ZIERIKZEESCHE COURANT.
voor het arrondis-
sesueut Zierikaee.
1881. No. 24. Zaterdag 26 Maart. 84ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
STATEN-GENERAAL.
Schetsen uit de werken van Emile Zola.
I
:5/is
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzouderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1—5 regels, mits eontantbetaald, 25 et.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. I.AKEMIAS.
Binnenland.
ZIERIKZEE, 26 Maart 1 8 8 L.
Tn de vergadering van Dinsdag-avond heeft het
Nutsdepartement alhier opnieuw zijn stemmen uitge
bracht op mr. A. Kerdijk voor 't algemeen secretarisschap
der Maatschappij.
In de vergadering, Dinsdag-avond onder leidiDg
van 't bestuur van 't Departement van Nijverheid
alhier gehouden, heeft de lieer J. J. Ochtman van
Goes tal vau inlichtingen gegeven omtrent ambachts
scholen op kleine schaal. Er is een commissie benoemd,
die zich nu verder met het bestudeei'én van de zaak
zal bezig houden en plannen ontwerpen voor een
inrichting als hier mogelijk geacht wordt.
Het aandeel in de lichting voor de nationale militie
voor het jaar 1881, bedraagt voor Zierikzee 23,
Middelburg 38, Vlissingen 20, Goes 19, Ter Neuzen
14, Hulst 6, Axel 8, Oostburg 6, Sluis 5.
De collecte voor de Transvaal, te Middelburg ge
houden, heeft opgebracht f 1082,61.
Een Alkmaarder, die zich verbergt achter den naam
van Dolfje Ekster, heeft een werkje van p.m. 130
pag. druks geschreveu, dat hij ten voordeele dor
weduwen en weezen der in de Transvaal
voor hunne vrijheid snevende mannen wenscht in
't licht te geven.
't Is een //letterkundige causerie", die hij getiteld
heeft //Sympathie of antipathie? Praatjes over weinig
en veel, voor dames en heeren van iedereu leeftijd".
Zooals de titel aangeeft spreekt hij over allerlei
onderwerpen zijn gevoelen uit, echter zorg dragende
datgene te vermijden wat zijnen lezers aanstoot zou
kunnen geven. De opbrengst zal na aftrek der on
vermijdelijke kosten aan 't Iiarting-Comité worden
gezonden. Wie dit goede doel wil helpen steunen,
zende daartoe aan den Heer A. W. N. Hinrichs
rijksonderwijzer te Alkmaar (Laat), een postwissel
groot f 1,60 eu 't werk wordt franco toegezonden.
De Rotterdamsche ballast-mnatschappij deelt over
1880 17Va uit.
Te Arnhem is tot lid der Tweede Kamer gekozen
de heer Ph. W. van der Sleyden (lib.) met 865 van
de 1594 geldige stemmen.
TWEEDE KAMER.
De ontwerp-rentebelasting beleefde deze week haar
gewichtigste» dag. Dat was n.l. toen de Minister
Vissering het woord voerde om haar te verdedigen
tegen de verschillende aan- en opmerkingen, 'af- en
aanvallen, die zij bij de algemeene beraadslagingen
had opgeloopen.
Al was 't te verwachten dat, na al 't geen er al
in den parlementairen rosmolen met 't ontwerp had
plaats gehad, de Minister wel niet veel nieuws zou
kunnen vertellen, om dat nieuws is 't ook eigenlijk
niet te doen, en 's Ministers rede was toch hoogst
interessant, zoo om den inhoud als om den vorm.
Op dichterlijken toon ruimde de Min. 't bezwaar
tegen zijn ontwerp uit den weg, daarin bestaande,
dat zoovelen, ja schier ieder, een andere, een betere, j
mooiere, meer populaire belasting verlangden. Waar elk
zijn eigen koers stuurt, weet ik niet .beter dan ook mijn
eigen koers te blijven houden, daar kwam "t op neer
en de Minister had er gelijk in. Hij handhaafde dus
zijn rentebelasting in 't algemeen als zoodanig.
Daarna trad hij meer in bijzonderheden, eerst die
van algemeene strekking. Men wil, al erkent men dat
er een nieuwe belasting moet zijn, deze niet, maar
een andere. Nu ontwikkelde hij hoe dan zou kunnen
gedaan worden, n.l. een indirecte in plaats van een
directe belasting; een algemeene inkomsten-belasting
in plaats van een speciale; een belasting op 't ver
mogen in plaats van op de rente. Eindelijk weerlegde
hij de bedenkingen- tegen dit ontwerp op zichzelf:
zware druk voor de burgerijimpopulariteit"wantrouwen
ten aanzien van de eerlijkheid" der natie.
Het bestek laat niet toe al deze punten hier zoo
uitgewerkt te geven als de Minister 't gedaan heeft;
maar wij meenen, dat er goede klank zat in 's Ministers
argumenten. Belangrijk vooral waren de door hem
bijgebrachte cijfers en de opmerking, dat in 't huiten-
land, met name in Frankrijk, waarop men zich beroepen
had, veel voor indirecte belasting doorgaat, wat wij
bij ons daar niet onder rekenen, terwijl integendeel de
belastingen in Frankrijk per hoofd gerekend, veel hooger
zijn dan bij ons. Een algemeene inkomsten-belasting,
die sommige willen en die in theorie ook ongetwijfeld
de beste zou zijn, is vooralsnog niet te maken, daar
men 't op 't stuk van wat als inkomen moet aange
merkt worden, nog geenszins eens is. Daarom verdient
wel een naderen tot dien idealen staat, door middel
van speciale inkomsten-belastingen aanbeveling. Dit
geschiedt ook in andere landen.
De Minister bewees ook dat een, door velen gewilde
ook door hem in 't afgetrokkene niet verworpen, be
lasting op de tabak een zeer belangrijken tak van
onzen handel zou knakken, alsmede dat een belasting
op de plaatskaartjes voor reizigers per spoor, hoe mooi
in schijn, wezenlijk weinig zou opleveren en zeer
bepaald 't meest drukken op den minderen man en
de zakendoenden.
De Minister durfde zich niet vleien, dat de nieuwe
belasting als zoodanig erg populair zou zijnwant
men had ook gezegd, dat de rentebelasting impopulair
was, maar van een bepaalde aversie bij de natie was
hem niets gebleken, trouwens naar een populaire be
lasting was 't blind zoeken.
De bedenking van den heer v. d. Hoeven tegen
't beginsel van beëediging der eigen aangifte, weder-
legde de Minister met een geestigheid. Als 't waar
is, wat de heer v. d. Hoeven gezegd heeft, zeide de
Minister, dan mag men de aanwezigen beleefdheidshalve
niet uitzonderen en dan moeten er in de zaal der
Tweede Kamer zoo ongeveer 2% eerlijk man zijn. 't Al
gemeen gelach bewees, dat men er veel meer eerlijke
lui aanwezig achtte, en daar de Kamer uit de natie
voortspruit, meende de Minister, dat er onder de natie
ook veel meer eerlijkheid schuilt dan de pessimist uit
Breda meent.
Nu, over 't geheel was 's Ministers rede vrij opti
mistisch. De aangename, opgewekte toon er van zal
het ontwerp zeker geen kwaad doen als 't op de
eindstemming aankomt.
De heer Keuchenius heeft den Minister van Koloniën
DE RODGON-MACaUARTS,
natuurlijke en sociale historie eener familie onder
het tweede Keizerrijk.
//De Fortuin der Rougons
(Ie werk van de reeks.
X.
Plotseling werd het heel stil. Aan een der vensters
vau de Mule-Blanche verscheen het bleeke hoofd van
den heer Peirotte (een der autoriteiten van Plassans,
die door de insurgenten als gijzelaars waren medege
voerd). Hij sprak en maakte gebaren.
Ga binnen, doe de blinden toe, riepen de
insurgenten woedend; gij zult u laten doodschieten.
(Een fijne trek van Zola, dat hij met een paar woorden
zoo klaar doet uitkomen, hoe 't dien armen drommels
niet te doen was om een weerloos burger te deren,
maar enkel om de republiek, die huu heilig was, te
verdedigen tegen de huurlingen der landverraders, die
zich van de heerschappij hadden meester gemaakt.)
De blinden gingen haastig dicht en men hoorde
niets meer dan den afgemeten stap der naderende
soldaten.
Een eindelooze minuut verliep. Men zag nu de soldaten
niet; zij werden aan 'toog onttrokken door een plooi
van het terrein en weldra beraerkteu de strijders naar
den kant van de vlakte langs den grond punten van
bajonetten, die hooger werden, als 't ware groeiden
en in de opkomende zon golfden als een korenveld
met stalen aren. Op dit oogenblik meende Si)v ere, in
zijn koortsige aandoening, 't beeld van den gendarme,
wiens bloed hij aan de handen gehad had, te zien
voorbijgaan. Van zijn kameraden wist hij, dat Rengade
niet dood was, dat hij enkel maar een oog verloren
had; en nu onderscheidde hij hem duidelijk, met zijn
ledige oogkas, bloedend, afschuwelijk. De pijnlijke
gedachte aan dien man, aan wien hij sinds zijn vertrek
uit Plassans niet meer gedacht had, werd hem ondra
gelijk. Hij vreesde bang te zullen worden. Krampachtig
kneep hij ziju karabijn vast; 't was of er een mist
voor zijn oogen hing en hij brandde van ongeduld om
zijn wapen af te schieten, 't beeld van den eenoogige
met geweerschoten te verjagen. Altoos naderden de
bajonetten meer en meer.
Toen de hoofden der soldaten aan den rand der
esplanade verschenen, wendde Silvère instinctmatig
zich naar Miette. Daar stond zij, grooter schier dan
anders, met blozend gelaat, in de plooien van de
roode vlag; zij ging op de teenen staan om de soldaten
te zien; een zenuwachtige aandacht deed haar neusvleu
gels trillen en haar witte tanden als van een jonge
wolvin bespeuren tusschen haar roodkleurige lippen.
Silvère lachte haar toe. Nog had hij 't hoofd niet
afgewend, toen 't geweervuur losbarstte. De soldaten,
waarvan men nog niet meer dan de schouders zien
kon, hadden hun eerste vuur gegeven. Het was hem
of er een sterke wind over zijn hoofd ging, terwijl
een regen van afgeschoten bladen van de olmen viel.
Een knakkend geluid alsof er een dorre tak afbrak,
deed hem 't hoofd rechts wenden. Daar zag hij den
langen houthakker, den man, die boven de anderen
uitstak, op den grond liggen met een klein zwart gat
midden in het voorhoofd. Toen vuurde hij zijn karabijn
af, recht voor zich uit, zonder te mikken, en daarna
laadde hij opnieuw en schoot andermaal. En dat steeds
als een razende, als een beest dat niet denkt en zich
enkel haast om te doodeu. Hij onderscheidde zelfs de
soldaten niet meer; er dreven rookwolken tusschen de
olmen, als lappen van grijs mousseline. Het bleef nog
steeds bladeren regenen op de insurgenten, de soldaten
schoten te hoog. Nu en dan, onder het schrille geluid
van 't geweervuur, hoorde de knaap een zucht, een dof
gereutel; en er was in de kleine bende als een schui
felende beweging, alsof men plaats mankte voor de
ongclukkigen, die vielen en zich nog vastklemden aan
de schouders dergenen, die naast hen stonden. Gedu
rende tien minuten hield het vuren aan.
Toen, juist tusschen twee losbrandingen in, riep
iemand: „Sauve qui peut!" met een schrikkelijk accent
van angst. Men hoorde gemor, gebrul van woede:
//De lafaards! O, die lafaard!" Onrustbarende woorden
liepen van mond tot mond: de generaal was gevlucht
de kavalerie sabelde de tirailleurs neer, die in de vlakte
der Nores verspreid waren. En liet schieten hield maar