Buitenland.
STATEN-GENERAAL.
In de zitting van Woensdag heeft de Kamer het
Strafwetboek aangenomen met eenparige stemmen.
l)e Tweede Kamer heeft tot kandidaten voor hel
voorzitterschap gekozen de heeren Mr. Mirandolle;
Mr. Cremers en Jhr. v. Nispen.
Transvaal.
Woensdag-avond. Het nieuwe heldenfeit der Trans-
vaalsche Boeren, de geduchte nederlaag, die zij den
overmoedigen Britten hebben toegebracht, zweeft op
dit oogenblik op alle tongen. Men zij er zeker van
dat liet niet enkel hier te lande met zeker gevoel
van nntionalen trots is vernomen, dat het in Engeland
door de Regeering met bezorgdheid, door de club
Tranvalen-bedriegers met groote teleurstelling, door
de meeste Engelschen met zeer gemengde gewaar
wordingen zal bejegend zijn. 't Is ook geen kleinigheid:
Britsche keurtroepen in open ridderlijken kamp totaal
geslagen, verslagen, vernietigd door die zoo gemin
achte Boeren, door die menschen die zouden wegloopen
zoodra zij de schetterende tonen der Engelsche muziek,
den roftel der trom zouden hoorenWat hebben zij
den Britschen soldaten een geheel andere muziek
voorgespeeld uit de trompen hunner inmmer falende
buksen! Hoe hebben zij de roodrokken een schrik-
kelijken doodendans doen dansen langs de steile
hellingen van den Spitskop
Voor 't oogenblik ontbreken ons nog de noodige
eenigszins juiste gëgeveus om den lezers van ons
blad een juiste voorstelling van 't gebeurde te geven.
Ons althans bevredigen de voorstellingen, die onze
groote bladen er tot heden van hebben gegeven, niet,
al meeuen de stellers daarvan ook dat zij 't waar
schijnlijk bij 't rechte eind hebben. We wachten
nog nadere berichten. Op dit oogenblik gelooven
we nog dat de nederlaag der Engelschen veel grooter
moet zijn dan uit hun officiëele telegrammen is Ie
zien. Wanneer van corpsen, die in dezelfde pan
gezeten hebben, wordt verteld van 't eene dat het op
7 man na vernietigd is, van 't andere dat //al de
officieren ontkomen zijn", van een derde dat liet zeer
zwaar geleden heeft, dan vatten en rijmen we dit
niet.
Hoe 't zij, de gevoelige nederlaag is een feit, dat
is zeker. Genei-aal Golley heeft zwaar geboet voor
zijn aandeel in 't weefsel van leugen en bedrog, waar
door deze voor Engeland schandelijke oorlog, dit
voor geheel de wereld ergerlijk en tevens heroïek
drama is. teweeggebracht.
Ergerlijk ja, want zelden is de Engelsche staatkunde,
hoe bekend zij is wat 't moreele aangaat, in zulk
een ongunstig daglicht geraakt als door dezen oorlog.
Heroïek ja, want men moet tot de dagen van
onzen tachtigjarigen oorlog, of tot de glorierijke
dagen der Themopylae terug gaan om feiten te vinden,
die te vergelijken zijn met de stoute bedrijven dier
Boeren.
Wij zijn tegen den oorlog iu 't algemeen, maar we
kunnen 't niet helpen dat ons 't hart warm klopte
bij 't vernemen van die grootsche heldenstukken
daar op de Drakenbergen door onze stamgenooten
bedreven.
Niet enkel hier en in Engeland zal men dezer
dagen met gemengde aandoeningen de telegrammen
hebben gelezen, en de nieuwe berichten tegemoet zien.
Men zij er zeker van dat 't krijgshaftige Frankrijk
met groote belangstelling zal vernomen hebben wat
die Hollaudsche Boereu gedaau hebben. Dat zijn
nu de echte franc-tireurszal men in menigen kring
hebben uitgeroepen.
Ook aan de andere zijde van den Rijn zal men
met toenemende belangstelling dien ongelijken kamp
gadeslaan, waarin tot dusver de mindere zoo verreweg
de sterkste is gebleken.
Een ongelijke kamp gewis. Ook een wanhopige?
Dat zou schande zijn voor de geheele beschaafde
wereldVolhouden, mannen volhoudener kome
van wat wil, zouden wij den Transvalers willen toe
roepen. Dan kan 't einde niet anders dan goed zijn.
Zou 't geen zegen zijn voor de wereld dat ook
't trotsche Albion eens op zijn beurt leerde dat bet
niet de sterkste macht ter wereld is en dat het niet
ongestraft kan blaffen naar buiten, daar 't toch als
'1 er op aankomt en het met ware helden te doen
krijgt, en niet met arme wilden, klop krijgt dat het
schier nooit zijn wederga heeft gezien
Het is de vraag of de zoogenoemde officiëele be
richten der Engelschen over hun geleden verlies op
den Spitskop waar zijn, dan wel enkel officieel. Dit
laatste gelooven we eer dan 't eerste. Volgens de
officiëele opgave dan hebben de Engelschen verloren
2 officieren, gedoodgeneraal Colley en luitenant
Maude; gekwetst: één majoor, vier kapiteins en drie
luitenants; vermist: één luitenant-kolonel van de
dragonders, en één luitenant van de marine. Dus
zouden zij 12 officieren verloren hebben. liet schijnt
echter dat de 7 gevangen officieren ook nog mee
moeten geteld worden, waarmede ook overeenkomt
een andere opgave, die luidt dat de Engelschen 20
officieren dood, gewond of gevangen hebben verloren.
Het getal verloren soldaten is nog niet bekend;
't getal is reeds geklommen van 80 tot 330 en zal
misschien nog grooter zijn.
Het verlies der Boeren moet al zeer gering zijn.
Wel spraken de eerste Engelsche berichten van groote
verliezen, maar de volgende zwijgen daarover en
Joubeit zelf heeft aan den gevangen Sta?idard-con-es-
pondent medegedeeld, dat hij niet meer dan 1 doode
en 5 gewonden had.
Uit alles blijkt, dat de Engelschen niet tegen de
Boeren zijn opgewassen, ook niet waar zij schijnbaar
de sterksten zijn.
Van de dagblad-correspondenten zijn die van
Dally Telegraph en Standard gevangen geraakt, doch
weder losgelaten, na een schoone gelegenheid gehad
te hebben om van de Boeren een lesje in eerlijkheid,
beleefdheid en grootmoedigheid te nemen, die zij
zoozeer noodig hadden. Op den Daily-Telegraph-vnm
heeft dit weinig uitgewerkt; wel had het vrucht bij
den Standard-man, die trouwens oud-militair is en
eerlijk genoeg om te erkennen, dat de Boeren geen
barbaren, geen lafaards enz. zijnmaar bedaarde
mannen, die sterk in hun goed recht de Engelschen
staan als helden, 't geen trouwens voldoende door de
feiten wordt bewezen.
EERSTE KAMER.
In de zitting van Dinsdag heeft de aangekondigde
interpellatie van den heer Scliimmelpenninck van der
Oye plaats gehad. De interpellant behoefde niet veel
woorden om de Regeering het doel zijner interpellatie
uit een te zetten. Zij werd trouwens ook genoegzaam
toegelicht en gemotiveerd door de groote belangstelling,
die de oorlog iu de Transvaal hier te lande heeft
opgewekt, en zelfs door de stemming onder 't publiek
in Engeland, ja ook onder de parlementsleden.
Gewis, de heer Scliimmelpenninck kon 't er wel voor
houden, dat hij namens 't geheele volk sprak, dit
volk als 't ware de woorden uit den mond nam.
Voor de Regeering was 't een niet geringe moeielijk-
lieid om op de zoo eenvoudige interpellatie te antwoorden.
De Minister van Buitenl. zaken, de heer van Lijnden,
sprak uit haar naam. Wij moeten erkennen, dat het
antwoord ons niet is tegengevallen. Inderdaad al had
men ook, op zijn gevoel afgaande, ietwat warmte van
sympathie voor onze dappere stamgenooten wenschen
waar te nemen, 't is nu eenmaal zoo, dat de politiek
een zaak is waar gemoed en warmte niet bij tepas
komen, tenzij misschien een 100,000 scherpe bajonetten
er achter gezet kunnen worden. Het doet ons genoegen
te constateeren, dat de Regeering toch de zaken niet
met onverschilligheid aanziet, maar integendeel gretig
van een gelegenheid zou gebruik maken, ons als be
middelende mogendheid tussclien de strijdende partijen
op te treden. Zal die gelegenheid zich voordoen Wij
gelooven 't niet. Men zal die slechts vinden door
't initiatief te nemen en aan Engeland bepaalde voor
stellen te doen. In zekeren zin is dit ook reeds geschied,
doch 't bleek later, dat 't Engelsche bewind van zoo iets
niets wilde weten. Zal 't nu wat redelijker worden,
nu 't zijn tanden zoo stomp bijt in de pogingen om
de Boeren op te eten? Voorshands betwijfelen we ook
dit. Engeland is zoo groot en heeft zoo hard geschreeuwd,
wij zijn zoo klein en hebben nooit iets gezegd. Zeer
ad rem heeft de Minister van Lijnden dit laatste ook
opgemerkt, ofschoon 't onze9 inziens niet zooveel afdoet.
Als de belangstelling er nu eenmaal is, dan is ook de
toestand nu anders dan vroeger, toen niemand aan de
Transvaal dacht en er ook niet zulke éclatante feiten
waren om de aandacht te trekken.
Na den afloop der interpellatie is de behandeling
van 't nieuwe Strafwetboek begonnen, en wel met een
rede van den Minister Modderman om de gebreken
van den ouden Code Pénal te releveeren en daartegen
over de deugden van 't nieuwe wetboek te doen
uitkomen.
Alvorens Maandag-avond de zitting te openen, had
de voorzitter een warm woord van hulde gesproken
aan de nagedachtenis van den heer Dullert, den
voorzitter der andere Kamer, die, gelijk de voorzitter
zeide, door onpartijdigheid en rechtschapenheid een
sieraad van dien zetel, door zijn minzaamheid en
eerlijkheid bij allen gecerd en bemind, een der ver
dienstelijkste en uitnemendste zonen des Vaderlands
was geweest. Zijn heengaan, zeide spr., is een groot,
gevoelig verlies; maar zijn naam zal in hooge eer
blijven voortleven.
te werpen; maar hij zag Justin met Mieite praten en
trok schielijk liet hoofd terug.
Den volgenden dag kon hij zijn vriendin zelfs niet
van verre zienzij was met haar werk klaar in dezen
hoek van den Jas. Zoo verliepen er acht dagen zonder
dat de twee kameraads gelegenheid kregen een enkel
woord te wisselen. Silvère wist geen raad; hij kreeg
zelfs in zijn gedachte, ronduit bij de Rébufats naar
Miette te gaan vragen.
De gemeenschappelijke put was een wijde maar
zeer ondiepe put. Aan eiken kant van den muur was een
halfrond van den rand. Het water was hoogstens 3 of
4 meters lager. Dat stille water weerkaatste de twee
openingen van den put, als twee halve manen dooi
de schaduw van den muur als door een zwarte streep
gescheiden. Als men zich voorover boog was 't of men
in 't halfdonker twee spiegels zag van zonderlinge
zuiverheid en glans. Wanneer op een zonnigen morgen
de druppels van het touw de oppervlakten van het
water niet beroerden, dan teekenden die twee spiegels,
die afkaatsingen des hemels, zicli wit af op 't groene
water en men kon er met wonderbare juistheid de
bladeren in zien van een klimopstruik, die langs den
muur boven den put was opgeschoten.
Eens op een morgen heel vroeg, dat Silvère juist
den watervoorraad voor tante Dide kwam putten,
boog hij zich werktuigelijk, juist toen hij liet töuvv
wilde vatten. Bevend bleef hij onbewegelijk gebukt
staan, 't Was hem als had hij beneden in den put
een jong meisjeskopje opgemerkt, dat glimlachend
naar hem keekmaar hij had 't touw bewogen en
liet onrustige water was slechts een bewegelijke spiegel
waarin men niets duidelijk kon onderscheiden. Zich
niet durvende verroeren, en terwijl zijn hart schier
hoorbaar klopte, wachtte hij tot het water weer stil
zcu zijn. En naar mate de rimpels van 't water
grooter werden zag hij de verschijning weer terug
komen. Lang schudde zij heen en weer, 't welk aan
haar trekken iets spookachtigs en toch bevalligs bijzette.
Eindelijk bleef zij stil. Het was het lachend gezichtje
van Miette met haar buste, haar bont doekje, haar
witte keurslijf, haar blauwe bretels. Silvère zag nu
zichzelven ook in den anderen spiegel. Toen, wetende
dat zij beiden elkaar zagen, begonnen zij tegen elkander
te knikken. Eerst dachten ze er zelfs niet aan te
spreken, maar toen groetten zij elkaar.
Dag, Silvère!
Dag, Miette!
Verwonderd hoorden zij den vreemden klank hunner
stemmen, die in dat vochtige gat wel dof, maar toch
eigenaardig zacht klonk. Het was als kwam 't geluid
heel uit de verte, gelijk men dat soms 's avonds op
het veld hoort. Zij begrepen dat ze slechts zacht be
hoefden te spreken om elkaar te verstaan. l)e put
galmde op het geringste ademtochtje. Met de elle
bogen op den rand geleund en elkaar aankijkend
praatten zij samen. Miette vertelde hoe veel verdriet
zij sinds acht dagen gehad had. Zij werkte aan den
anderen kant van 't Jas en kon enkd 's morgens
vroeg ontsnappen. Dit zeggende zette zij een spijtig
gezichtje, 't welk Silvère duidelijk kon onderscheiden
en waarop hij antwoordde met toornig 't hoofd te
schudden. Zoo vertrouwden zij elkaar hun geheimen
alsof zij van aangezicht tot aangezicht hadden kunnen
praten en zij voegden er de gebaren en gelaatsuit
drukkingen naar den eisch bij. Wat kon luin de muur
schelen, die hen scheidde, nu zij elkaar daar omlaag
zagen in die bescheiden diepte.
Ik wist, vervolgde Miette met een loos gezicht,
dat je iederen morgen op 't zelfde uur water komt
putten. In huis hoor ik de katrol knarsen. Toen heb
ik een uilvluchtje verzonnen, en gezegd, dat het water
uit den put beter was voor de groenten. Ik zei bij
raezelve: nu ga ik eiken morgen putten op 't zelfde
uur als jij en dan kan ik u goeden morgen zeggen
zonder dat iemand er erg in heeft.
Zij lachte zelf van voldoening over haar onschuldige
list en besloot aldus
Maar ik had er toch niet aangedacht dat wij
elkaar in het water zouden zien.
Inderdaad ?t was juist die onverwachte vreugde,
die hen in verrukking bracht. Zij spraken weinig en
bijna enkel om hun lippen te zien bewegen, zooveel
pret hadden zij in dit nieuwe kinderlijke spel. Zij
beloofden elkaar dan ook op alle manieren, nimmer
op 't ochtend rendez-vous te ontbreken. Toen Miette
eindelijk verklaarde dat zij weg moest, zeide zij tot
Silvère, dat hij zijn emmer nu vol putten kon. Maar
Silvère durfde het touw niet bewegen: Miette bleef
kijken, hij zag steeds haar glimlachend gezicht en
'tging hein aan het hart dien glimlach uit te wissclien.
Bij een kleine beweging, die hij aan den emmer gaf,
trilde het water en de glimlach van Miette verdween.
Hij hield op door een vreemdsoortige vrees aangegrepen
hij verbeeldde zich dat hij haar hinderde en dat zij
schreide. Maar het kind riep hem toe: //Toe maar!
toe maar!" met een lach dien de weergalm hem nog
krachtiger overbracht. Nu liet zij zelf driftig een
emmer zakken, 't Was eeu storm, alles verdween onder
het donkere water. Toen ging Silvère er toe over zijn
twee kannen te vullen, terwijl hij luisterde naar de
stappen van Miette, die zich aan den anderen kant
van den muur verwijderde.
Wordt vervolgd.