Binnenland, Buitenland. en komen met andere dan de plaatselijke, laat ons 't zoo eens noemen de eigene, „onze" middelen van vervoer. Zou dit een kwaad zijn Geenszins. Integendeel, want liet bewijst vertier, beweging, leven; 't be wijst dat het verkeer en vervoer inderdaad grooter zijn dan men, enkel op de lokale vervoers- en verkeersmiddelen lettende, wel zou zeggen en ook vroeger gezegd heeft. Maar 'tis een vingerwijzing om mede te gaan met de eischen des tijds, om te maken dat een dienst, die is gesticht in 't publiek belang, ook zooveel mogelijk in de eischen van dat belang zal voorzien. Dit is immers een paal boven water, dat de dienst, welke ook, steeds is en moetzijn dedienaar van het belanghebbendpubliek en niet een soort grootheid, die zich op ietr zou kunnen verheffen, alsof 't publiek mees verplichting zou hebben aan den dienst dan deze, als affaire, als zaak, aan het publiek. Eigenlijk moest dergelijke overwegirig niet eens ter sprake komenwaar dit geschiedt, gelijk b.v. in Amerika met de groote spoorwegmaatschap pijen, daar leidt het altoos tot den ondergang der ondernemingen. Want de vingerwijzing strekt ook nog naar iets anders, n.l. naar 't particulier initiatief van ondernemers voor wie de lokale belangen van deze of gene plaats geen cent waard zijn, doch die als goede visschers 't net werpen waar zij weten dat viscb te vangen is. Wanneer dan op een gegeven oogenblik de concurrentie der particuliere ondernemers komt werken, is dit dan seliade? Gewisselijk niet. Immers altoos blijven toch de algemeene, de onomstootelijk vaststaande regels gelden: snel, geregeld, vertrouwd, goedkoop vervoer en ver keer is in't algemeen belang en ook in't belang der enkelen. Wie dit niet vatten kan is te be klagen als hij zich niettemin in ondernemingen steekt, die juist pretendeeren in 't algemeen belang te werken. Steeds blijven deze twee: 1°. elke gemeen schappelijke, onderlinge lokale onderneming is te beschouwen als in elke hand iets houdende in de eeue 't algemeene, onderlinge belang en gemak, in de andere.'t geldelijke belang der onderneming als zoodanig en o. i. is dit laatste zeer ondergeschikt aan 't eerste2°. de particu liere, de vrije onderneming speculeert enkel en alleen op de gebleken behoefte, zorgt in de eerste plaats voor zichzelf, maar zorgt als 't goed gaat ook niet minder, ja evenzeer als de alge meene onderneming, voor 't algemeen belang. Haar voordeel is 't, dat zij met beide handen tegelijk haar belangen kan vasthouden en niet geïnfluenceerd wordt door allerlei lokale om standigheden, die met 't algemeen en 't bijzonder belang eigenlijk niets te maken hebben en die alleen 't water troebel maken. Hoe schoon dat men ten slotte altoos de beste behartiging van de algemeene belangen onder in den zak vindt 1 Het publiek, 't algemeen, de landbouwer- exporteur, de handelaar, de winkelier, de reiziger, de passagier, zij allen vragen als zoodanig slechts: wie dient mijn zaak, mijn belang, mijn gemak? Nietwelke naam staat er op de raderkast of op de op vier wielen rollende kast Inderdaad, waar 't anders gaat, daar is iets dat niet in orde is, daar is iets dat niet goed begrepen wordt, daar is iets ziekelijks. Slot volgt. Tholen, 25 Febr. In liet Nutsdeparteraent Tliolen is als caiulidaat voor algemeen secretaris met alle stemmen op twee na gekozen de heer mr. A, Kerdijk. JÉéne stem was er op den heer de Bruyn uilgebracht, terwijl een andere blanco was. Een zanguitvoering te Tholen gehouden ten voordeele van den watersnood, heeft 75 zuiver opgebracht. De voortdurende oeverafschuiviugen aan den Nieuwen Neuzen-polder langs den Brakman naderen meer en meer den dijk en moeten op den duur bezorgdheid wekken. Den 21 Eebruari zijn weder nagenoeg 1600 M2. grond in de diepte verdwenen. Zaterdag is de heer F. 's Jacob, nieuwbenoemd Gouverneur-Generaal van Indië, per stoomschip //Koning der Nederlanden# van de maatschappij nNeder land^ van Amsterdam naar Batavia vertrokken. Door den heer Joh an Winkler te Haarlem is een bijzonderheid betreffende de afstamming van Piet Joubert, den flinken kommandant-generaal der Transvn- lers, onder de algemeene aandacht gebracht. In een opstel van den heer A. de Jager //De Waalsclie Gemeente te Brielle#, voorkomende inde Navorscher, heeft deze aangeteekend, dat den 1 Februari 1688 in de Waalsche kerk te Brielle is ingezegend het huwelijk van Pierre Joubert, geboren te la Motie d'Aigues in Provence en van Susanne Reyne de la Roque, geboren te Antheron in Provence, beiden aan boord van het schip de z/Berg SinaP', gereed liggende om uit te zeilen naar de Kaap de Goede Hoop, onder kap. Samuel van Grol), en zulks na drie wettige afkondigingen, gedaan op één zelfden dag met toestemming vau de Heeren Magistraten. Dit zijn de voorouders van Piet Joubert, die, gelijk tal van Kapenaars of Zuid-Afrikaanders, dus eigenlijk van Fransche af komst is. Men weet, dat na de herroeping van het Edict van Nantes-door Lodevvijk XIV, strekkende om weder tot felle protestanten-vervolging te kunnen overgaan, met welke de gekroonde schelm de vriendschap der geestelijkheid wilde koopen, duizenden protestantsche Franschen hun land verlieten, en dat zeer velen daarom zich toen in Nederland gevestigd hebben. Ivnnst, Wetenschap en Letteren. Het ideaal, waarnaar de telefonie streeft is,'t zoover te brengen, dat het gesproken woord terstond wordt opgenomen en onvergankelijk gemaakt door een toestel, zoodat men 't daarvan later rechtstreeks kan aflezen. Men is daar nog verre van af. Toch nadert de weten schap meer en meer tot dat doel. Reeds is door den physioloog dr. Baude.t te Parijs een telefoon uitgevonden, die vvezeulijk woorden schrijft. De trillingen van dezen telefoon worden in verbinding gebracht met een fijnen hefboom, die op een met roet bedekte glazen plaat die zich verplaatst, de trillingen der lelefoonplaat op de plaats waar het bericht wordt ontvangen, direct opschrijft. Elke lettergreep, elk woord, elk geluid ver toont specifiek eigenaardige vormen van lijnen, die in woorden kunnen omgezet worden. De teekening dei- trillingen kan echter slechts met behulp van een microskoop opgelost worden van wege de fijnheid. De toekomst zal over de practische bruikbaarheid van deze uitvinding beslissen. Uit het wetenschappelijk oogpunt is zij zeker hoogst belangrijk. Merkwaardig zijn de uitkomsten van Miquel te Parijs verkregen met betrekking tot de bakteriën in de lucht in verband tot ziekte en dood onder de menschen. De hoeveelheid bakteriën in de lucht verschilt zeer. 's Winters is het aantal gering; 's voorjaars neemt het toe en blijft groot in den zomer en herfst. Zoodra het vriest neemt liet plotseling af. Uit zijn onderzoe kingen, van December 1879 tot Juni 1880 te Parijs gedaan, bleek Miquel, dat op elke vermeerdering van de luchtbakteriën in een tijdruimte van 8 dagen een toeneming van sterfgevallen aan besmettelijke en epide mische ziekten volgt. In het observatorium Montaouris vindt men soms in den zomer en herfst 1000 bakteriën en kiemen in een kub. M. lucht; 's winters kan dat cijfer 4 a 5 bedragen. Tra nsvaaU Zondag. Zal het noodig zijn nog veel uitvoerige stukken over dit onderwerp te schrijven? Wie zal het zeggen? Maar gewis hoopt ieder van harte dat de aangevangen onderhandelingen tot een goeden uitslag zullen leiden. Het is al zeer wel dat er thaus directe onderhande lingen tusschen Colley en do Boeren zijn geopend aangenomen natuurlijk dat dit bericht juist i9. Dit is al veel, want nog geen maand geleden heetten diezelfde Boeren, met wie dan nu onderhandeld wordt, rebellen die moesten ten onder gebracht worden. De dapperheid der Transvalers heeft dan toch reeds eenige vrucht opgeleverd. Maar tusschen 't openen van onderhandelingen en 't treffen van een eervolle vrede i9 nog een wijd- gapende opening. De onderhandelingen kunnen mis leiding zijn om den Engelschen generaals tijd te geven al hun macht op te hoopen en zich gereed te maken om met grof geweld nog eenmaal te beproeven wat de eerste maal zoo jammerlijk is tegengevallen. Wij willen hopen dat oom Paul, neef Piet, maat Bok en de overigen uit de oogen zullen zien en zich niet zullen lalen foppen door den Britschen luipaard, nu zij den Britschen bulhond zoo ferm op den kop ge slagen hebben. Een goede, secure vrede, die hen in hun recht herstelt, moeten de Boereu aannemen eu anders liever geen. In afstand van grondgebied, waardoor zij een enclave van Etigelauds koloniën zouden worden, moesten de Boeren in geen geval treden. Desnoods zou een soort van overeenkomst als die van den Oranje-Vrijstaat aannemelijk kunnen wezen, doch niet zonder behoorlijke waarborgen, daar anders de ondergang toch weder een kwestie van tijd wordt en wel van weinig tijd. De oorlogsgeruchten houden evenwel niet op, al spreekt men van vredesonderhandelingen. De En gelschen verzamelen macht en de Boeren versterken hun positiën. l)e verkenning van Wood, die nog steeds door de Engelsche bladen als zulk een hoogst- De jonge werkman maakte een gebaar van verbazing Nou, die is ook mooi! riep hij lachend, en nu had ik je voor een vrouw gehouden. Je hebt dikke armen. Zij begon ook te lachen, terwijl ze naar haar armen keek. Toen zeiden ze niets meer tegen elkaar. Ze bleven, nog een poosje elkaar aanzien en glimlachen. Daar Silvère haar niets meer scheen te vragen te hebben, ging zij weer aan 't wieden, zonder op te kijken. Hij bleef nog een oogenblik op den muur zitten. De zon ging onder; een "bundel schuinsche stralen vloeide over de akkers van 't Jns-Meiffren; de grond gloeide, 't was of er vlammen langs den bodem zweefden. En in dat vlammende stralenkleed aanschouwde Silvère 't neergehurkte boerinnetje, wier bloote armen alweer aan 't werk waren; 't blauw katoenen rokje blonk en er liep een gloed langs die gebruinde armen. Hij gevoelde een soort verlegenheid in zich om langer te blijven kijken en klom van den muur af. Silvère was zoo vervuld van zijn avontuur, dat hij* 's avonds beproefde tante Dide uit te hooien. Mogelijk wist die wel wie die Mietle was, met die zwarte oogen en dien rooden mond. Maar sinds zij in dit huis in 't steegje woonde had tante Dide nooit meer gekeken wat er achter den muur van het plaatsje omging Ik weet niet, zei ze snel, ik ga niet uit, ik zie geen menach meer. JFordt vervolgd. hoe flink en vlug ze waren. Toen ze hem niet meer hoorde werken had zij zich even opgericht, doch 't hoofd ook weer zoo snel gebogen, dat hij haar trekken zelfs niet had kunnen onderscheiden. Die schuwe beweging boeide hem. Bij zichzelven vroeg hij wie die vrouw was, als een nieuwsgierige jongen, terwijl hij onwillekeurig zat te fluiten en de maat sloeg met een koudbeitel, dien hij in de hand had, toen de beitel hem op eens ontglipte. Het gereedschap viel aan den kant van 't Jas-Meiffren op den rand van den put en sprong een eind van den muur weg. Silvère keek het al bukkend na, doch. aarzelde om. van den muur te springen. Maar het scheen dat de boerin den jongeling ter sluiks had gadegeslagen, want ze stond stilzwijgend op en ging den koudbeitel oprapen, dien zij toen aan Silvère toereikte. Toen zag deze laatste dat het maar een kind was, die boerin. Hij was verrast en een beetje verlegen. In 't roode avondlicht rekte het kind zich naar hem toe, doch ofschoon de muur daar slechts lang was, was hij haar toch nog te hoog. Silvère ging nu op de rollaag van den muur liggen en het boerinnetje ging op de teenen staan. Zij zeiden niets eu keken elkaar slechts bedremmeld en glimlachend aan. Hij had haar anders nog wel langer zoo willen zien staan. Zij hief een lief kopje tot hem op, groote zwarte oogen, een rooden mond, 't geen alles hem verwonderlijk aandeed. Nog nooit had hij een meisje van zoo nabij bekeken, en hij wist niet dat een mond en oogen zoo aardig om te zien konden wezen. Alles had voor hem een ongekende bekoorlijkheid, dat gekleurde doekje, dat witte lijfje, de blauwe katoenen rok, door bretels opgehouden, die nu strak stonden door de beweging der schouders. Hij keek onwillekeurig langs den arm, die hem 't gereedschap toestak. Tot aan den elleboog was die arm verguldkleurig bruin, met een overtrek van zonne brand; maar verder op in de schaduw van de op gestroopte hemdsmouw, bemerkte Silvère een bloote ronding zoo blank als melk. Hij werd verlegen, boog zich nog meer en kon ten laatste den beitel grijpen. Het boerinnetje begon nu ook verlegen te worden, en zoo bleven ze elkaar weer toelachende, het kind beneden, steeds omhoog kijkende, de knaap half op de rollaag van den muur liggende. Zij wisten eigenlijk niet van elkaar af te komen en toch hadden ze nog geen woord gewisseld. Silvère vergat zelfs //dankje" te zeggen. Hoe heet je? vroeg hij. Marie, antwoordde het boerinnetje; maar ieder een noemt me altoos Miettetoen hief ze zich even op en vroeg ze op haar beurt kort af: En jij? Ik, ik heet Silvère, antwoordde de jonge werkman. Er volgde nu een oogenblik stilzwijgen, gedurende 't welk zij welbehagelijk schenen te luisteren naar de muziek van hun namen. Ik ben vijftien jaar, hernam Silvère. En jij? Ik, zei Miette, ik word met allerheiligen elf.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 2