ZÏERIKZEESCHE COURANT.
voor liet arrondis-
sciuent Zierikee.
1881. No. 12. Zaterdag 12 Februari. 84ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERT BNTT B-KTA T,
Feuilleton.
Schetsen uit de werken van Emile Zola.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
AfzonderJijke nommers 5 cent, met Bijblad *10 cent.
PRIJS 1)ER AD VERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contantbetaald, 25 cl.
Alle stukken, <le redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAHFA'flAN.
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel
inhoudende 't Verslag van den Gemeenteraad
van 7 Februari j.l.'t ivelk morgen tijdig
aan de abonné's zal worden verzonden.
Binnenland.
ZIERIKZEE, 11 Februari 1881.
De Dinsdag-avond gehouden fancy-fair of geïm
proviseerde kermis, in de Concertzaal alhier, met
het bekende tweeledige liefdadige doel, is uitstekend
geslaagd. Mocht ook al gedurende den dag de
huilende storm met zijn voortgezweepte regenvlagen
soms zékere beduchtheid doen ontstaan voor 't mis
lukken der onderneming, wie 's avonds de Concertzaal
bezocht moest erkennen dat storm en regen, watersnood
en zeegevaar daar binnen die feestelijk getooide
wanden als 't ware geheel buiten rekening werden
gelaten.
En toch, hoe verre was 't daar vandaanImmers
juist die waterrampen waren 't, die 't argument hadden
opgeleverd voor dat eigenaardig festival. Eigenaardig
voorzekerpretmaken naar aanleiding van groote
ongevallenmaar gewild en geanimeerd ook buiten
twijfel, zooals 't succes en de einduitslag bewezen
hebben. Trouwens waarom zou men geen weldadigheid
op breede schaal kunnen uitoefenen, met een blij
gezicht? Is dat niet zuiver menschelijk? Wij wenschen
allen blijmoedigen gevers, die op de fancy-fair hun
portemonnaie wat lichter en hun hart wat warmer
gemaakt hebben, daarmede geluk. Wie zou den blij
moedigen gever niet liefhebben, daar God zelf hem
zijn liefde toezegt?
We wenschen ook de dames en heeren van de
fancy-fair van harte geluk met het schoone resultaat,
dat zij op de vele moeiten en de belangrijke opofferingen
van tijd, die zij zich hebben getroost, mochten
verkrijgen.
//En dat is dan nu een fancy-fairWel wat is
dat aardig! Wat vind ik dat lief van die dames,
die daar zoo druk hun best deden voor arme natuur-
genooten Eu wat waren die heeren flink en royaal
die zoo veel geld verdedeu aan al die dure zaken
Wat is het toch goed dat er nog zooveel menschen
in onze stad zijn, die dat zoo maar kunnen doen,
zonder blikken of blozen 1" Deze en dergelijke waren
de uitingen der publieke opinie, die we in 't voor
bijgaan opvingen uit den mond van luz, die van de
fancy-fair kwamen. Laat zulke betuigingen van
sympathie, nevens den dank der noodlijdenden, de
belooning zijn voor allen die tot het welslagen der
zaak hebben medegewerkt! Maar ach! wat spreken
wij vati loon't Schitterendste loon is toch 't pro
venu in klinkende munt, dat den noodlijdenden ten
goede zal komen. Meer verlangen de dames en heeren
van de fancy-fair ook niet. En 't publick dat er
was heeft geen aanspraak op iels extra's, 't Heeft
zich perfect geamuseerdwaar men dit al weldoende
hebben kan, zal men niets meer vragen.
De zaal was netjes gedecoreerd, de uitstallingen
en buffetten maakten een goede vertooning. //Kunst
en Eer" als altoos gereed waar tot het bereiken
van een goed doel kan medegewerkt worden
luisterde de kermis op door goede muziek, 't Weer
erbarmde zich ook over de zaak en was lang zoo
slecht niet als uren achtereen te voren. Kortom
't geheel vormde een prettig iets, een echte fancy-fair.
Ofschoon we algemeene of bijzondere rampen niet
zouden wenschen om nog eens een aanleiding te
hebben voor een dergelijk feestje, we kunnen toch
de gedachte haast niet verbannen, dat er zoo eens
meer zoo iets als een fancy-fair mocht kunnen
gehouden worden.
Woensdag-namiddag is hier gearriveerd en heden
morgei voor 't eerst van hier gevaren het nieuwe
raderstoomschip //Zeeland" van de onderneming der
reederij F. Kloos en Zonen te Kinderdijk, en besterad
voor den dienst tot vervoer van passagiers, goederen
en vee tusschen Zierikzee en Rotterdam en tu9schen-
liggende plaatsen. De boot vaart onder directie van
den heer A. van Gastel en wordt gevoerd door
kapitein B. van Gastel.
Het i9 voor zoover wij hebben kunnen nagaan en
van anderen vernomen, een fraai, groot en welingericht
schip. De uitwendige vorm is zeer sierlijk; de kajuit
en salon zijn ruim, licht en luchtig, met kostbare en
degelijke beschieting en ameublement. De voorkajuit
is mede goed ingericht en ruim. Op het dek zijn
behalve hutten voor den dienst, twee rookkamers.
Yoor de gemakken is goed gezorgd. Het ruime en
flinke van kajuiten, trappen en dek maakt een goeden
indruk. Beantwoordt de uitkomst aan de verwachting
op grond der genomen proeven, dan zal het schip
een vlug looper zijn.
Ontegenzeggelijk vervult deze dienst in een lang
gevoelde behoefte, doch waarin tot heden nog niet
was voorzien.
Zierikzee 11 Februari. Na een langdurig lijden
is gisteren alhier op 45j«rigen leeftijd overleden de
DE ROTTGOKT-MACaUARTS,
natuurlijke en sociale historie eener familie onder
het tweede Keizerrijk.
i/De F or tui 7i der Bougons."
(Ie werk van de reeks.)
II.
Onderscheidene jaren lang bleef het terrein van
't oude kerkhof Sint Mittre een voorwerp van afschrik.
Ofschoon voor ieder openliggende, aan den rand van
een grooten weg, bleef liet woest, opnieuw ter prooi
aan het onkruid. De stad, die zeker er op rekende
het te verkoopen en er huizen te zullen zien verrijzen,
kon vast geen kooper vindenmisschien werden de
lui afgeschrikt door de herinnering aan den hoop
beenderen en die door de straten af en aan rollende
kar, die daar voortgehotst had, koppig als een nacht
merrie; mogelijk kwam 'i voort uit de plaltelaudsche
traagheid, die ongaarne afbreekt en opbouwt. Een
feit is het, dat de stad den grond behield en men ten
laatste zelfs vergat, dat men hem graag had willen
verkoopen. Zij nam zelfs niet eens de moeite er een
hek om heen te laten zetten, zoodat iedereen er op
kon komen. En van lieverlede, na verloop van jaren,
werd men dien ledigen hoek gewoon. Men ging aan
den rand in het gras zitten, men liep 't veld over,
er kwam volk op. Toen de voeten der wandelaars het
grastapijt hadden vertrapt en de platgetreden aarde
grijs en hard was geworden, geleek het oude kerkhof
eenigerraate op een slecht geëffend openbaar plein.
Om le beter de terugstootende herinnering uit te
wisschen, kwamen de inwoners er ongemerkt toe, den
naam van het terrein te veranderenden naam van
den Sint behield men en doopte daarmede ook het
doodloopende steegje, dat in een hoek van het veld
zijn ingang had en zoo kreeg men het veld St. Mittre
en het Sint Mittre-steegje.
Al deze dingen zijn al van ouden datum. Sinds
meer dan dertig jaren heeft het veld Sint Mittre een
bijzonder aanzien. De stad, veel te zorgeloos en te
slaperig om er goed partij van te trekken, heeft het
voor een kleinigheid verhuurd aan de wagenmakers
van de voorstad, die er een houtvverf van gemaakt
hebben. Nog lieden ten dage ligt liet vol groote
balken van 10 a 15 meter lengte, die hier en daar
opgestapeld zijn als bundels hooge kolommen, die
omgeworpen zijn. Die stapels balkeu, die lange even
wijdig liggende masten, zijn een voortdurend vermaak
voor de straatjongens. Daar sommige stukkeu hout
van de stapels gerold zijn, is 't veld hier en daar
geheel bedekt met een soort van houten vloer, van
roude delen, waar men slechts over kan komen, als
men goed balanceeren kan. Den heelen dag oefenen
troepen kinderen zich daar ook in. Men ziet ze over
de groote balkeu springen, achter elkaar over den
roudeu kant loopen of er ruiter te paard op zitten,
welke afwisselende amusementen doorgaans op buite
lingen en geschrei uitloopen; of wel ze gaan met hun
tienen of twaalven op een uitstekend eind vati een
langen balk uren lang zitten wippen. Zoo is het veld
van St. Mittre de uit9pan»ingsp)aats geworden waar
sinds een kwarteeuw al de bengels uit de voorstad
de kruizen uit hun broeken komen verslijten.
Wat vooral aan dezen uithoek een vreemd karakter
bijzet, is dat het veld volgens een traditioneel gebruik
altoos door de doortrekkende heidens tot domicilium
gekozen wordt. Zoodra een van die huizen op vier
wielen, een geheelen stam bevattende, te Plassans
komt, wordt het uitgespannen achter op het veld
Sint Mittre. De plek is dan ook nooit ledig; steeds
ziet men er de eene of andere bende Zigeuners met
dat zonderlinge uitzicht, den eenen of anderen troep
ruige kerels en afschuwelijk leelijke vrouwen, waar-
tusschen men troepen mooie kinderen op den grond
ziet buitelen. Dat volk leeft zoo maar zonder schaamte
iu de open lucht, voor ieder9 oog, de ijzeren pot op
't vuur, etende wat onder de hand komt en hun
versleten plunje uitstallende, slapende, vechtende, elkaar
omhelzende, stinkende van vuilheid en ellende.
Op die wijze is het doode en woeste veld, waar
oudtijds de horzels rond de malsche bloemeu gonsden,
in de stikheete warme zon, een plaats van rumoer
geworden, waar het gekakel der heidens en 't geschreeuw
der deugnieten uit de buurt weerklinken. In een
hoek is een zagerij opgesteld waar de balken van de
werf worden klein gemaakt en 't geknars van de zaag
stemt met al de andere scherpe noten in. Dat is slechts
een hoogst primitieve zagerijhet stuk hout wordt op
twee hooge schragen gelegd en twee zagers, de eene
boven op den balk zelf staande, de andere daaronder,
half verblind door het vallende zaagsel, doen een
lange stalen zaag op en neer gaan. Uren lang staan
die mannen daar als ledepoppen te buigen met een
regelmatigheid en dorheid als van een machine. Het
hout dat zij kleinmaken wordt langs den achtermuur
gestapeld, op hoopen van 2 a 3 meter hoogte en
regelmatig opgezet. Die vierkante klampen, die daar
vaak maanden lang blijven staan, gelijkgronds door
't onkruid afgeknaagd, zijn een der bekoorlijkheden
van het veld Siut Mittre. Daarlusschen schieten ge
heimzinnige enge, stille paadjes over, die naar een
ietwat breeder gang leiden, die gelaten is tusschen
de stapels en den muur. Daar is 't als een woestenij,
een reep groen waarboven men maar een stukje van
de lucht ziet. In dien gang langs dien bemoste»
muur en waar de grond als met een ruig wollen
tapijt bedekt schijut, daar heerschei) nog de krachtige
plantengroei on de huiveringwekkende stilte van het
oude kerkhof. Men riekt er dien wannen en onbesteraden
ademtocht van de wellusten des dood9, die uit de
oude door de heete zon gestoofde graven opstijgt, Iu
gansch Plassans is er geen aandoenlijker plek, meer
trillende van lauwe koelte, eenzaamheid en mionarij.
Het is daar een uitgezocht plekje voor vrijerij. Toen
men het kerkhof ontruimde lagen daar de beenderen
opgestapeld, en nog heden gebeurt het niet zelden,