voor liet arrondis- 1881. No.^7. 'Woensdag 28 Januari. 84ste jaargang. NIEUWS- en AD VERTENTIE-BLAD F e u i 11 e t o n. Brengt de groote geleerdheid tot razernij Schetsen uit de werken van Emiie Zola. kwalen ■geringe gklceiijk jtligheid levens, bht van nalaten ll en vau dragen, ■low ay's curbuik iige en zii:iuk%i;i:s<:iii: uimu. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. )\J® PRIJS DER AD VERTEN TIEN: Per gmvonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag' voor de uitgave in te zenden aan den uitgever li. I,AKEiVSIA!V. Slot. In 't laatst van 't tweede artikel over dit onderwerp (zie 't nomrner van 29 December) maakten we de opmerking dat de middelbare school of hoogere burgerschool tocli eigenlijk niet berekend is op de africhting, klaarrnaking, voorbereiding voor ecuig speciaal vak. Het, is Ie betreuren dat aan baar niettemin zeker privilegie als zoodanig is verleend. We willen hierover thans niet uitweiden en verwachten dat bij een oventneele herziening der wet op 't middelbaar- onderwijs hierin wel zal voorzien worden. Wat we daar verder opmerkten, n.l. dat de hoogere burgerschool ook niet berekend is voor die velen, die eenvoudig een cenigszinsbeschaafde opvoeding verlangen, om vervolgens in een of andere industrie, in den handel, de winkelnering enz. te komen, en die tins niet belmoren lot de schare, die op een of andere staatsbetrekking uit is en dus wel naar 't eind-examen of daar omtrent streven moet. Hierover ten slotte nog een enkel woord. We betreuren het dat liet meeruitgebreid lager onderwijs in verreweg de meeste gemeenten van het rijk feitelijk gedood is. Daarmede wordt o. i. schade gedaan aan de vele duizenden, die voor hun kinderen wel een beschaafde opvoeding en wat meer kennis dan de lagere school kan geven, begeeren, doch die niet op staatsbetrekkingen voor hen uit zijn. Allo Nederlanders kunnen toch geen staats- of maatschappij-beambten worden en 't is ook de heslemming van de jongelui uit den burgerstand niet om op 17- a 18jarigeu leeftijd gesplitst te worden in twee categorieën: gelukkig geslaagden voor dit of dat examen om op de onderste sport van de ambtenaars- ladder te komen, en ongelukkig gedropenen daarvoor. Vele burgers zijn bescheiden in huneischen; zij verlangen, al naar 't in verband met hun vak uitkomt, voor hun kinderen dat dezen goed hun Uollandsch zullen kennen, goed schrijven, goed practiscli rekenen, wat teekenen, wat Fransch, of wat Eugolsch, of wat Duitseh, naar omstandigheden, wat meetkunde en och niet zooveel meer. Dit nu is niet te vinden op de bedeudaagsche middelbare school; die school is daar niet op aangelegd; 't vak-onderwijs, iu verband niet de jaarklassen, brengt mede dat de niet zeer vlugge leerlingen noodwendig brekebecnen moeien blijven, zelfs in de een voudigste vakken. 't Was wel te wenschon dat naast het mid delbaar onderwijs overal ook 't meeruitgebreid lager onderwijs kon blijven bestaan. Voor een deel is bij de wet op 't lager ouderwijs (17 Aug. 1878) hierin voorzien door de af- deeling l-t van art. 2. Moge dit maar geen doode letter blijven, maar daarvan door gemeente besturen gebruik worden gemaakt, ten einde- die talrijke ouders van dienst en nut te zijn, die voor hun kinderen niet die universeele ontwikkeling begeeren, die do hoogere burger school bedoelt en die toch maar voor zeer weinige bevoorrechten bereikbaar is. Tot dusver zullen tegen de toepassing van de vergunning, die genoemd art. 2 der wet van 1878 geeft, nog wel vele bezwaren bestaan vooreerst, de vrees van afbreuk te doen aan de kostbare hoogere burgerscholen, die er nn toch eenmaal zijn en welker bloei men, o. i. te onrechte, in een groot aantal leerlingen gelegen acht; dan de geldelijke opofferingen, die zouden noodig zijn om zoo menige gelegenheid voor 't verkrijgen van meeruitgebreid lager onderwijs, als indertijd in den vollen gloed der illuziën van 't middelbare gesloten is, weder open te stellen. De toekomst zal leeren. hoe 't daarmede gaan zal; maar 't zou jammer zijn als nog meer jongelieden 't slachtoffer worden moesten van eenmaal te goeder trouw gemaakte fouten, en dat terwijl de weg openstaat om tot herstel te geraken. Binnenland. ZIEKIKZEE, 2 5 Januari l 8 8 L. Iu een advertentie in den Zz. Niruicsbode vraagt iemand naar de „IJsclub^, en of de leden der com missie hun werkzaamheden nn niet zullen hervatten. Nu, 't zou wel aardig zijn als deze commissie eens wonderen kon doen, nu de ijsbanen van den beginne af door natuurlijke en andere oorzaken onbruikbaar zijn geweest, 't Lag intussclien niet aan de commissie. Zijn wij wel onderricht, dan heeft zij gedaan wat zij kon, zich moeite en kosten getroost., doch toen liet er op aankwam om door de liefhebbers van schaatsen rijden en de verdere belangstellenden gesteund te worden - en zonder dat kon zij toch niets uitvoeren - heeft men haar laten zitten; alleen een klein getal personen verklaar/Je hun medewerking ie willen geven. VII. Maar Jacob en ik wij konden toch niet nalaten het gevaar onder de oogen te zien. De angst drong ons om ons rekenschap te geven van de vorderingen, die de overstrooming maakte. Wij hadden het venster wijd opengezet en zagen naar builen op 't gevaar af van te vallen. De mist, dikker dan ooit, hing over het water en een fijne regen joeg ons een siddering aan. 't Water liet zich nu en dan waarnemen als met een weerschijn van staal in de duisternis. Beneden, op de plaats, klotste de vloed terwijl hij zacht golvend tegen de muren opsteeg. En wij hoorden maar steeds de woedende Durance en het nngstgeloei van het vee. Dat akelig gehinnik en geloei van die arme dieren sneed mij door het hart. Jacob blikte mij vragend aan hij zou hen wei hebben willen redden. Weldra werd het jammergeluid niet meer om uit te staan. Plotseling hoorden wij een hevig gekraak. De ossen hadden de staldeuren opengebroken. Wij zagen ze langs 0119 heen gaan door liet water inedegesletnd, wentelende iu den stroom en zij verdwenen in het geloei van de rivier.. Toen steeg de woede mij naar de keel, ik was om gek te worden en balde de vuist tegen de Durance. Voor 't venster staande vloekte ik de rivier. (Hier volgt dan een soort van hartstochtelijke toe spraak tot de verraderlijke rivier; maar dit is een zwakke plaats in de anders zoo ware schets. Het is niet natuurlijk dat een landman op 't punt van zich zoo geheel geruïneerd te zien, aan dergelijke dichterlijke boetpredikaties tegen het stomme clement zou denken, al kan men ook daarlaten, dat soms een bliksemsnelle gedachte op grillige wijze in zulk een kritiek oogenblik zou kunnen opkomen. Zooals Zola dat uitwerkt is 't hinderlijk en doet schade aan deu algemeenen indruk.) Maar de Durance versmoorde mijn wpeklacht met haar donderende stem en breed daarheen stroomende stuwde zij onverschillig en koppig haar golven voort. Ik ging weer achter iu de kamer en omhelsde Babet, die schreide. Marieije lag rustig te sluimeren. Wees maar niet bang, zeide ik tot mijn vrouw liet water kan niet blijven stijgen, liet zal wel weer gaan vallen. Gevaar is er niet. Neen gevaar is ei volstrekt niet, herhaalde Jacob, bevende alsof bij de koorts had; liet huis is hecht. Op dit oogenblik gebeurde er een groot ongeluk. Margaret ba, door angstige nieuwsgierigheid gedreven, boog zich te veel voorover uit liet venster en viel een gil slakende er uit. Ik schoot toe, maar kou Jacob niet weerhouden te water te springen. Margaret ha had hem gewiegd; hij koesterde voor de arme oude een gevoel van teedeiheid als ware hij haar zoon. Op 't gerucht van dien dubbelen val was Babet met gevouwen handen, verstijfd van schrik opgestaan met open mond en opgcspalkte oogen keek ze naar het venster. Ik was op den houten onderdorpel vau 't vensier gaan ziiten, terwijl 't geraas van 't water mij verdoofde. Hoe lang Babet en ik in die pijnlijke spanning bleven, weet ik niet; maar daar riep mij een stem. Het was Jacob, die zicli aan den inuur vasthield, onder het venster; ik stak hem de hand toe en hij klom weer naar binnen. Babet sloot hem stijf in haar armen zij kon nu snikken en dat gaf haar lucht. Van de oude Margnretha was echter nu geen sprake meer. Jacob durfde niet zeggen dat hij haar niet had kunnen terugvinden en wij durfden hem daarnaar niet vragen. IIij nam mij ter zijde aan 't venster. Vader, zei hij zacht, er slaat al meer dan Uvee meter water op de plaats en de rivier stijgt nog altoos. Wij kunnen hier niet langer blijven. Jacob had gelijk. Het huis brokkelde weg; de planken der loodsen gingen stuk voor stuk weg. En dan sloeg die dood van Margnretha ons op 't hart. Babet was als buiten zich zelve. Alleen de kleine Marie bleef in het groote bed rustig liggen slapen niet haar pop in den arm en een engelenglimlacli op 't gelaat. Met elke minuut klom het gevaar. Met water had al bijna den onderkant van 't venster bereikt en dreigde de kamers binnen te dringen. IJ et nas of een of ander krijgstuig de hofstede beukte met doffe en regelmatige slagen. De stroom zou vlak op den gevel aankomen, en er was op geen menschelijke hulp te hopen De minuten zijn kostbaar, zei Jacob met augstigeu aandrang. Wij zullen onder het puin verpletterd worden. Laten we planken zoeken en een vlot maken. Hij zeide dat als in een ijling van koorts. Gewis, ik zou duizendmaal liever midden op de rivier zijn ge weest op een paar saaingebouden balken, dan ouder het dak van het huis, dat elk oogenblik dreigde iu te storten. Maar waar zouden wij de noodige balken van daan halen? In mijn razernij rukte ik de planken van de kasten, Jacob brak de meubelen stuk; wij namen de blinden, alle stukken hout die wij maar vinden konden. En wel gevoelende dat we met die dingen tocli niets konden uitvoeren, wierpen wij ze in woede en altoos naar iets beters zoekende tegen den grond. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1881 | | pagina 1