B i n n e n 1 a n d. De Voorzitter deelt mede, dat Bnrgem. en Wetii. na over deze zaak nog in briefwisseling te zijn geweest met de Gedep. Staten, na rijpe overweging niet kunnen besluiten aan het gedaan verzoek te voldoen, doch moeten voorstellen, dat de Raad als zijn gevoelen zal te kennen geven: dat een verandering van art. 8 van hef. Reglement van het Burger-Weeshuis onnoodig en ongeraden wordt geacht. De gronden van het voorstel van Burgem. en Weill, zijn ontwikkeld in eene uitvoerige memorie en komen in het kort hierop neder: De stelling van Gedep. Staten, dat het Weeshuis in 1855 nog dezelfde instelling was als het //Stads— Weeshuis", dat krachtens het raadsbesluit van den 7 November 1795, uit de vereeniging van liet vroegere Burger-Weeshuis met het Armkinderhuis was ontstaan, is onjuist. Het Stads-Weeshuis van 1795 was reeds in 1799 door de organisatie van stadswege van hot Roomsch- Katholieke Weeshuis feitelijk van aard en bestemming veranderd, en onderging in 1804 eene geheele re organisatie door de «Ordonnantie van den 23 Mei 1804". Daarbij werd aan het Weeshuis den naam van //Gereformeerd Burger-Weeshuis" gegeven en werd omtrent de opneming van armenweezen eene beperkende bepaling vastgesteld. Door die Ordonnantie was het Weeshuis niet meer eene inrichting, zooals die van 1795 waarvan het doel was verpleging zoo van de burger- als van de armenweezen op een gelijken voet, doch een //Burger weeshuis", alwaar in de eerste plaats werden opge- genomen de burgerweezen, doch de armenweezen alleen onder beperkende bepalingen. Eene nieuwe organisatie had plaats in 1811, toen het Gereformeerde Burger-Weeshuis met het Roomsch- Katholieke Weeshuis tot céne instelling werd vereenigd; ofschoon niet blijkt, dat toen een nieuw Reglement werd vastgesteld. In 1820 kwam een nieuw Reglement tot stand, waarin de beperkende bepaling omtrent de toelating der armenweezen werd weggelaten, doch in 1827 kwam daarin verandering, (laar alstoen door de Regenten als regel is aangenomenom geen kinderen van be deelden in het Weeshuis op te nemen. Ofschoon het niet blijkt, dat die regel in het Re glement is opgenomen, staat het Loch vast, dat het aan het Stedelijk Bestuur bekend was, dat die regel bestond en de armenweezen ten laste kwamen van de verschillende Diaconiën en door deze bij particulieren, of in de Armengestichten werden besteed, of opgezonden naar de koloniën van weldadigheid. Aldus was de toestand in 1854 bij de invoering der armenwet, en bij de vasstelling van het Reglement van 1855 heeft de Raad dien toestand bestendigd. Daardoor is weliswaar afgeweken van de voorwaarden van liet raadsbesluit van den 7 November 1795, doch de Raad was daartoe alleszins bevoegd, omdat de in 1795 tot stand gekomen instelling reeds lang van bestemming was veranderd, en de Raad in 1855 niets anders heeft gedaan dan de regeling bestendigd, die bij de invoering van de armenwet omtrent de toe lating van armenweezen gold. Verder deelen Burgem. en Weth. nog bijzonderheden mede omtrent den finauciëëlea toestand van liet vroegere Armkinderhuis, waaruit blijkt., dat het in het laatst der vorige eeuw zeer aanzienlijke subsidiën uit de Stads-kas ontving en dat liet Weeshuis, door de vereeniging met het Armkinderhuis geene, of althans zeer geringe voordeelen heeft gehad. Naar het oordeel van Burgem. en Weth. blijkt uit het door hen aangevoerde duidelijk, dat de Raad in 1855 alleszins bevoegd was, in het Reglement van liet Burger-Weeshuis eene bepaling op te nemen tot uitsluiting der armen weezen en dat er alzoo geenerlei «wettelijke" verpligting is ora de thans be staande bepaling van art. 8 van dat Reglement in te trekken. Met de Regenten van iiet Weeshuis zijn zij van meening, dat die uitsluiting van groot belang is voor den bloei dier instelling en zeer heilzaam op den maatschappeiijken toestand van den min vermogenden ambachtsman werkt, omdat hij daardoor opgewekt wordt zich ten voordeele zijner kinderen door eigen krachten, buiten ondersteuning van eenig armbestuur, staande te houden. Burgem. en Weill, meenen daarom aan het ver langen van de Gedep. Staten niet te kunnen voldoen. Op voorstel van den Voorzitter wordt besloten de behandeling dezer zaak aan te houden tot eene vol gende vergadering. De stukken worden inmiddels ter lezing gelegd voor de leden. De Voorzitter deelt mede,, dat Burgem. Weth. naar aanleiding van het in de vorige vergadering verhandelde, betreffende de aanwijzing van ligplaatsen voor stoom- booten, nader hebben overwogen of die aanwijzing door het Dag. Bestuur dan wel door den Raad zou moeten geschieden, en dat het hunne meening is, (lat die aanwijzing tot hunne bevoegdheid behoort. De Commissie voor de Strafverordeningen heefc dientengevolge op hun verzoek, een ontwerp-besluit opgemaakt, tot wijziging van art. 8 van hel Reglement van politie voor de haven, n.l. om art. 8 aldus te lezen «Ten opzichte van het gebruiken van lig-, los- en laadplaatsen voor, en het vaslmeeren van vaartuigen, geene uitgezonderd, moeten de voorschriften nageleefd worden door Burgem en Weth. bij reglement daar omtrent vastgesteld." «Ingeval van overtreding wordt de boete verbeurd door den gezagvoerder, of, zoo deze tijdeus het plegen der verboden handeling afwezig is, door dengene die hem vervangt; bij vaartuigen buiten gebruik of zonder gezagvoerder, door den eigenaar of door hem, die met bet toezicht is belast. Wordt besloten dit voorstel dadelijk in behandeling te nemen, waarna het zonder beraadslaging of hoofde lijke stemming aangenomen wordt. De Voorzitter zegt, dat het voorstel tot het verleenen van een crediet voor het in orde maken eener nieuwe ligplaats voor de boot, die door de H.H. E. Kloos en Zonen in de vaart zal worden gebracht, ter tafel zal komen na de afkondiging dezer verordening. De heer Moeus geeft in bedenking, reeds nu aan Burgem. en Weth. het in de vorige zitting gevraagde crediet van f 600 te verleenen. De heer van Manen acht het beter, ook met het oog op de afwezigheid van enkele leden en ook omdat het Dag. Bestuur het aanwijzen eener ligplaats nog nader in overweging zou kunnen nemen, hieromtrent nog niet te besluiten. Nadat de heer Houwer had herhinnerd, welke werken voor het in orde maken der ligplaats aan liet Karsteil moeten worden uitgevoerd en de heer van Manen nog had opgemerkt, dat er z. i. geen haast bij..deze zaak was, omdat de stoomboot «Zierikzee" welhaast voor eenigen tijd uit de vaart gaat en ingeval van nood van de ligplaats dier boot eenigen tijd kan worden gebruik gemaakt, trekt de lieer Moeus zijn voorstel in. De Voorzitter deelt mede, dat nog is ingekomen een verzoekschrift vaii Marinus van Vessem, zoo voor zich, als in hoedanigheid van gemachtigde van de overige erfgenamen van G. Anker, om vermindering van pacht der visscherij in het Kanskenswater en in de wateren bij den Oost-liavendijk, op grond dat de palingvangst zeer is verminderd, hetwelk is toe te schrij ven aan den lagen waterstand, veroorzaakt door de werking van het stoomgemaal. De Voorzitter herinnert, dat in 1878 door G. Anker en in 1879 door zijne erfgenamen een gelijk verzoek is gedaan en dat op beide verzoeken afwijzend is beschikt op grond, dal de omstandigheden, die gezegd worden aanleiding tot vermindering van palingvangst ic geven, vóór de verpachting bekend zijn geweest en de lage waterstand iu het Kanskenswater niets afdoet. Hij stelt namens Burgera. en Weth. voor, op dit adres afwijzend te beschikken. Zonder beraadslaging wordt dienovereenkomstig besloten. De lieer van Manen vraagt, of het niet wenschelijk zou zijn aan adressant te kennen te geven, dat liet raadzaam is zich voor het vervolg van een vernieuwd verzoek te onthouden. De Voorzitter vraagt, of spreker hiervan een voorstel maakt, waarop de heer van Manen zegt, dat hij het voldoende acht als het Dag. Bestuur den verzoeker dien wenk geeft. De Voorzitter sluit na omvraag de vergadering. ZIERIKZEE, 31 Dec. 1 8 8 0. Een koffer, dezer dagen te Goes in ontredderden staat en met verbroken slot van 51 spoor thuis bezorgd en dien men eerst meende dat door dieven nagezien was, is bij onderzoek gebleken niet door de dieven, maar door de knechts of bestellers van 't station zoo toegetakeld te zijn. Een besteller had den koffer zoo ruw op den grond gesmeten, dat het slot stuk sprong en de inhoud van den koffer over den grond verspreid raakte. Een, twee, drie, stopte men alles er toen weer in en zoo werd het thuis gebracht. De Maatschappij heeft de schade vergoed; maar 'tis te wenschen, dat aan die algemeen heerschende ruwheid met de goederen aan de stations paal en perk gesteld worde. Ruim eeu jaar geleden hebben we, in een trein zittende, aan een klein station 't feit gezien, dat een zware kist door een sjouwerman en een liooger beambte, de man had een mooie pet op, eenvoudig uit den goederenwagen gewenteld werd, vanwaar hij meer dan etrt meter hoog op den grond viel en kort en klein sprong, zoodat de inhoud, bestaande uit planken voor sigarenkisten, op een hoop kwam te liggen. Als men met goederen van meer waarde ook zoo le werk gaat, zal er nog al eens schade te vergoeden zijn. Nabij Goes aan den weg naar Wilhelminadorp is de schuur van de hofstede afgebrand, bewoond door Johs. Stouljesdijk. De schade aan gebouw en inhoud wordt op /'4000 geschat, doch 't verbrande was ver zekerd. - Dinsdag-namiddag zijn H.H. M.M. de Koning en de Koningin van 't Loo in de residentie teruggekeerd, om aldaar den nieuwjaarsdag door te brengen. Bij het in 't rijtuig stappen op het stationsplein, vertoonde II. M. het jonge Prinsesje aan de verzamelde menigte. Meer en meer gaat zich de verdoovende, o. i. nood lottige macht van 't gereformeerdemlom, uitgeoefend door enkele onverdraagzame en dweepzieke leiders, op de schare der domme gereformeerden doen gevoelen. Tot dusver nog alleen maar obstructionistisch of negatief, docli 't zit in de lucht, dat alleen op gunstige kans gewacht wordt om ook positief op te treden. Te Amsterdam bestond sinds vele jaren een znngvereeniging, die, blijkens haar naam, «de Protestantsche", zich wel voornamelijk zoo niet uitsluitend met de beoefening der religieuse zangkunst schijnt beizg te houden. Jaarlijks hield deze vereeniging op Kersttijd een uitvoering met een liefdadig doel en geschiedde dit in een der kerken van de Hervormde gemeente. Dit jaar had het bestuur (de vereeniging staat onder bescherming van den oud- burgemeester vau Arastevdan, mv. Mcsschevt van Vol- lenhoven) verzocht om de Zuiderkerk voor de uitvoering op den tweeden Kerstavond te mogen gebruiken. De kerkeraad heeft dit geweigerd op grond dat een zang uitvoering geacht moet worden niet in overeenstemming te zijn met liet doel waartoe een kerkgebouw gesticht is. Die overvrome lieeren schijnen te meenen dat de kerk enkel mag dienen om de als goed geijkte preeken in te houden, opgeluisterd door evenzeer geijkt psalm gezang, liefst van Dalheen. In Neerl. Indië bestaat, gelijk bekend is, onder de verschillende nationaliteiten waaruit het inlandsche v gedeelte van het leger samengesteld is, vrij wat onder linge haat. Amboneezen, Boegineezen, Madoereezen, Javanen, haten elkaar met een volkomen haat. Dit heeft onlangs te Am'uarawa weer aanleiding gegeven tot een bloedig gevecht tusseheu Amboneesche en Boegineesche soldaten, waarbij er verscheidenen gedood of gewond zijn. Men heeft nu de meeste van die vechters in handen; maar men vreest dat er weder nieuwe vechtpartijen zullen komen. Te Samaraug laat de veiligheid zoovee! te wenschen over, dat er een exlra-politie is ingesteld, die's nachts gewapende patrouilles te paard door de stad zendt. In Djambi is het niet rustig. Er zijn daar uit een der bijgebouwen van het huis van den controleur Niessen twintig geweren ontvreemd. Daar men ver moedt dat de oude sultan, die ons niet goed gezind is, daarin de hand heeft, is er een stoomschip naar Djambi gezonden. Nog niet overal hebben de inlanders vrede met den spoorweg. Op de lijn Modjokerto-Kerloesono is onlangs eeu locomotief verongelukt en een trein ge derailleerd door sleenen, die op de rails gelegd waren. Thans hoort men nog gedurig van gevallen dat er steenen op de rails gelegd worden. De Eerste Kamer zal den 12 Januari de begrooting in de openbare zitting behandelen. "Vreemde wapenen worden soms gebruikt ora iets te bestrijden, waar men tegen is. Het is nog niet heel lang geleden, dat in de bladen, die tegen de openbare school ijveren, een statistiek de ronde heeft gedaan van het aantal schoolgaande kinderen en van de getalleu die dan komen voor 't openbaar en voor 't bijzonder onderwijs. De ultramontaansche Maasbode kwam 't eerst met die leugenachtige statistiek. Leugenachtig', ja meer dan dat, want ze was geheel verzonnen. Het heette dat er in Nederland schoolgaan 525,000 kinderen, waarvan 300,000 op de openbare en 225,000 op de bijzondere scholen. In de Kamer is zelfs van deze gefabriekte statistiek gebruik gemaakt door den heer van Nispen van Sevenaer, om wat vuurwerk tegen de openbare school af te steken. Doch wat blijkt nu? Op 31 December 1878 waren er 531,110 schoolgaande kinderen; van dezen gingen 402,604 op de openbare en 128,500 op de bijzondere scholen, terwijl onder «bijzondere" scholen hier na tuurlijk ook de menigte neutrale bijzondere scholen gerekend zijn. Volgens de leugen-statistiek, die als wapen dienst moet doen, telde de bijzondere school aan de overzijde globaal als secteschool genomen 43 volgens de officiëele statistiek, en dat zal wel de ware zijn, telde de bijzondere school, sectescholen en neutrale samen, niet meer dan 24 der schoolgaande bevolking. Op dit oogenklik, dus twee jaar na de jongste officiëele cijfers, zal de staat nog gunstiger zijn voor't openbaar ouderwijs en het getal schoolgaande kinderen ook wel grooter zijn. Wat moet men evenwel zeggen van een strijd met zulke wapens? Het gerechtshof te 's Hnge heeft Willem Marianus de Jotigh schuldig verklaard en hem veroordeeld tot levenslange tuchthuisstraf.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1880 | | pagina 2