voor liet arrondls- sement Zierihee. 1880. No. 92. Zaterdag 20 November. 83ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD DE VRIJE UNIVERSITEIT. zïerikzeescBe courant. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,— Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DEK ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEXJIAX. ii. Opmerkelijk is het, dat onder degenen die 't niet op de volkomen vrije wetenschap en dus ook niet op de zuivere, onafhankelijke universiteit begrepen hebben, ook mannen voor komen van wie men geheel iets anders schijnt te mogen verwachten, n.l. sommige godgeleerden en een groot deel der kerkelijken, Ons ver wondert dit verschijnsel niet; integendeel, we vinden 't zeer verklaarbaar en zouden vreemd opzien en met zekere omzichtigheid den blik om ons heen slaan, als 't anders was. Opmer kelijk is 't toch en we vestigen er hier de aandacht op om tot de verdere ontwikkeling van ons artikel te geraken. Wij zullen niet beweren wat wel eens beweerd is dat de kerk in engeren zin en de godsdienst in 't algemeen vijandig tegen de wetenschap overstaan. In haar vollen zin is deze bewering niet waar en bevat zij veel onbillijks. Integendeel zijn we veel meer geneigd aan te nemen, dat juist de kerk cn de gods dienst aanleiding gegeven hebben tot beoefening der wetenschap als zoodanig, tot rusteloos onderzoek, tot onafgebroken streven naar hooger en verder en dieper en dus indirect tot de vorderingen die de wetenschap ontegenzeggelijk heeft gemaakt. Ja er is schier geen tak van wetenschap, die niet geheel of ten deele zijn ontwikkeling en bloei aan mannen van de kerk en beoefenaars der theologie te danken heeft. Men kan voorbeelden bijbreugen van groote geneeskundigen, sterrekundigen, taal kenners, geografen enz., die öf nog geestelijken waren öf uit den schoot der kerk waren voortgekomen. Doek er blijft buitendien, en al erkennen wij dit alles, nog iets over, dat van veel beteekenis is. Het is dat, waarop de Leekedichter zinspeelt als hij zegt //Kritiek mag alles onderzoeken, Want grensloos is haar rechtsgebied, Zelfs d'inhoud der gewijde Boeken AUeenig maar 't hüielcste niet." ]j Het komt hierop neêr, dat zoolang men geleerdheid voor wetenschap wil aannemen, daar al zeer weinig menschen met ernst tegen op zullen komen. Men mag den Bijbel van buiten leeren, de kerkvaders en een stapel preeken er bijdesnoods mag men zijn weet gierigheid nog verdor uitstrekken en ook de Koran, de Veda's, ja wat niet al mémoriseeren, men kan er des verlangend pakhuizen vol exegese bij in gebruik krijgen, maar kritiek, dat wil zeggen vrij, nuchteren, redelijk, logisch onderzoekdat is wat anders. Daar is een stijve stugge paal gezet met een handwijzer er aan, die niet zekere richting van den weg maar een geheimzinnig gesloten mond aanwijst en waarbij wachters staaD, om u te zeggen: voorzichtig, stoot u niet eu stoot vooral ons niet noch onze meesters't terrein van de vrije jacht houdt hier op en de private jacht van die en die kortom van ons en die ons zenden om hier de wacht te houden, Zie Leekedichtjes van De Genestet, No. XXX. die eigen jacht begint hier. En al kraamt ge nu wat van uw geleerdheid uit en zegt b.v. „De geest onderzoekt alle dingen tot zelfs de diepten der Godheid,dan tikt men u op de vingers met de weinig troostvolle opmerking: ja, maar dat is niet uw geest, dat is de geest van hen die dit private jachtterrein in pacht hebben. In 't kort, men wil wel onderzoek, doch een willekeurig beperktmaar een volkomen vrij en zelfstandig zuiver wetenschappelijk onder zoek dat wil men niet. Met „men" bedoelen we meer bijzonder de kerkelijken, ofschoon er van de niet kerkelijken ook wel eenigen onder belmoren. Het streven van den geest naar de kennis van 't absolute wordt door beperkte geesten voor zondig gehouden, door slimme egoïsten van een bijzondere soort ook verboden, als hoogst verkeerd veroordeeld, ja bij wijlen, als er de macht maar toe bestaat, voorbeeldig gestraft. Dat is altoos zoo geweest eu 't schijnt bij den ontwikkelingsgang der menschheid te belmoren. Hoe veel ook de wetenschappen aan de theolo gen van allerlei richting en van allerlei kerken te danken hebben, toch vindt d e wetenschap onder hen zijn bitterste vijanden, zijn ijverigste be strijders. 't Is moeielijk na te gaan, wie 't eerst op de gedachte gekomen is, dat er een geopenbaarde waarheid bestaat. Ons is 't niet gelukt dat uit te vinden. Maar aangenomen eens dat er zulk een waarheid is, die niet langs natuurlijken wegdoor waarneming en verder door logische redeneeriug tot de bewustheid der menschen gekomen, maar om zoo te zeggen als een aëroliet uit de lucht onder hen is neergevallen, dan is 't al weêr moeielijk na te gaan, wien 't recht toekomt te zeggenik vat haar, ik bezit haar, hier is ze. Dat er iemand opstaat om zoo iets te zeggen bewijst niets; dat kan de eerste de beste trouwens die doet 't ook doorgaans 't boudst maar nog eens, dat bewijst niets. Niettemin onderscheidt zich die soort van ge leerdheid, die door haar beoefenaars doorgaans de wetenschap der theologie genoemd wordt, toch voornamelijk daardoor van de andere weten schappen, dat bij haar een zeker aantal gegevens als reeds vaststaande wordt aangemerkt en waaraan niet geroerd mag worden, terwijl bij de gewone wetenschappen niets van dien aard bekend is noch ook bestaanbaar met het begrip van wezenlijke wetenschap. Dat is geheel iets anders dan die weinige, hoogst eenvoudige grondwaarheden, als axiomata bekend, die geen betoog behoeven noch zelfs toelaten en die zoo eenvoudig, zoo tastbaar zijn, dat het dwaas zou zijn ze nog te willen bewijzen, even dwaas als ze te betwijfelen. Zoo b.v. „'t geheel is grooter dan het deel", Maar in 'tgeen voor de theologische wetenschap doorgaat zijn't juist slotsommen, resultaten, die als axiomata worden geijkt en daar zijn er onder die al weinig minder onverduwelijk luiden dan b.v. „het deel is dat ver- grooter dan 't geheel", „waar meerdert" en dergel. onzinnige stellingen. Het is nog niet lang geleden dat een bevoegd geleerde de vraag opperde „of de theologie een wetenschap zij of niet?" en deze ontkennend beantwoordde, haar alleen een plaats latende als een onderdeel van de historie der wijsbe geerte, dus als een onderdeel der geschiedenis. Men kan inderdaad alleen spreken van kennis der godsdiensten, niet van wetenschap van den godsdienst. Wil men dit laatste toch, dan wordt die wetenschap een tak van de wijsbegeerte en juist dat is 't wat door de kerkelijken zoo gloeiend verafschuwd, zoo veracht en verfoeid wordt. Wat voor theologische wetenschap uitgegeven wordt bij alle kerken zonder onderscheid is als een eigenaardig gebouw, waarvan men beweert dat het o zoo stevig en onwrikbaar is, doch waarbij men ieder die die sterkte eens onderzoeken wil, de conditie stelt, dat hij vooral niet aan de pilaren en stijlen noch ergens aan mag raken of roeren. Men mag dit den belanghebbenden op hun standpunt niet teu kwade duiden, er is reeds zooveel omgevallen, wat maar even aangestooten was. Doch 't is ook tegelijk daarmede uitge maakt, dat op die wijze van geen wetenschap sprake kan zijn. Men wil dan ook niet per se met wetenschap gemoeid zijn. Men heeft er iets op gevonden; men heeft hetgeen men noemt „het geloof" boven de wet der kritiek geplaatst en zoo der wetenschap de deur voor den neus dicht ge- Wat is hiervan het gevolg geweest? Niets meer of minder dan dat d e wetenschap zich meer en meer geheel bevrijd heeft van de controle van 't pretendeerende geestelijk gezag, dat zij werkelijk vrij is geworden, dat zij haar die zij grootendeels nog haar pleegmoeder kan en wil noemen, ver over 't hoofd is gewassen, maar dat zij nu ook niet meer als een onoozel kind 't hoofd in den schoot kan leggen, noch haar zelfstandigheid, haar eigen ontwikkeld ver stand wil prijsgeven voor de nukken en grillen en de onhoudbare meeningen der oude, die niet meer van dezen tijd is omdat zij verzuimd heeft goedsmoeds en vertrouwend met haar tijd meê te gaan. 't Is waar, ze is nu en dan wel een eindje meegegaan, doch om gedurig weder terug te keeren en nu en dan geraakt ze geheel de kluts kwijt en mompelt: ik moet weer geheel van voren af aan beginnennog beter, ik moet naar mijn gemakkelijk stoeltje terug waar ik voor eeuwen zoo goed zat, gevreesd, met sidderinge en bevinge gevreesd door de groote menigte. Welnu, daar heeft de wetenschap niet mee van doen, en de universiteit raakt dat niet, die laat de goede oude suffen. Maar zie hier ook den grond van de bittere vijandschap, die meer eu meer zich ontwikkelt bij degenen die hun stoffelijk belang, of nog erger hun eerzucht, hun ambitie, hun toekomst verbonden hebben aan de affaire der goede oude. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1880 | | pagina 1