"MirörëmsfM miTBMT.
voor iel arroidis- a&lk semeat Zlerikzee.
1880. No. 79. Woensdag 6 October. 83ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Binnenland.
Een standbeeld voor een Wijsgeer,
in.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever lï. LAKENMAN.
Wij zouden ten slotte nog iets over Spinoza's
wijsgcerige ideeën zeggen. Het is hier de plaats
niet om uit te weiden over philosofisclie stelsels
in 't algemeen, noch over dat van Spinoza in
't bijzonder. Daarvoor raadplege de lezer de
speciale geschriften, en die zijn tamelijk talrijk,
ofschoon de stof nog in lange niet uitgeput is.
Eeu kort woord zj derhalve voldoende.
Voor zooveel nooclig zij herinnerd wat men
door wijsbegeerte of philosophie verstaat, n.l.
de werkzaamheid van den mensehelijken geest,
die ten doel heeft het wetenschappelijk onder
zoek naar den grond en het doel, den oorsprong
en de bestemming, den regel en den samenhang
zoowel van de zinnelijk waarneembare als van
de abstracte, d. i. enkel gedachte dingen. Door
te dringen tot de kennis van het* wezen der
dingen, dat is van hun oorsprong, hun zijn en
hun doel, ziedaar het einddoel dei* philosophie,
en dus is alle wezenlijke waarheid haar eigendom,
van de eenvoudigste tot de hoogste. De man,
die, door natuurlijken aanleg en zooveel mogei jk
grondige en veelzjdige ontwikkeling daartoe
bevoegd, zich aan dat onderzoek wijdt, verdient
een wijsgeer genoemd te worden.
Echte wijsgeereu zijn uiterst zeldzaam. Een
tijdsverloop van vele eeuwen heeft er nog maar
zeer weinigen opgeleverd. Immers niet ieder
die philosofeert, zooals men dat heet, doet een
wezenlijk en in zekere mate vruchtbaar werk.
Veler philosophie lost zich op in napraten van
't geen anderen hebben gezegd, in gemoedelijke
bespiegeling, vaak ondergeschikt aan de soort
van diner, die men zich kan veroorlooven en
den graad van digestie waarmede men begaafd
is, of in ijdel geklap en waanwijs gepraat, of
in uit onbevoegdheid en verwaandheid voort
komende onzinnigheid. Er gingen van oudsher
en er gaan nog heden ten dage velen voor
wijzen door, die niets meer waren of zijn dan
slimme egoïsten van alledaagsch allooi, industri-
eelen wier ambacht en broodwinning is de
wijsbegeerte, of wel een soort van in hun
bekrompenheid zelfgenoegzame idioten, van wie
de oppervlakkige menigte waant dat zij veel
meer weten van 't wezen der dingen dan de
rest, en die, daarop speculeerende, zich eer,
aanzien, bijgeloovige vereering, of een betrekke
lijk onbekommerd leven weten te bezorgen.
Daartoe belmoren o. a. die vette speknekken,
die in een ruwe pij gehuld, in 't refectorium
met gesloten deur, vette worst eten en besten
wijn drinken, terwijl de domme boeren in 't
zweet huns aanschijns tobben om die tafel te
bekostigen, van dat soort philosofen heeft
men er duizenden en myriaden. De resultaten
van hun wijsgeerig onderzoek zijn echter minder
dan nul.
Nog eens, echte wijsgeereu zijn zeldzaam en
met de ware oprechte wijsbegeerte is ook door
gaans weinig stoffelijk voordeel te behalen noch
eer in te leggen, integendeel, helaas! Vraag
naar de geschiedenis van Socrates, van Jezus
van Nazareth, van Spinoza en anderen.
Dat streven en doordringen naar de kennis
van 't wezen der dingen, zoowel van die, welke
zooals men zegt tot de zinnelijke stoffelijke
wereld belmoren, als van die welke die andere
misschien ook dezelfde grenzenlooze wereld
der ideeën uitmaken, is een hoogst moeielijk
werk. Voor wie zich daaraan echter in oprecht
heid en met de noodige bevoegdheid wijden,
wordt het eeu levensbehoefte, om niet te zeggen
een onweerstaanbare hartstocht. De mensch, die
het oneindige tracht te bevatten, wordt ook
door dat oneindige geheel in beslag genomen,
hij wordt met al wat in hem is de dienaar der
wetenschap. Daaruit is te verklaren dat de ware
wijsgeer zichzelven ten slotte geheel uit 't oog
verliest, geheel opgaat in de opvolging van
zijn roeping; eer, aanzien, rijkdom, zelfs de alle-
daagsche gemakken en aangenaamheden des
levens zich ontzegt, of liever dat alles niet acht,
te gering schat om er zich mode op te houden,
kortom alleen leeft voor de waarheid, die hij
naspeurt. In dit opzicht zijn eeu Johannes de
Doopor in zijn grof kleed en bh den weg
levende, en een Spinoza in een vergeten huisje
van een stille buurt brillenglazen makende voor
zijn dagelijkseh brood, terwijl beiden in glans
en hoogheid hadden kunnen zweven in de sfeer
van rijken en machtigen, precies in gelijken
doen geweest.
Hiermede willen we niet zeggen dat we deze
beide mannen nu in de eerste plaats als wijs
geereu zouden willen vergelijken, allerminst
gelijkstellen. Dit ligt niet op den weg.
Bij Spinoza was de zedeleer 't uitvloeisel van
't rechte begrip van ziju stelsel. Bij den anderen
stond zij voorop en moest imponeeren door een
beroep d bout portant op de consciëntie der
mensehen.
Doch nu enkel van Spinoza.
Een der eerste eigenaardigheden van zijn
karakter als wijsgeer was, dat hij geenerlei
overgeleverde openbaring aangaande het onzien
lijke eu oneindige erkende; dat hij dus hoege
naamd niets geloofde in den zin waarin dat
woord doorgaans verstaan wordt. Dat was de
reden waarom de geleerde rabbijnen niets aan
hem konden verdienen, om 't zoo eens uit te
drukken, en hem dan ook verwierpen. Kennis,
positieve kennis door waarneming en rede ver
kregen, kan volgens hem alleen den weg banen
om tot het begrip van 't hoogere, van 't wonder
baar grootsche heelal op te klimmen. Eu wel
mocht hij aan kennis waarde hechten, die zich
in schier elk vak van kennis en wetenschap
had ingewerkt, zoodat hij er meer van wist
dan de meesten, We zouden daarom Spinoza
liever noemen een man, die niet geloofde, dan
een ongeloovige, want dit laatste woord heeft
heteekenissen die geenszins op hem konden slaan.
Slot volgt.)
ZIERIKZ EE, 5 Oct. 1 8 8 0.
Nu de //Willem Barents" weder goed en wel te
IJmuiden binnen is gekomen en naar Amsterdam op
gevaren, doet zich hetzelfde verschijnsel voor als
verleden jaar: het publiek neemt er geen notitie van
en eenige bladen heffen daarover klachten aan. Het
Roit. Nieutosbl. wijdt zelfs eenige ernstige woorden,
in 't hoofd der krant, aan die vermeende onverschillig
heid of koelheid van 't volk.
Men zij toch billijk. Gewis zal ieder, die 't belang
van reizen naar 't hooge Noorden beseft en ieder die
sympathie heeft voor kloeke zeelui, die uit ambitie
een gevaarlijken tocht hebben gedaan, onzen IJszee-
vaarders een hartelijk welkom toeroepen, al is 't maar
in gedachte; doch om groote beweging en uitbundige
geestdrift te wekken, om luidruchtige manifestatiën
uit te lokken zijn die zoogenoemde pooltochten per
//Willem Barents" toch inderdaad niet belangrijk genoeg.
Laat ons toch niet opschroeven wat daar niet vatbaar
voor is. Als familiebetrekkingen, en vrienden alsmede
de leden van 't comité de reizigers welkom lieeten
bij hun behouden thuiskomst, dan is immers alles in orde.
Hierbij komt, dat dit nu al de derde reis van de
//Willem Barents" is. Men kan toch 't publiek niet
verplichten belangwekkend te vinden wat heel ordinair
schijnt. Al zijn ook de waarnemingen op 't gebied
van meteorologie, geografie en zoölogie, door de
wakkere mannen van de //Barents" gedaan, nu
weder met nieuwe verrijkt, 't groote publiek stelt
daar zoo geen dadelijk belang in en dit behoeft ook niet.
Men velvete toch niet dat onze tijdgenooten nu al
meer belangstelling in de //Willem Barents"-expedities
hebben betoond, dan onze vooi'varleren toen de expeditie
van Heemskerk, de Rijp en Barents behouden te
Maassluis terugkwam; en ieder weet toch dat die
tocht althans voor Heemskerk en Barents wezenlijk
groote bezwaren heeft ingehad en zelfs den laatste
't leven kostte. Toch werden die wakkere mannen met
lange gezichten aangezien en nam 't hun vrij kwalijk
dat zij niet meer van de balen manufacturen en lakens
hadden gered en thuisgebracht na het verlies van hun
schip. Eerst Tollens was de man die //lauweren voor
hen heen strooide", die //d'uiislag niet rekende maar
't doel alleen telde".
Het komt ons voor, dat er nu tegen een volgend
jaar, voor de belangstelling geheel wegsterft, eens moet
beproefd worden of er niet een stoomschip te krijgen
is om een tocht naar 't Noorden te doen.
Er openbaart zich meer en meer tegenzin tegen de
zoogenoemde systematische benamingen der maten en
gewichten. Dagelijks kan men dan ook opmerken dat
het maar niet wil gaan ze 't burgerrecht te verschaffen.
Geen dagblad kan men in hauden nemen, zonder een
of andere dwaze vergissing met maat of gewicht aan
te treffen.
Zoo vinden we iti 't N. v. d. D. van Vrijdag j.l.
een adverteutie, waarin een tooneel te koop wordt
aangeboden. Het voordoek daarvan, of zooals 't in
de advertentie heet, het //Doek van Front", is 250 X
422 Meter groot. 250 X 422 Meter dat is 105,500 M2.
of 10 Hectaren 55 Aren. Dit respectabele lapje doek
is volgens de adverteutie gemakkelijk te verkleinen
en 't i9 door een fijnschilder bewerkt. Die fijnschilder
is te bewonderen, die dat doekje geschilderd heeft.
Om 't op te hangen en uit te spannen, heeft hij
vermoedelijk eenige Utrechtsche domtorens op elkaar
gezet, tenzij hij ergens in de hei een vlakte gehuurd
heeft om 't doek op uit te spreiden en dan er over
wandelend het te schilderen.
Natuurlijk laat zich de vergissing bij eenig nadenken
wel herstellen, men heeft vast bedoeld 2,5 bij 4,22 M,,
ofschoon dit vrij klein is voor een tooneel dat als
groot wordt beschreven, n.l. 5,85 M. hoog en 8,73 M.
breed. Maar als zulke dwaze abuizen gebeuren met
de toepassing van de benaming Meter en de wijze
om de afmetingen decimaal te schrijven, hoe moe»
het dan niet gaan met den overigen myiiakilolitergram-
rommel waar de menschen geen jota van verstaan?