Z1EMKZEESCHE COURANT.
voor ld arronéis-
semeit Zlerikzee.
1880. No. 27. Woensdag 7 April. 88ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
DE RENTEBELASTING.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden/ 1,Franco per post 1,-
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTE NTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. I.AIvEAMAlY.
Dat een rentebelasting vinnige bestrijders
vindt en als zij moest gestemd worden door
middel van een volksstemming en met gesloten
briefjes, nog al wat tegenstemmers vinden zon,
daarin is waarlijk niets vreemds gelegen. Elke
nieuwe belasting toch heeft het eigenaardige,
dat zij personen bedreigt, die vroeger vrij liepen,
en deze zijn dan de eerste ontevredenen, waarbij
vervolgens komen de doctrinaire ontevredenen,
die tegen zijn om de leer, in casu om de
economische leer, terwijl eindelijk niemand in
belastingen van welken aard ook, een artikel
van liefhebberij zal zien, en men dus een nieuwe
belasting niet zal begroeten, gelijk men dat b.v.
een nieuw jong prinsje en prinsesje pleegt te
doen. Dat er dus nog niet, evenals voor 't te
wachten koningskind, reeds nu verzen worden
gedicht ter verheerlijking van de rentebelasting,
mag niemand bevreemden.
Dnbbel hinderlijk is 't dan, als men moet
zien, hoe sommige oppositie-bladen de rente
belasting toch wel degelijk als een liefhebberij
belasting brandmerken. Dat doet bet Venloosch
Weekblad. Het beweert, dat de rentebelasting
„zal geheven worden niet uit noodzaak, maar
enkel om aan een liberale liefhebberij te vol
doen, die geweldig veel geld eisekt". Het is
te voelen waar men heen wil; doch boe dol
dwaas is 't toch, omdat nu een liefhebberij-
belasting der liberalen te schelden. NeeD, als
men van liberale liefhebberij in belasting-zaken
wilde spreken, dan was eerder de stelling vol
te houdendat de liberalen wel eens wat on
voorzichtig belastingen hebben afgeschaft en
daardoor later met de banden in 't haar ge
zeten hebben om 't equivalent te vinden. Lief
hebberij-belasting't Is al te zot. Neen, zelfs
de St. Pieterspenning, ofschoon vrijwillig, met
liefde en in goeden gemoede gedragen, is niet
eens een liefhebberij-belasting te noemen.
Even weinig beteekent bet we vonden
dit onder de advertenties in een ander blad
te zeggen, „die gehate rentebelasting". Het zal
wel moeielijk vallen ergens een geliefde belasting
of een beminde belasting aan te wijzen; doch
daarom behoeft men een zielloos ding als een
belasting op de tot dusver aan den fiscus ont
snapte kapitalen in portefeuille nog niet te baten.
Inderdaad, dat is wel wat kras.
Het is wel jammer, dat we zoo ontzettend
veel jaren noodig hebben om toeh eindelijk
eens te ontgroeien aan den ouden waan, dat
elke belasting een precies aan te duiden be
stemming heeft, gelijk dat in den goeden ouden
tijd placht te geschieden en gelijk ook in de
nieuwere tijden b.v. met de opcenteu voor de
droogmaking van het Haarlemmermeer het geval
is geweest. Zoo bezigt men nu als wapen
tegen de rentebelasting de noodzakelijkheid
waarin de Begeering verkeert om geld te zoeken
voor de invoering (of uitvoering, dat is zoowat
hetzelfde) van de schoolwet en voor nog wat.
Dit laatste ziet men dan lieftst maar over
't hoofd.
Aardig is het hoe de partijzucht de menschen
soms verdraait, zoodat ze heden juist het tegen
overgestelde willen beweren van 't geen zij
gisteren als waar verdedigden. Zoo is 't immers
Lang voor de schoolwet er was, werd het
denkbeeld eener rentebelasting nu en dan in
de bladen besproken. Als sommige redactiën
de oude jaargangen van linn blad eens naslaan,
zullen zij met zekere verrassing zien, dat zij
vroeger diezelfde belasting krachtig hebben voor
gestaan, die zij nu te hooi en te gras bestrijden.
Dit mag nu een menschelijk zwak zijn, nobel
is het niet.
Waar zou 't heen, als men van elke belasting
moest aanwijzen, waartoe juist 't door haar ver
kregen geld moot dienen als de blinden gingen
zeggen: ik zal item zóóveel van mijn aanslag
biljet schrappen, want zooveel reken ik te
moeten betalen voor de straatverlichting, waar
ik toch niets aan hebals de vijand van ver
standelijke verlichting ging zeggen: geef mij
item zooveel terug, want ik wil van geen ver
lichting des volks weteu, en zoo tot in het
oneindige.
Het is zeer goed te verklaren, dat de rente
niers liever geen couponbelasting zien komen
wie zal er liefhebberij in hebben om van de toeh
reeds zoo kleine reepjes papier en na de ver
moeienis van 't kanteeren der bekende lange
schaar, nog stukjes te gaan afknippen voor
den liscns?
Doch wat heeft dit te beduiden als men voor
de noodzakelijkheid staat, dat er geld moet ver
schaft worden en het van algemeene bekendheid
is, dat er nog zooveel sterke schouders zijn,
die niet naar verhouding van hun vermogen te
dragen hebben?
Laat ons hopen, dat de arme renteniers dooi
de nieuwe belasting niet al te krom zullen ge
legd worden! We wenschen dit uit pure menseh-
lievendkeid, overtuigd dat het te moeielijker
moet vallen krom te liggen, als men zich zoo
veel vette jaren daar zoo recht gemakkelijk in
alle richtingen heeft kunnen uitstrekken.
Wat echter al heel leelijk is, 't is wat Be
Tijd doet naar aanleiding van hetgeen het
Venloosch Weekblad gezegd heeft. De Tijd is
het geheel eens met het andere ultramontaansehe
bladdoch voegt er nog de vrome verzuchting
bij: „Ongelukkig bet volk, wiens hoogste be
langen geen ernstige behartiging en waardeeriug
vinden".
Zeer juist verzucht, niet waar? 't Is met
zoo'n volk inderdaad treurig gesteld. Het Vader
land, dat ook 't V. W. en De T. gelezen heeft,
is ondeugend genoeg om te vragen: „Zijn
die hoogste, niet ernstig behartigde volksbe
langen die der coupons"
Maar zoo meent De Tijd het niet. Het vrome
blad bedoelt blijkbaar te insinueeren, dat bij
ons het volksonderwijs, dat hooge belang, geen
ernstige behartiging en waardeering vindt. Hoe
men echter over gebrek aan ernst klagen kan,
als een belang zoo ernstig- wordt ter harte ge
nomen, dat daarvoor een millioen of vier noodig
is, begrijpen we niet. Met Het Vad. zouden
we eerder weten te vatten, dat De Tijd c. s.
zieh beklaagde, dat de Regeering zich de volks
ontwikkeling wat al te sterk aantrok.
Hoe dit echter zij, we vinden het jammer,
dat de rentebelasting met zulke wapenen be
streden wordt. Waarlijk, bet daarmede gemoeide
beginsel van staatshuishouding is wel waard,
dat het zooveel mogelijk vrij gehouden worde
van beschouwingen, die er niets mede te maken
hebben.
Als het uitwerksel der wapenen, waarmede
men van sommige zijden de rentebelasting aan
valt, in rechte verhouding zal komen te staan
tot het met die wapenen gemaakte geraas en
geweld, dan zal gewis zelden een wets-ontwerp
met zulk een oorverdoovend gerucht gevallen
zijn als dit ontwerp van den heer Vissering,
't Is echter wel eens gebleken, dat het maar
houten sabels waren, dio zoo klapperden, of dat
een geduchte knods bij nader bezien bleek slechts
een blaas aan een stok te wezen, 't Effect
staat niet altoos in verhouding tot het geweld;
integendeel.
We willen niet zeggen, dat de heer Sloet
tot Olthuis het hoofd is van de oppositie tegen
het wets-ontwerp van den heer Vissering, maar
wel moet geconstateerd worden, dat hij zich
de rol laat welgevallen van bazuinblazer des
onheils en van houder des stoks met de blaas,
waarvan we zooeven spraken. In het Dagblad
blaast hij die bazuinen van Jericho en slaat
hij op 't tegenwoordige kabinet los met de
sehijngeduehte knods. Er zijn dan verder nog
conservatieven en conservatief-aohtige liberalen,
gelijk b.v. de Haagsehe correspondent van bet
Zeeuwscli Dagbladdie den heer Sloet nagalmen,
of, wat ook mogelijk is, zieh laten medenemen
in 't kielzog van dien heer en onder den invloed
van diens autoriteit, 't Laatste houden we zelfs
voor 't meest waarschijnlijk.
Het lust ods geenszins den heer Sloet te
volgen in de reeks artikelen, die hij in 't Dag
blad ten beste gegeven beeft. We eoustateeren
alleen, dat de zwakheid van zijn argumenten
het meest blijkt uit de bombasterij tot uitzin
nigheid toe, waarmede zij doorspekt zijn. Inti
midatie, dat is 't doel van dat geschrijf en
gebulder; niet overtuiging. Nu is't zeker waar,
dat er veel menschen zijn, die zich laten inti-
mideeren door een naam van goeden klank en
door een blad, dat de hooge aristocratie wel
eens als orgaan heeft gelieven te gebruiken,
doch gelukkig laten niet allen zieh overbluffen.
De heer Sloet gaat zoover, dat hij het geval
stelt, dat een jong kamerlid iemand die onder
prof. Vissering economie gestudeerd heeft?
zieh zal ophangen van wroeging als hij zich
in de Kamer heeft laten verlokken door het
prestige van den heer Vissering en zoo vóór
do wet heeft gestemd. Is znlk zeggen geen
onzin? Zóó verbazend hoog is de dunk, die
zekere lui hebben van 't prestige der con
servatieve aristocratie, dat zij bij gelegenheid
ook wel eens aan een oud-professor 't vermogen
willen verleenen om zijn oud-collegianten zóó
te biologeeren, dat zij zich gaan ophangen,
omdat ze hem ten pleiziere hun stem gegeven
hebben aan een verfoeielijke wet.
Een verfoeielijke wet? Waarom zoo ver-
foeielijk Omdat zeker deel van 't nationaal
belasting-draagvermogen, dat tot dnsver 't pri
vilegie genoot ongebruikt te blijven, door deze
lie
leu
eze
leu
rek
nd,
ven
ze rs
in
.eve,
iven
en
;acks
igen.
p de
okter
liet
•acht,
cwam
;n de
:er hij
jij n en
orgen
losson
gnaux.
o. n.
id 80.0 I
;el niet
avond 1
Slossou
idaagd.
houden
id aan-
roeven
1 voorl
eeft de
e worg-
Eerst
,en.
beleden,
familie
brengen,
oor ver-
Daarop
e bijeen-
askerden
a daarop
n, kwam
zing, den
vermoord
gunstige