Z1ERIKZEESCHE COERVYI. 1880. No. 21. Zaterdag 18 Maart. 83ste jaargang. BRIËVEN UïT HOLLAND. M. de Red. Ik had het dezer dagen buitengewoon dmk; vandaar mijn stilzwijgen. De Bussische voor vallen en de groote dingen, die daar op handen zijn, nemen al mijn tijd in beslag. Uw tijd Ja, want weet, dat ik eenige weken geleden benoemd ben tot buitenlar.dseb correspoudeerend lid van het groote nihilistische comité te St. Petersburg. Natuurlijk niet door verdiensten, maat' door relatiën. Die brengen een mensck over 't algemeen vlugger en netter ter plaats, waar hij wezen wil, dan verdiensten. Ik doel bier, wederom natuurlijk, niet op 't lid maatschap eener vaderlandsche letterkundige of historische maatschappijbekend toch is 't, dat bij de uitdeeling daarvan, verdiensten en deze alleen een rol spelen; doch ten opzichte van buitenlandsche corporatiëu is 't veel beter met familie- of vriendsehaps-betrekkingen aan te komen, dan met het andere. Dit daargelaten, mij werd de weg gebaand tot genoemden eere- post. Ben eerepost, zeg ik, want voordeelen geeft het baantje niet, geen vrijdom van brief port zelfs; doch daarom is 't niet te doen. Ik hoop u dat te bewijzen. Ik ga u ml. deelgenoot maken van 't eenige voordeel, dat ik tot heden genoten heb. Bij mijn laatste bezoek in Rus land ik schrijf dit op de terugreis had ik 't genoegen een der voornaamste nihilisten te ontmoeten, een man, beroemd in 't ont werpen vau moord-aauslagen, iu 't stellen van trein- en paleis-torpedo's, kortom in alles waartoe een nihilist eerste klasse moet in staat zijn. Ik sprak hem in een vergadering ten huize van eeu hooggeplaatst personage, die in bla kende gunst bij de regeering staat. Bedoelde kennis deelde me mede, dat den vorigen dag op last van 't comité tot verdelging van alle tirannen een koerier aangebonden was met de pêches van den Keizer aan de mogendheden. Daaronder bevond zich een intieme brief aan den Duitschen Keizer, welken mijn vriend Mi- chaëllowitz me ter lezing afstond. Ik nam de vrijheid ge weet roovers bedriegen elkaar zelfs dien te copiëeren en zoo ben ik thans in staat u dit kostbare document te zenden, 't Luidt als volgt: Geachte collega! 't Is me aangenaam het eerste vrije uur, tne in 1880 geschonken, te besteden aan een in tiem schrijven. God weet hoe lang ik er naar verlangd heb en Hij alleen weet of 't wel een vol uur duren zal. Ik zal 't echter gebruiken zoolang 't mij gegund wordt; daar 't zeer on zeker is of me in mijn leven nog wel één enkele rustpoos zal gelaten worden. Doch, hartelijk dank breng ik u, behalve langs den officiëelen weg, ook in dit schrijven voor uw bewijs van waardeering op mijn jubi leum ontvangen, 't Was me een steun op den weg, dien ik verder te volgen heb en die, vrees ik, niet langs rozen leiden zal. Mijn feestvie ring is boven verwachting geslaagd en voor een ongeoefend oog was 't den 2den Maart totaal onmogelijk iets te ontdekken van den geheimen invloed, die niettemin rondwaart in mijn rijk. Ik zag dien echter onder en achter de duizenden, die mij toejuichten, ik hoorde dien boven de instrumenten der kunstenaars en 't gejubel der schare uit. Mijn getrouwe Melikoff heeft 't heden ondervundeu hoe ge vaarlijk 't is op die sympathie en die rust te bouwen. Eu, mijn waarde, ook ik ondervind dat nog dagelijks. Want hoewel de kogels thans niet in de eerste plaats op mij gericht worden, daar ik iu Melikoff een bruikbaar schild heb gevonden, er blijft mijn vijanden nog ge noeg over. Ik wil u dan ook wel bekennen, dat dergelijke aanslagen niet de ergste zijn, waarvoor ik vrees. Neen, voor al wat leven en bombarie maakt, ben ik 't minst hang. Ik sta dan ook in de bijzondere bescherming des Allerhoogsten. Hoe zon ik anders de kogels der afgezonden moordenaars misloopen en de mijnen onder mijn paleizen en die onder de treinen? Want wees er gerust op, dat die in ontelbaar aantal opgesteld worden en wanneer er niet een macht bestond, die ze deed blusschen of op vorkeerden tijd springen oftewel in 't geheel niet springen, geloof dan maar dat 't door Europa eiken dag knallen zou alsof boven Rusland voortdurend zwermpotten en vuurpijlen werden afgestoken. Neen, daar ben ik gerust op. Een vorst bij de gratie wordt niet aan zijn lot of aan zijn verdelgers ten prooi gegeven, dat hebt ge zelf ondervonden in 't jaar '70, toen ge tegen de overmacht streedt, Bovendien heeft een vroom man op zijn sterfbed me voor 't volgende half dozijn aanslagen gerust gesteld en heb ik, om te toonen, dat ik die Diet vrees, heden tot mijn omgeving gezegd: dat ik tot het einde, ik be doel tot mijn einde toe, op mijn post zal blijven en dat ik niet wanhoop bet monster der revo lutie met Gods hulp te overwinnen. De mijnen zijn het dus niet, waarvoor ik bang ben. Waarvoor dan vraagt ge? Och, mijn goede Wilhelm, ge kent ze niet, die nihilisten, die bloedzuigers, die vampyrs, die aan mijn hartebloed en aan de welvaart vau mijn groot rijk zuigen. Wees verzekerd, de sociaal-democraten uit uwe parlementen zijn zui gelingen, vergeleken bij de onverlaten, waarmee wij hier te worstelen hebben. Bij u wil men 't schip in een andere, de z. g. vrije richting sturen, men wil hervormen zoo 't heet naar den eisch des tijds, doch de ellendelingen hier, willen 't schip van staat op een klip doen stooten; ze dreigen alles en alles 't onderst boven te werpen, liefst op mijn hoofd, ze willen in één woord revolutie. De heele kwestie is, dat ik den boeg niet wenden wil, want dan zou ik mijn prestige te grabbelen gooien, en dat zij, wanneer ze mij overboord konden hijseben, bet schip met man en muis zoudeu ten gronde richten. En nu ze zien, dat mij die wereld-verschrik kende dingen als pistoolkogels, dolken, huise lijke torpedo's enz. geen de minste schrik aan jagen en evenmin schaden, nu hebben ze een vreeselijlc middel bedacht om me te pijnigen, tot wanhoop te voeren. O, Wilhelm, hoe zal ik woorden vinden om u daarvan maar iets te doen gevoelenGeloof dat ik in een enkelen dag, ongezien en onbe- lriaag-d, meer lijd dan gij iu een lieele zitting, wanneer uw trouwe Bismarck de hardste stompen voor u opvangt. Neen, niet de mijnen zijn het, die mijn lijden uilmaken, 't zijn die ver schrikkingen binnenskamers, waarvoor ik elk oogenblik te vreezen heb. Bij iederen stap, dien ik doe, trap ik bij wijze van spreken op eeu dozijn nihilisten, wanneer ik mijn bander, uitsteek, grijp ik ze, bij eiken oogopslag zie ik ze, al zit ik, zooals nu, dood alleen iu een kleine kamer met 3 sloten, 4 grendels en 5 grenadiers van de naaste kamer afgesloten en waarvan 't raam toegemetseld is; 't verwon dert me, trots al deze voorzorgs maatregelen, dat ik dezen brief nog tot zoover ongestoord heb kunnen voortzetten. O, 't is een folterend lijden, dat me opgelegd is en waaraan ilc niet kan ontsnappen, omdat ik 't van wege mijn ambt dus ook door de gratie torschen moet, maar 't is niettemin fol terend er komen oogenblikken, waarin me 't leven een ramp toeschijnt en eerst iu deze dagen begrijp ik wat bet zeggen wileiken dag duizend dooden sterven. Laat me u kortelijk mijn ervaringen van j dezen dag aanstippen, zoo meende ik, zult ge 't beste u in mijn ellendigen toestand kunnen j verplaatsen. Weet, dat ik in dit seizoen 's morgens te 7 uur gewoon ben op te staan. De huisorde houd ik stipt vast en de eenige keer, toen er van afgeweken werd, dat was 1.1. 17 Febr., dewijl ik mijn neef van Hessen moest verwelkomen, redde die onordelijkheid mijn leven. Nu dan, te 7 uur wordt ik door Stanislaus, mijn kamerdienaar, gewekt. Ik was van morgen reeds vóór dien tijd wakker, en lag te denken aan de zegeningen mijner vaderlijke regeering en waaraan de kwaadaardige nihilisten maar niet willen gelooveu Daar hoorde ik de eerste slag van mijn pendule De sloten van mijn kamerdeur draaiden om, de grendels werden teruggeschoven de deur piepte... zo werd dus geopend en een vervaarlijke stem dreunde door mijn slaapkamer: bloedhond, sta op, her vat uw beulenwerk, maar vrees de gerechtig heid! Klets, de deur sloot zich en ik was klaar wakker. Een huivering voer me door de leden, 't was of ik koud staal aan mijn nek voelde en 'k maakte me juist gereed uit mijn leger te springen, toen bij den laatsten slag van 7 de deur nogmaals geopend werd, maar thans door mijn getrouwen Stanislaus. Op mijn vraag hoe hij de deur gevonden had, antwoordde hij gesloten Sire, zooals ik ze gisteren gesloten heb. De sleutels bebbeu zelfs gedurende den nacht mijn handen niet verlaten en ook de soldaten stonden trouw op hun post. Wat moest ik nu doen? Alarm maken? Dan had 't voor val weer 't halve wereldrond in rep en roer gebracht. Ik bepaalde me dus tot een ver hoor der wacht. Stanislaus ondervroeg ze en de snorrebaarden verklaarden zoo lacouiseh mo gelijk: Wacht gestaan. Niets geweest. Keizer gedroomd. Ik trok ondertusschen eenige kleeren aan en verbeeld u mijn schrik, toen ik de gor dijnen van mijn ledikant opensloeg en de drie vrije wanden der ramen behangen zag met ontzaggelijke publication. De eerste behelsde met vuurroode letters: de vrijheid voor het Russische volk of den doodde tweede met nationalen rand: een constitutie voor het Rus sische volk of den dood; de derde: abdicatie of den dood 1 Brr! dood, dood, dood. 't Is een prettig goeden morgen, mijn waarde, dat mijn bemind volk me toeroept! Stanislaus stond verstomd. De trouwe sap peur had de sluipmoordenaars verslonden, zoo hij ze betrapt had. Doch 't leelijke van 't geval was, dat hij zoo min als ik zelfs maar 't minste vermoeden had op den persoon, die dezen trek had gespeeld. Als de deur gesloten en gegren deld en ten overvloede door 5 ijzervreters be waakt wordt, door veteranen van Sebastopol, hoe kunnen tocli in godsnaam de nihilisten toe gang tot mijn slaapkamer krijgen'? Ik peinsde me gek op oen antwoord, toen toevallig mijn oog op mijn schrijftafel viel. Wederom een raadsel. Daar lag een revolver, die mij niet toebehoorde, maar die me volgens bijliggend schrijven door eeu vriendelijke hand toegezonden werd om 't model te keimou van een tweeden revolver, volkomen gelijk aan dezen en expres vervaardigd met het doel me in den loop van den dag even dood te schieten. Ge bevroedt hoe ine on bijt smaakt na der gelijke ontmoetingen en koevele malen de lectuur der nieuwsbladen afgebroken wordt door allerlei verontrustende gedachten aau bet doorgestane gevaar en de gevaren, die de toekomst nog voor me achter haar sluier verbergt. Want ook de journalistiek, hoewel ze veel sympathie voor mijn persoon koestert, is het niet geheel met me eena. En daar ik het plan niet heb, ter wille van haar, mijn koers te veranderen,

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1880 | | pagina 1