/ll ltlk/I ISrill COURANT.
voor het arrondis-
senient Zferihzee.
1878. No. 102. Zaterdag 28 December. 81ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
AFGHANISTAN en de AFGHANEN.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG- avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 cl
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever iï. LAKEM1AN.
Binnenland.
ZIERIKZEE, 27 December 187 8.
Sedert eenigen tijd bestaat hier ter stede een gym-
nastiek-gezelschap of Tum-club. Naar wij vernemen
worden de oefeningen van dit gezelschap met veel
ijver gevolgd en zal eerlang een openbare uitvoering
plaats hebben. Het behoeft niet gezegd te worden,
dat deze club zeer aanbevelenswaardig is voor jonge
lieden, die zeker de gelegenheid tot flinke mannelijke
oefeningen zullen verkiezen boven de verleiding eener
vadsige rust. Met den aanvang van 't nieuwe kwartaal
bestaat weder gelegenheid tot deelneming.
De mazelen breiden zich langzaam in deze gemeente
uit, ofschoon er nog van geen epidemisch heerschen
dier ziekte gesproken kan worden. Op de schoolbanken
ziju gelukkig nog slechts enkele plaatsen ledig wegens
het heerschen der mazelen in de huisgezinnen.
Als een bijzonderheid verdient vermelding, dat jsl.
Dinsdag-namiddag onderscheidene R. Katli. kinderen
den schooltijd hebben verzuimd ,/om in de kerk de
plekke open te houdenvoor vader of moeder. Of
dit plekke open houden zag op den nacht- of vroegen
morgendienst van eersten Kerstdag is ons niet bekend
maar al9 reden voor schoolverzuim is deze ons
nieuw.
Het weder is tot dusver dezen winter consequent
gebleven aan wat het nu sinds ruim twee jaar is,
n.1. ongestadig, ruw, veel regen en vochtige kou.
Men beschuldigt de menschel) wel eens van ongestadig
te zijn als het vveêrnu mocht men wel van het weer
zeggen dathetnogongestadigeris dan de menschen. Voor
de liefhebbers van schaatsenrijden levert het weinige
en vrij slechte ijs dat er is, weinig of geen gelegenheid
op tot genot van hun wintervermaak. De liefhebbers
van narren zien met afgunst in de bladen de berichten
van de massa's sneeuw, die overal gevallen zijn van
de Oostzee tot de Middellandsche zee toe, zonder dat
ze hier meer dan een vingerdikte van 't witte winter-
kleed te zien krijgen. Nu zegt een oud spreekwoord,
dat al wat de winter geeft vóór Kerstmis, niet aftelt;
en daarmede mogen de beminnaars van het zwieren
langs de gladde baan zich troosten. Algemeen wordt
echter naar wat frisch droog weder verlangd.
De kermis te Cortgene zal voortaan gehouden worden
van den tweeden Woensdag in Augustus tot en met
Zaterdag daaraanvolgende en niet zooals vroeger tot
Maandag der volgende week.
Vermeldden we in een vorig nommer, dat er 40
sollicitanten waren voor de bbtrekking van gemeente
veldwachter te Eikerzee een dergelijk baantje te Bode
graven is nog begeerlijker, daar er niet minder dan
sollicitanten voor zijn,
De maatschappij tot redding van drenkelingen te
Amsterdam heeft een zilveren medaille en f 27 ge
schonken aan A. Vogel, sleeper te Middelburg, wegens
het op 28 September j.l. redden en in het leven
terugroepen van een schijndooden drenkeling, zijnde
het 5-jarig zoontje van den agent van politie C. Braak.
Wij vestigen de aandacht van schippers, die het
kanaal van Zuid-Beveland bevaren, op het Koninklijk
besluit van 1 Dec. j.l., Staat'hl. No. 172, wijzigende
met 1 Januari 1879 voor zoover het jagen en sieepen
betreft, het reglement van politie voor het kanaal van
Zuid-Beveland, vastgesteld bij Koninklijk besluit van
5 Oct. 1866, Staatsblad No. 163.
Uit den staat der garnizoens-venvisselingen, die
met Mei a.s. zullen plaats hebben, blijkt ook, dat het
algemeen dépot van discipline vau Naarden naar
Vlissingen wordt verplaatst.
Jhr. mr. P. B. J. Vegelin van Claerbergen te Joure,
heeft aan de Werklieden-vereeniging aldaar een stuk
grond ten geschenke gegeven voor den bouw van
100 flinke //kamers".
De Standaard, reeds nu dus wel in de voorbaat,
de aandacht vestigende op de verkiezingen van 1879,
waarschuwt in 't bijzonder tegen //vrome intriganten".
Nu, dat soort volkje is niet onbekend en het is niet
kwaad daartegen te waarschuwen. Wanneer echter
anders iemand van andere richting eens kwam te
spreken over //vrome intriganten", dan werd hem
deswegen door vrome bladen als de Standaa?'d de les
gelezen, als zou 't begrip //vroom" dat van intrigant
■uitsluiten of omgekeerd. De Standaard erkent dan
nu toch, dat er onder de vromen intriganten schuilen,
waartegen dient gewaarschuwd of dat onder de intri
ganten vromen gevonden worden, die al even ge
vaarlijk zijn.
Verleden week heeft het lid der Tweede Kamér,
Saaymans Vader, zich in de vergadering der Kamer
een vrij scherpen uitval veroorloofd tegen het Middel
baar onderwijs, meer bepaald tegen den heer R. E.
de Haan, directeur der hoogere burgerschool te Win
terswijk en zulks naar aanleiding van een door den
heer de Haan vertaald werk van Ludwig Büchuer,
den gemalen schrijver van //Kracht en Stof". De
heer de Haan heeft gemeend op die beschuldiging
niet te moeten zwijgen, maar den heer Saaymans
Vader in een ingezonden stuk in de Nieuwe Rott. Ct.
op waardige, doch nadrukkelijke wijze deswegen de
waarheid gezegd. De heer de Haan had groot gelijk
dit le doen. Als het een kamerlid niet kan belet
worden iemand zoo maar op de leelijkste manier ver
dacht te maken, dan staat het die iemand zeker even
vrij daarop ten krachtigste te repliceereu. Het flinke,
doch zeer waardig geschreven stuk van den heer de
Haan zal zeker met uitnemend genoegen gelezen
worden door ieder, die de kwestie heeft nagegaan en
wie de onbekookte geloofsijver van zekere vromerige
lieden niet bij machte is bang te maken.
Te Kralingen deukt men er ernstig aan, 't daar
bestaande kool-closetstelsel als onderdeel der gemeente-
reiniging af te schaffen en door het tonnenstelsel te
vervangen. Het jaar 1877 leverde een nadeelig slot
IV.
Sedert 1829 was Afghanistan verdeeld in vier
onderling naijverige en doorgaans vijandige Khannaten;
te Kaboel heerschte Dost-Mohamrued, te Kandahar
Kohen-Dhil, te Herat Kamran, de zoon van Mahraoed
eu wel leenroerig aan Perzië, en te Peshawur Serdar
Sultan Mohammed, een broeder van Dost-Mohammed
van Kaboel.
Engeland legde zich nu voortdurend ijverig toe op
het aanstoken en onderhouden van verdeeldheid onder
deze vier vorsten, waartoe dezen zelf door hun einde-
looze veeten maar al te veel gelegenheid gaven. De
Engelschen hadden zich in 't begin dezer eeuw van
het rijk van den grooten Mogol meester gemaakt en
hun gebied tot aan den Indus uitgebreid. Zij zochten
nu de vriendschap van Sjoedschah, vleiden diens
ijdelheid en hielpen hem in 1838 om ook het gebied
in Kaboel te verkrijgen. De Engelsche staatslieden
zagen in den ridderlijken Dost-Mohammed een veel
geduchter tegenstander dan in den ijdelen, eerzuchtigen,
doch zwakken Sjoedschah, die bovendien niet populair
was, terwijl Dost-Mohammed daarentegen door het
volk schier als een profeet werd vereerd. Deze staat
kundige fout, of wil men dit ruwe politieke spel,
heeft den Eugelschen groote vernederingen, veel bloeds
en schatten gelds gekost. Terwijl zij in het Oosten
des lands het vuur van den burgerkrijg aanbliezen
door Sjoedschah tegen Dost-Mohammed op te hitsen
en gewapenderhand te helpen, waren de Russische
agenten in het Westen bezig den eerzuchtige?) en
krijgshaftigen Schah van Perzië, Mahmoed-Mirzn, den
aangenomen zoon en opvolger van Felh-Ali Schah,
op te stoken tegen Her&t. Mahmoed-Mirza veroverde
nu eerst Khorassan en trok vervolgens tegen Herat
op, dat hij tien maanden lang belegerde (Nov. 1837
Sept. 1838) en nagenoeg geheel plat schoot. De
dreigende hdfoding der Engelschen, die het eiland
Charek en de stad Boesjhir aan de Perzische golf be
zetten en zoo met een inval in Perzië dreigden, noopte
hem het beleg op te breken.
Ofschoon de Engelschen jaren lang Sjoedschah als
werktuig gebruikten om iii Afghanistan de tweespalt
te onderhouden, hadden zij 't voor hun staatkunde
toch noodig geoordeeld hem zijn eigen gebied, Pesjawur,
te doen verliezen, dat nu in handen van Rundzjit-
Sing den Sultan der Sjiks viel en voorloopig gelaten
werd. Aan Sjoedschah werd de zucht ingeboezemd
zich in Kandahar en Kaboel een nieuw gebied te
veroveren. Onderscheidene tochten van den pretendent
liepen echter slecht voor hem af, daar hij telkens door
Dost-Mohammed geslagen werd.
Ondanks zijn zegenpraien over een avonturier als
Sjoedschah, zag Dost-Mohammed zeer wel het ge
vaarlijke van zijn positie in. De Engelschen werkten
alleen door intrigues en verraad en aan den anderen
kant trachtten de Russische agenten deels door tus-
schenkorast der Perzen, deels door hun agent te Kaboel,
den kapitein Witkewitsch, Dost-Mohammed tegen de
Engelsche staatkunde te steunen. Zoo werd de held
haftige Schal) geslingerd lusschen twee uitersten, welke
zijn ondergang moesten worden, 't zij hij zich in
't eene wierp of in 't andere. Een oogenblik hoopte hij
de Engelsehen voor de gevolgen van hun eigen geknoei
bevreesd te maken door den schijn aan te nemen,
alsof hij met de Perzen een innig verbond wilde
sluiten, dat hem tegelijk Ruslands openlijke hulp zou
verschaften. Ofschoon de Engelsche staatslieden uit
den onver/oenlijken sectenhaat, die Perzen en Afghanen
onherroepelijk gescheiden houdt, zeer goed konden
afleiden, dat het met dit verbond met de Perzen on
mogelijk ernst kon zijn, en zij 't dus slechts als een
politieken zet hadden moeten beschouwen, deden ze
dit niet, doch namen Dost-Mohammed's streek tot
voorwendsel voor een openlijken krijgstocht tegen dien
vorst, welke tocht in 1838 aanving.
Lord Auckland, die destijds Gouverneur-Generaal
van Indië was, erkende Sjoedschah als Schah van
Kaboel en slingerde een manifest onder de voornaamste
stammen der Afghanen.
Een Engelsch leger onder Sir Alexander Burness,
ruim 6000 Europeanen en 15000 Hindoes sterk,
werd op Afghanistan afgezonden, terwijl de Sultan der
Sjiks Rundzjit-Sing den Klieiber-pas aangreep. Deze
laatste werd nochtans door de Engelschen weinig
vertrouwd, waarom zij met hun leger van Peshawur
den Indus afzakten en door den Bolan-pas op het
zuidelijk van Kaboel gelegen Kandahar aantrokken.
Nu vertoonde zich juist hetzelfde verschijnsel, dat
zich dezer dagen voordeed. De Afghanen weken
terug, boden nagenoeg nergens tegenstand en lieten
de Eugelschen schier zonder slag of stoot tot in het