ZIERIkZEESEIIE COURANT. voor het arrondis- senent Zierikzee. - 1878, No. 74. Zaterdag 21 September. 81ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD DE TROOiMREDE. STATEN-GENERAAL. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,.Franco per post I, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS Dlilt AD VEETENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 26 cl. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve inen uiterlijk een dag- voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN. Iu een land als het onze, waar de jaarli, woordvoering van deu Souverein tot de .z behoort, is ook elke nieuwe troonrede een litiek stuk van eenige beteekenis. 't Zij de troonrede weinig zaaks bevat of veel, dit is toch waar dat ze altoos iets zegt, 't weinige is een schraal program, 't veel is een rijk pro gram. En dat de publieke opinie onwillekeurig reeds vooraf' zekere 'berekeningen maakt of verwachtingen koestert aangaande hetgeen de troonrede al dan niet zal bevatten, 't is niet onnatuurlijk. Wanneer we nu bet Maandag uitgegeven staats stuk beschouwen, dan valt liet in de eerste plaats in het oog dat het zich noch door harde kleur, noch door puntige kantjes onderscheidt van zoo menige vorige Koninklijke speech als reeds in onze parlementaire jaarboeken is op- getoekend. Nu mag men toegeven dat wel niemand zich ditmaal zoo bijzonder op de troonrede gesnaard bad. Verleden jaar wel. Toen wist ieder wat men wachttethans zal menigeen gevraagd hebben op welk deel van den grooten berg van wetgevenden arbeid, die nog voorhanden is, zal de aandacht worden gevestigd Er is nog een berg: uitvloeiselen van de Grondwet van 1848 en noodige zaken van 't oogenblik. Men mag van de Regeering niet vergen dat zij in de troonrede den Vorst een pessimistischen toon laat aanslaan als dat niet door den nood der tijden dringend wordt geëischt; doch even min kan 't goedgekeurd worden als alles zoo mooi- rooskleurig getint wordt dat de lezers of hoorders onwillekeurig elkander vragend aan zien, ja zekeren twijfel-glimlach niet kunnen inhouden. Blijkens de troonrede „leveren de meeste takken van volksbedrijf stof op tot dank bare tevredenheid. Vooral de landbouw bloeit en verblijdt zioh in het vooruitzicht op een ruimen oogst". Inderdaad zullen velen hierbij öf elkander vragend aanzien óf zichzelf achter de ooren krabben. Wat toch is 't geval Te Parijs maakt Nederland over 't algemeen een tamelijk poover figuur, en, wat erger is, kier bij ons thuis wordt alom geklaagd over gebrek aan vertier, stilstand van zaken, weinig circu latie, weinig werk, enz. enz., en ziet men niet zonder 'zorg den naderenden winter tegemoet. Van vele zijden hoort men ook al beweren dat de oogst van dit jaar over 't algemeen beneden het middelmatige zal zijn, terwijl de veehandel door onderscheidene bezwaren gedrukt wordt, waarvan we alleen nomen de longziekte en de Engelsche wettelijke bepalingen, alsmede de toenemende concurrentie van Amerika op de Engelsche markt. Zee- en landmacht krijgen een pluimpje. Die zweem van militairisme schijnt zoo in elke troonrede te bekooren, ofschoon 't civiele corps staats-ambtenaren ook 't zijne bijbrengt tot den goeden gang van zaken, o. a. tot de steeds vermeerderende opbrengst der belastingen. De algemeene toestand van Iudië wordt be vredigend genoemd. Men mag dit aannemen, doch zoolang we den fistel, die Atcliin heet, op den arm hebben, zal men van dien algemeeneu bevredigenden toestand hier te lande weinig merken. Omtrent die netelige Atehin-zaak wordt op gemerkt dat er op Noord-Soemati-a nieuwe krach tige maatregelen noodig zullen zijn. Van onze West-Indische koloniën wordt weinig- gezegd, alleen dat voorloopig de gelegenheid tot het vermeerderen der werkkrachten in Su riname weder geopend is. De koloniale kwestie is ook ten aanzien van West-Indië vrij netelig. Van de troonrede is echter niet te eischen dat daarin de vraag wordt uitgemaakt of de fout ook schuilt bij de gemakzucht en de inertie der daar werkzame ondernemers, dan wel of de algemeene économische oorzaken, die den bloei der kolonie belemmeren, de particuliere krachten te sterk te zijn, zoodat hulp van liet Moeder land noodig is wil men do geheele West niet zien verloren gaan. Wat den wetgevenden arbeid aangaat, die aanstaande is, het weinige dat daarvan bepaald aangeduid wordt is zeer veel. Vooreerst belas tingen, waarschijnlijk eenige nieuwe, doch die een toekomstige herziening van ons belasting wezen niet zouden prejudicieeren. Op dit punt is de troonrede niet onduidelijk: „De staat onzer financiën wijst aan, dat het oogenblik gekomen is om op versterking der rijksmiddelen ernstig bedacht te zijn". Dan komt het peulschilletje van het nieuwe wetboek van strafrecht.. „Het onderzoek is zoover gevorderd, dat de indieuing van het ontwerp nog in deze zitting mag worden tegemoet gezien". Als dit gebeurt, dan komt er wat te doen voor de rechtsgeleerden onder onze kamerleden, die kunnen dan pleizier van hun mandaat hebben. Edoch, we zijn nog zoover niet. Het onderwijs wordt ook vermeld en wel in een karakteristieken zin: „Op de belangen van het openbaar onderwijs blijft mijne aandacht aanhoudend gevestigd". Zou dit nog- een na schriftje zijn op 't geen op 't Loo gezegd, en mogelijk niet algemeen goed begrepen is? Nog blijkt uit de troonrede dat de mede werking der vertegenwoordiging wordt gewacht voor de uitvoering der wet op 't hooger onder wijs en voor de invoering van die op 't lagere, 't Is waar, aanneming, invoering en uitvoering eenor wet zijn drie verloopsvormen, die nog al lang kunnen duren en ver van elkaar liggen. Eindelijk worden nog wets-ontwerpen van verschillenden aard toegezegd met de opmerking- dat belangrijke werkzaamheden de Kamers wach ten. Laat ons dit er voor houden. Men kan deze Regeering niet verwijten dat het „Hoogere" in de troonrede verzuimd is, integendeel „Gods zegen" wordt er wel degelijk in vernoemd. De korte troonrede belooft dus veel of weinig, al naar men bet neemt, en zij is belangrijk, zoowel om betgeen er niet in gezegd wordt als om wat zij wel behelst. Van de regeering is het beter geen koeien met gouden horens te beloven, als zij met splinterige onderwepeu als zwakke financiën en een uitputtenden oorlog op den hals zit. Menigeen zou ondertusschen toch gaarne iets naders gehoord hebben aangaande de défensie en aangaande de groote openbare werken, 't Is waar, zoolang de Minister van Oorlog ziek is, kan deze niet ter Kamer verschijnen met de zoolang verbeide radicale maatregelen of voorstellen. Maar 't Ministerie van Waterstaat is uieuw, jong en frisch en dat zal toch wel eenige ambitie hebben voor de toekomst, al behoelt het nog niet da delijk reclame te maken met een voorgespiegelde droogmaking der Zuiderzee. Hoe 't zij, het nu iugegane zittingjaar be looft niet onbelangrijk te zijn ja zelfs zal bet hoogst waarschijnlijk zeer belangrijk wezen. Met een man als Kappeijne aan 't roer kunnen we wel zeggenlaat ons maar niet ongerust zijn en wachten op de dingen die komen zullen. De Eerste Kamer heeft Dinsdag, onder haar Voorzitter J. A. G. baron de Vos van Steenwijck, als zoodanig door den Koning andermaal benoemd, de eerste vergadering gehouden, die door hem met een niet onpuntige toespraak werd geopend. Wat in die toespraak vooral uitkwam was een soort van kritiek op de parlementaire bevoegdheid der Eerste Kamer, die, zoo men weet, geen recht van amendement heeft. Er schemerde een weinig beklag in door over de bescheiden rol, die aan onze Eerste Kamer door de Grondwet is toegedeeld. Wij zijn niet de eenigen die meenen op te merken dat in des Voorzitters toespraak een zekere tenclenz niet te miskennen is. 't Zou al heel naïef zijn, zich zonder een bepaalde bedoeling te beklagen over de bescheiden plaats als men dat zoo nemen wil die onder onze sprekende colleges aan de Eerste Kamer is gegeven. Ieder weet dal de Eerste Kamer de wetten die bij haar inkomen alleen heeft te overwegen en daarna in hun geheel aan te nemen of te verwerpen. l)e heer de Vos merkte op dat haar daardoor de kans niet openstaat op 't geen hij noemde het //succes van den dag"; doch over die omstandigheid kan hij zich toch we! niet hebben willen beklagen. De tendeuz heeft dus vermoedelijk wel een andere, verder gaande bedoeling, wellicht een soort vingerwijzing dat bij een eventueele grondwetsherziening, en daarvan zit wel iets in de lucht, ook aan een hervorming van de Eerste Kamer kan worden gedacht. Vervolgens werden commissie» benoemd, de afdee- lingen gevormd en werd besloten, dat de Kamer een adres van antwoord op de troonrede zal indienen. De zitting der T w e e d e K a m e r, mede op Dinsdag gehouden, was als gewoonlijk gewijd aan het opmaken der nominatie voor de benoeming van een Voorzitter. Deze vergadering werd geleid door den heer de Bieber- stein, als oudste lid in jaren. De uitslag der stemming was dat hel volgende drietal werd opgemaakt: 1. Mr. W. H. Dullert met 46 van de 51 stemmen, 2. Jhr. C. M. Storm van 's Gravesande met 26 van de 49 stemmen en 3. Mr. E. J. J. B. Cremers met 35 van de 52 stemmen. Uit de cijfers blijkt dat ruim een derde der leden deze vergadering niet bijwoonde. Na de benoeming der commissie, die de nominatie aan Z. M. den Koning zou overbrengen, werd de ver gadering gesloten. Woensdag heeft de commissie zich van haar taak gekweten en cp de gebruikelijke wijze aan Z. M. de nominatie aangeboden.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1878 | | pagina 1