voor het arrondis- seraent Zierikzee. 1878. No. 71. Woensdag n September. 81ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Zll ltlK/I ISCIIi: COIIIMT. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. FRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 26 cl. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever li. I.AKEXM A\. Als de volken van elkander leeren wilden. Welke schoone resultaten zou dat geven, als de volken van elkaar leeren wildenHet is waar, ze doen dit alreeds of ze willen of niet, en de geschiedenis leert uitdrukkelijk genoeg, dat ze dit altoos gedaan hebben, dat ze willens of onwillens, met bewustheid of om zoo te zeggen in hun onnoozelheid elkanders leermeesters en opvoeders zijn; doeh dat gaat zeer langzaam, voor een levend menschen-geslacht haast on merkbaar langzaam, 't Moest sneller gaan. De middelen van verkeer, de zoo verduizendvoudigde aanleidingen tot onderlinge aanraking, de daar door bevorderde om zoo te zeggen dagelijksche omgang der volken moesten meer merkbaar invloed uitoefenen op elks ontwikkeling. Fran sehen, Engelsehen, Duitschers, Nederlanders ze ontmoeten elkaar als 't ware dagelijks, in de groote steden stooten ze elkaar met de elle bogen in elke drukke straat; waarom leeren ze niet meer en vlugger van elkander Fransehe voortvarendheid en geestdrift, Engelsehe vlijt, arbeidszin en handelsgeest, Dnitsche degelijkheid van geestesontwikkeling, Duitsche gemoedelijk heid en nuchteren zin om zich ergens in en bovenop te werken, en Nederlandsche bedaard heid en kosmopolitisme, ondanks al 't geleuter over nationaliteit, wat zou een meer opzettelijke, welgeleide en van harte aanvaarde vermenging en door onderlinge wrijving gewijzigde compo sitie om 't zoo eens te noemen van dat alles een schoon eind-produet kunnen opleveren Men wacht zoo iets van de wereld-tentoonstel lingen. Daar loopt echter veel illuzie onder. Men denke aan de teleurstellingen, die in dit opzicht gebaard zijn door de tentoonstelling te Weenen en nog meer door die te Phila delphia. De wereld-tentoonstellingen zijn van lieverlede ontaard in internationale kermissen en in reusachtige tableaux-vivants tot versterking van advertenties en reclames van de groote industriëelen. Daaraan ontbreekt de noodige ernst en daaronder speelt de ijdelheid te zeer een hoofdrol. Men denke aan de uitspraak der publieke of andere opinie, dat te Phi ladelphia de Duitsche industrie totaal geslagen zou zijn door de Fransehe, waarom dan ook nu Duitschland niet te Parijs heeft mede gedaan, 't welk alles toch niet geheel waar is, want het zou de onbillijkheid zelve zijn te vorderen dat Duitschland nu in alles de haas zou moeten wezen, nu 't in '70'71 getoond heeft harder vuisten te hebben dan de Fransehen, of althans meer vuisten die goed strijdbaar waren. En dat nu de Franschen te Parijs met eenigen schijn van grond kunnen zeggen zie, de Duitschers durven niet met ons kampen op 't gebied der industrie, dat is onze wraak voor Sedan, dat is eigenlijk weljammer, omdat zoo da beste lessen verloren gaan, zoowel voor Frankrijk als voor Duitschland, daar,'t eene stoft op zijn vermeende zegepraal op 't veld van Mars en 't andere mokt over zijn vermeende minderheid. De groote fout ligt o. i. daarin, dat elk volk zich zoo licht beschouwt als de wereld en niet als een deel van de wereld en van de menschheicl, niet een kosmos, maar een gedeelte, een orgaan er van. Wilden de volken wat laten vallen van den ijdelen waan dat elk voor zich alles kan en moet zijn, en wilden ze daarentegen in hun ouderlingen omgang wat van elkauder leeren, dat zou meer direct goede gevolgen hebben,, goede vruchten dragen. Wat de volken zich als ideaal voorstellen, het is elkaar te vernederen, te verdringen, te overwinnen, te dooden, 't reeht van den sterkste toe te passen in alle opzichten, ook in den handel en de industriehoe schoon zou 't zijn als ze liever trachtten naar goede buurschap en verbroedering en naar dien gemeenzamen omgang, waardoor men wederzijds van elkander kan leeren, 't goede van elkander overnemen en 't kwade elkaar onder 't oog brengen. Et) waarom zon dit niet kunnen? Het is waar, die koude fatale wet heerseht, op welke Darvvin de aandacht gevestigd heeft, die wet dat alleen wat groot, sterk, uitnemend is boven al het andere een toekomst heeft en dat al wat zwakker en minder is, noodwendig wordt gedood en te niet gedaan. Doeh gelijk deze fataliteit niet belet dat 'n het huisgezin de sterken de zwakken ondersteunen en de een den ander helpt, zoodat men onderling elkaar draagt en verdraagt en zoo althans allen in 't leven blijven, en gelijk 't in den beperkten kring van gemeente en gewest al evenzoo gaat en vervolgens een geheel volk toch nog eeniger- mate een enkel groot huisgezin blijft uitmaken, zou 't zoo ook niet op breeder schaal kunnen gaan Zou door verbroedering der volken niet even goed vooruitgang kunnen bewerkt worden als door een onbarmhartigen strijd op leven en dood We vonden tot deze beschouwingen aanleiding onder het lezen van een bericht uit Londen. De Londensche kantoorbedienden en bureau listen namel. zijn voornemens een soort strike te maken. Gezamenlijk hebben zij zich tot de patroons gewend met verzoek om loonsver- hooging. De patroons, ofschoon erkennende dat de bezoldigingen over 't algemeen niet in verhouding zijn met die van handwerks lieden noch met de behoeften, zullen toch hoogst waarschijnlijk het verzoek afslaan, en dat wel, omdat zij beweren dat de achterstelling van de Engelsehe kantoorbedienden dezer eigen schuld is en een gevolg van hun mindere be kwaamheid en werkkracht vergeleken met die der Duitsche kantoorbedienden. Honderden, ja duizenden jonge Duitschers vinden op allerlei kantoren plaatsing en worden er zelfs gaarne door de patroons genomen, omdat volgens 't getuigenis der Engelsehe handelaren en onder nemers zelf omdat die Duitschers meer en beter werken, bekwamer zijn, vreemde talen kennen, minder pretenties hebben en in alle opzichten voor de zaken voordeeliger werkzaam zijn. Dat is een hard oordeel voor de Engelsehe kantoor- en handelsbedienden en fabriekbeambten. Men mag echter aannemen dat de patroons niet uit ongegronde Duitseher-liefde zoo spreken, maar dat zij werkelijk beter gediend zijn met die Duitsche jongelui dan met de Engelschen. Dit zelfde verschijnsel doet zich ook in onze handelsplaatsen voor. Ook bij ons gaan vele Duitsche jongelui strijken met goede plaatsen, terwijl onze landgenooten 't moeten aanzien. En niet enkel op de kautoren ziet men dat, maar overal dringt zich de Duitscher in en weet hij er zijn weg te vinden, Nu is 't wel waar, dat onz? landgenooten, bepaaldelijk die genen die onder die concurrentie van persoon lijke diensten lijden, hier smalen op den geest van kruiperij en onderdanigheid, waardoor de Duitscher zich zou weten aangenaam te maken en in te dringendoeh men behoeft maar even na te denken om te zien dat dit niet de geheele, zelfs niet de voornaamste reden zijn kan. Immers, die gezegde kruiperij zou dan 'toch ook aan de meeste patroons wel evenzeer tegen staan als zij 't den minderen doet, en voor kruiperij en onderdanigheid betaalt de patroon toch niet boven de gewone markt. Toegegeven dat de jonge Duitschers zich door vrij wat meer buigzaamheid en onderdanigheid gemakkelijker maken bij patroons en bij publiek, dan moet er toch nog wel iets bij komen om te verklaren hoe ook hier even als te Londen en te Parijs zoovele Duitschers zich inwerken en zeer goed slagen, terwijl zij den inboorling voorbijstreven en over 't hoofd wassen. We aarzelen niet dit wel degelijk aan zekere verdiensten toe te schrijven, die hen boven den inboorling gunstig ouderscheiden. Minder behoeften en minder pretenties (aanvankelijk althans) en meer werk kracht en bekwaamheid dat zullen wel die ver diensten zijn. Is 't een feit dat duizenden Duitschers zich overal in 't buitenland een weg weten te banen en nagenoeg zonder missen slagen en tot wel vaart komen, dan lijdt het geen twijfel of de algemeene reden biervan is de meerdere bruik baarheid, derhalve de meerdere verdienste. Is het dan niet waar dat het goed zon zijn en schoone resultaten zou opleveren als de volken onderling wat vlijtiger en meer opzet telijk bij elkaar ter schole gingen Het is niet te loochenen dat elk volk voor zich zekere deugden en goede hoedanigheden bezit, die 't van anderen gunstig onderscheiden. Deze mocht men gerust bij elkander afzien en overnemen. Wat baat het onzen Rotterdamseken en Aroster- damschen jongelui, of zij zich opblazen en voor groote mijnheeren aanzien, smalende op Duitsche kruiperij en wat niet al, wanneer de ervaring hun leert dat die geminachte Duitschers hen voorbij streven eu verdringen Ware het niet wijzer dan ook maar wat minder „mijnheer" te wezen en wat meer „werker" Wat baat het gemor van onze winkeliers en handelaars, als ze overal Duitschers het land zien afloopen om zaken te doen en clientèle te zoeken en geld winningen weten te scheppen, waar de onzen sle.chts een stoppelveld meenden te zullen vinden, doeh waar ze de moeite niet nemen van te gaan zoeken 't Is wel opmerkelijk er zijn hier van allerlei menschen te veel, toch stroomen ons jaar in jaar uit honderden Duitschers op 't dak, die onder ons nog kun weg vinden en met veel sncces ook, hoeveel Hollandsche jongelui staan daar tegenover, die 't ook in den vreemde

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1878 | | pagina 1