"Wordt gezondigd tegen de wet en de gemeente ook niet
wordt tekort gedaan en stelt voor in afwijking van het
voorstel van Burgem. en Weth. aan den adressant afschrij
ving te verleenen van September af.
De heer van Nes vraagt of men dan niet eerst afwijzend
op het verzoek dient te beschikken omdat de verzoeker
remissie vraagt van April af en een nieuw verzoek afwachten.
De heer Moolenburgh meent, dat het voldoende is als
de remissie sedert September verleend wordthij acht eene
voorafgaande afwijzing van het verzoek onnoodig. Het is
meermalen gebeurd, dat iemand minder remissie kreeg
dan hij gevraagd had.
De heer Zuurdeeg stelt voor, afschrijving te verleenen
volgens de eerste aanvraag en dus van 1 Mei.
Mr. Moolenburgh is tegen dit voorstel. Hij neemt met de
heer Fokker aan, dat het verzoek van adressant om inge
zeten te blijven, gelden moet tot dat het tegendeel blijkt
en dit blijkt zijns inziens eerst uit den brief van 6 Aug.
De beraadslagingen worden gesloten, waarna eerst in
stemming komt het voorstel van den heer Zuurdeeg, dat
met '10 stemmen tegen'1, die van den voorsteller, verworpen
wordt.
Vervolgens wordt het voorstel van Mr. Moolenburgh
aangenomen met 7 stemmen tegen 4.
Tegen stemden de H.H. Mr. Fokker, Mr. Moens, Jhr.
Boeije en Jhr. de Jonge.
Het voorstel van Burgem. en Weth. is daardoor vervallen.
De Raad vereenigt zich zonder beraadslaging met alge-
meene stemmen met de in de vergadering van 2 Aug. 1.1.
gedane voorstellen van Burgem. en Weth.
'1°. om afwijzend te beschikken op het verzoek van de
Wed. F. H. Hollander om eene uitkeering uit het pensioen
en weduwenfonds der gemeente-beambten, omdat de bepa
lingen van het reglement geene aanleiding geven aan
weduwen van gepensioneerden eene toelage te verleenen;
2°. om aan Mr. W. C. de Crane uit te keeren de helft
van de opbrengst van op de lijnbaan geroeide boomen of
82, en die betaling te doen uit den post voor Onvoorz.
Uitgaven begrooting 1878.
Het vroeger aangehouden voorstel van Burgem. en Weth.
om hun een crediet van 50 te verleenen voor het effenen
van het terrein buiten de Nobelpoort, waarover de uit de
Versche gracht gekomen bagger verspreid is, komt in be
handeling.
De Wethouder Mr. Moens verkrijgt het woord en deelt
mede, dat in het afgeloopen najaar de veiling van den
bagger in perceelen is beproefddoch dat toen echter zulk
een onbeduidend bod is gedaan, dat het niet is aangenomen;
dat in het voorjaar zich twee landbouwers hebben aange
meld om den bagger te lcoopen, en dat Burgem. en Weth.,
die alleen gemachtigd waren tot een publieken verkoop,
toen andermaal eene veiling hebben beproefd, en daarbij
als voorwaarden hebben gesteld, dat de betaling in November
van dit jaar moest geschieden, doch de kooper voor het
weghalen drie jaar tijd zou hebben; dat bij die laatste
veiling door de twee landbouwers, die zich voor een onder-
handschen verkoop hadden aangemeld, geen bod is gedaan
en voor de 100 kub. meters slechts f 45 a ƒ46 is geboden,
waarom Buvgem. en Weth. besloten niet te gunnen.
Daar die grond echter misstand op het terrein brengt,
fneenen Burgem. en Weth. het terrein in orde te moeten
brengen en hebben den Gemeentebouwmeester gevraagd
naar de kosten, die door dezen op f 30 worden geraamd,
doch voorzichtigheidshalve worden f 50 gewaagd.
Ten aanzien van de in de vorige Raad gemaakte opmer
king, dat het terrein door de effening geen goed geheel
zal opleveren, maar dat er eene hoogte zal blijven, zegt
Mr. Moens, dat die opmerking onjuist is, daar uit verschil
lende opmetingen is gebleken, dat, als de grond behoorlijk
verspreid wordt, zij voor het effenen nauwelijks toereikend
is. Het terrein zal behoorlijk eflen worden en het plant
soen, dat door de effening mocht vervallen, wordt op nieuw
aangelegd. Spr. adviseert, het gevraagde crediet te verleenen.
Jhr. Boeije beeft er in de vorige 'vergadering op gewezen,
dat het jammer was in deze nog meer uitgaven te doen;
de verfraaiing zal niet beantwoorden aan de daarvoor te
maken kosten, gevoegd bij de waarde van den bagger;
daarom is hij tegen het doen der uitgaaf, hij zou van de
specie tegen eene kleine koopsom zooveel van de hand
willen doen als mogelijk was. Er is 45 geboden en moet
men nu nog 50 onkosten maken, dan verliest men bijna
'100. Beter ware het dus, dat men de 45 kon krijgen,
dan er nog onkosten van 50 bij te maken en liever dan
die kosten te doen, zou hij den grond willen laten weg
halen tot welken prijs ook, desnoods voor niet, dan werd
het effenen van het terrein later een onbeduidende zaak.
Mr. Fokker meent, dat als men ieder den grond naar zijn
zin wilde laten weghalen, men toch voor het in orde
maken van het terrein kosten zou moeten maken, omdat
men het dan niet zoo kan laten liggen. Burgern. en AVeth.
meenen, dat het nutteloos zou zijn den verkoop op nieuw
te beproeven en gelooven, dat het nu het beste is hun
voorstel aan te nemen. Het is gebleken dat de landbouwers
den grond niet willen hebben, misschien wel als zij hun werd
te huis gebracht. Zij, die er nog naar gevraagd hebben, lieten
nader niets van zich hooren. Laat men den grond gratis
weghalen, dan bestaat het vooruitzicht dat het terrein nog
lang in een ellendigen toestand liggen zal.
De heer Zuurdeeg vindt in het nu gedaan voorstelaan-
leiding tot het maken eener naar zijn inzien belangrijke
opmerking. Hij wenscht namelijk het Dagelijksch Bestuur
te vragen, waarom voor zulk eene geringe zaak, als het
effenen van het terrein, waarvan de kosten slechts 30
a 50 bedragen, eene beslissing van den Raad wordt ge
vraagd, terwijl bij zaken van veel grooter omvang de Raad
veelal volstrekt niet gekend wordt. Als voorbeeld daarvan
haalt Spr. aan, hoe onlangs door Burgem. en Weth. over
de bestemming van den bagger uit de gracht werd beslist;
er werd medegedeeld dat zij hadden besloten dien aan te
wenden voor het plantsoen der Gemeente. Die beslissing
achtte hij buiten hunne bevoegdheid; het gold de beschik
king over eigendom der Gemeente en die behoort aan den
Raad. In de tweede plaats merkt hij op, dat Burgem. en
Weth. in de grachten afdammingen hebben gemaakt, waar
van zij later den Raad kennis hebben gegeven, eindelijk
dat zij nog vroeger tot herstel van den Raadhuistoren
honderde guldens hebben besteed buiten den Raad om.
Spr. ziet hierin eene groote tegenstrijdigheid en vraagt
of het is legaliteit, willekeur of cornediespel, dat Burgem.
en Weth. met eene zaak van zulk een geringen om
vang als deze bij den Raad komen en soms in groote
zaken den Raad niet kennen. Hij zal het antwoord op
deze vraag afwachten en dan over de zaak zelf spreken.
De Voorzitter zegt, hij dat van de herstelling van den Raad
huistoren, door den vorigen Spr. aangehaald, niets kan
zeggen, omdat hem daarvan niets bekend is en dat hij
verder niet bewust is, dat Burgem. en AVeth. in eenig op
zicht buiten hunne bevoegdheid gaan. De afdamming der
gracht was urgent.
Mr. Fokker merkt op, dat als de heer Zuurdeeg grieven
in te brengen heeft tegen het Dagelijksch Bestuur, hij kan
voorstellen dat de Raad zal verklaren dat het Dagelijksch
Bestuur 's Raads vertrouwen niet meer bezit. .Als de Raad
de leden van het Dagelijksch Bestuur steeds met algemeene
stemmen benoemt en bij elke gelegenheid toont, die leden
te wantrouwen, dan is dat cornediespel. Wat de heer
Zuurdeeg heeft gezegd was niet aan de orde en had niet
behooren gezegd te zijn, doch nu het is gezegd zal Spr. er op
antwoorden. De als voorbeelden aangehaalde zaken zijn
door den Raad behandeld en beslist, en daarom past het
niet daarover nu hier te spreken. De bevoegdheid van het
Dagelijksch Bestuur verschilt van die van den Raad, doch
dit verschil bestaat niet in het geldelijk bedrag, maar in
den aard der zaken.
Bij het uitdiepen van de Versche gracht is op de waarde
van den bagger gerekenddie is bij de voorstanders
van het plan vrij hoog geschat en die waarde was bij vele
leden een der redenen om voor de uitdieping te zijn. Later
is er bepaald dat de beschikking over den bagger aan den
Raad zou blijven. In zekere vergadering, Spr. kan niet be
paald zeggen wanneer, is bij de besprekingen over den
bagger door den heer Schneiders gezegd, dat deze in de
wandelingen voor het plantsoen zou kunnen worden gebruikt
en die discussie is geëindigd met het plan om over dat
gebruik nader te spreken. Burgem. en Weth. hebben toen
later voorgesteld die niet in de wandelingen te gebruiken,
maar den publieken verkoop daarvan te beproevende
Raad heeft hen daartoe gemachtigd en er dus over beschikt.
Omdat zij nu dien verkoop niet hebben kunnen doen, vragen
zij verlof om het terrein, waarop die bagger ligt, te effenen
en of dit nu een zaak is van kiemen ofgrooten omvang,
doet er niets toe.
De heer Blankert heeft ondertusschen de vergadering
verlaten.
De heer Zuurdeeg zegt, dat de heer Fokker in antwoord
op zijne opmerkingen wel veel groote woorden heeft ge
bruikt, doch weinig opheldering heeft gegeven.
De Raad had gezegd, dat de bagger moest verkocht
worden; doch dit is niet gedaan en Burgem. en Weth.
hebben zonder voorkennis van den Raad daarover beschikt.
Voor het zetten der dammen in de gracht was geen
urgentie, want reeds 10 of 12 jaar geleden was daarvan
spraakde Raad had daarin dan ook moeten worden gekend,
en waarom dat niet heeft plaats gehad, is niet door den
vorigen Spreker opgehelderd.
Wat het herstel van den Raadhuistoren betreft, heeft
Spr. te vergeefs naar de oplossing van het raadsel gezocht
waarom dit buiten den Raad om gegaan is, en de heer
Fokker heeft ook niet bewezen, dat dit gegrond was op
de wet. Dergelijke handelingen acht Spr. vreemd en hij
vestigt daarop hier de aandacht om te doen zien, dat de
leden van den Raad tVaken en de belangen der gemeente
nauwlettend nagaan.
Wat nu betreft het effenen van het terrein, Spr. is het
met den heer Boeije eens, dat dit kan nagelaten worden.
De groote hoeveelheid aarde is voor de gemeente noch
noodzakelijk noch nuttig. Men kan wel allerlei berekeningen
maken, doch als men bij het terrein staat ziet men duidelijk,
dat het terrein niet behoorlijk is te effenen; de wanstaltig
heid is niet te verhelpen, evenmin als de ziekte en sterfte
van het plantsoen. En als de grond nu toch nergens toe
dient, wil hij die desnoods liever weggeven, hij kan dan
bij gelegenheid worden weggehaald.
Spr. wijst er nog op, dat1 de boomen op het terrein
staan te sterven, en stelt ten slotte voor, den bagger
tot eiken prijs publiek te verkoopen.
De heer Labrijn zegt, dat het hem is tegengevallen dat
de bagger voor de landbouwers geen waarde schijnt te
hebben. De pogingen, die men heeft aangewend, leveren
het bewijs, dat zij er niets voor over hebben. Hij vindt
dat het denkbeeld om den bagger over het terrein te ver
spreiden en dit te effenen, goed is, en gelooft dat men
het daardoor niet zal ontsieren, terwijl dit ook het eenige
middel is om voor eene kleine som de wanstaltigheid weg
te nemen. Hij gaat met het voorstel van Burgem. en
Weth. mede.
De heer Fokker stelt tegenover het gezegde van den
heer Zuurdeeg, dat er te veel grond zou zijn orn het
terrein behoorlijk te effenen, de uitdrukkelijke verklaring
van den Gemeente-Bouwmeester na eene opzettelijke op
meting van het terrein, dat er eerder te weinig dan te
veel grond is. Ieder kan nu aan beide zaken dat gewicht
hechten dat hij verkiest.
De heer Boeije wil aannemen, dat er niet te veel grond
is om te effenen en dat het terrein door de effening niet
zal worden ontsierd, doch zeker zal het er niet door versierd
worden. Als het effenen 30 a 50 kost, verwerkt men
ook de 45, die als koopsom geboden is, en dus in het
geheel ongeveer 90. De gemeente zal dus weder geld
verspillen. Als de grond wordt weggehaald, zal het effenen
veel minder kosten, want dan kon het zeer gemakkelijk
geschieden door een van de arbeiders, die voor het onder
houd van de wandelingen worden gebezigd. Men staat nu
tegenover eene uitgaaf van ruim 90 en Spr. kan zich
daarom met het voorstel van den heer Zuurdeeg vereenigen,
orn den grond tot eiken prijs te verkoopen.
De heer van Nes merkt aan, dat men niet alleen op
de financiëele kwestie, maar ook op de waardigheid der
gemeente moet letten. Hij acht het niet passend, dat de
gemeente de verkoop nogmaals beproeft.
De heer Moolenburgh zegt, dat het hem verbaast dat
er nu zooveel over deze kleine zaak gesproken wordt. De
45, die vroeger geboden zijn, zijn te weinig tegenover
de waarde der specie. Als de grond waarde heeft, kan de
gemeente die beter zelve behouden voor haar plantsoen,
dan weggeven, en dan is 30 a 50 niet verkeerd gebruikt.
Het weghalen zou ook niet in korten tijd kunnen geschieden,
doch men zal een termijn moeten stellen van 2 of 3 jaar;
de grond zal zoo nu en dan in kleine hoeveelheden worden
weggevoerd, dat groot ongerief zal geven voor ieder, die
er voorbijgaat, of het oog er op heeft. Ten einde dat alles
te voorkomen, wil Spr. het terrein liever effenen, de toestand
zal daardoor in zijn oog verbeteren.
Verder komt Spreker op de uitdrukking van den heer Boeije
dat er weder geld verspild zou worden. Als deze met verspillen
het oog heeft op het uitbaggeren van de gracht, dan zal hij dien
Spreker in dat gevoelen niet steunen en moet hij hem doen
opmerken, dat de uitdieping der gracht voor de ingezetenen
van Zierikzee, die het grootste deel van het jaar in de
stad doorbrengen, een nuttige zaak is, want dat de gracht
daardoor zeer gezuiverd en verbeterd is.
Hij drukt het Dagelijksch Bestuur op het hart zich door
dergelijke afkeuringen, hetzij in of builen den Raad, van
het bevorderen der publieke gezondheid in liet belang der
ingezetenen, niet te laten afschrikken.
Jhr. Boeije 'zegt, dat het verre van hem is tegen het
uitdiepen der gracht te hebben gestemd, omdat hij het
niet noodig achtte in het belang der gezondheid voor de
gemeente iets te doen. Hij is er tegen geweest, omdat
het niet voltooid zou worden en hij de overtuiging had,
dat de meening, die toen bestond, dat de bagger zooveel
zou opbrengen, dat het werk bijna voor niets te doen was,
eene illusie was. Er is nu veel geld weggegooid om een
beetje vuil weg te nemen, maar de stank is nog niet ge
weken. Al is Spreker de geheele zomer niet in de stad, is
hij er toch niet tegen, het belang der ingezetenen voor te
staan. AVat het woord verspillen van geld betreft, dit moet
Spr. volhouden, want weggooien zonder bepaalde resultaten
noemt hij verspillen.
Mr. Moolenburgh heeft bij de uitdrukking ingezetenen
evenmin den heer Boeije als zich zelf op het oog gehadhij
heeft in het algemeen gesproken.
Jhr. de Jonge zegt, dat als het voorstel van Burgem. en
AVeth. niet aangenomen wordt, het laten weghalen van den
bagger zoo goed als niets beteekentdie den bagger weg
halen zullen uit den aanwezigen put weghalen wat gemak
kelijk te bereiken is, maar de modder daarin laten zitten.
In de gegeven omstandigheden vindt hij het voorstel van
Burgem. en AVeth. rationeel, ook met het oog op het verleden.
In de vorige Raad is de vraag gei'ezen of er gèen hoogte
zou blijven als de grond verwerkt werd. Als nu uit op
meting gebleken is, dat dit niet noodig is, dan is dat be
zwaar weggenomen en hij is het met Burgem. en AVeth. eens,
dat het niet aangaat nogmaals eene verkooping te beproeven.
Hij ziet niet in dat de Gemeente zooveel schade lijden zal.
De beraadslagingen wórden gesloten, waarop eerst in
stemming komt het voorstel van den heer Zuurdeeg om
den bagger tot eiken prijs publiek te verkoopen. Dit wordt
verworpen met 8 stemmen tegen 2, die van de H.H. Jhr.
Mr. Boeije en Zuurdeeg.
Het voorstel van Burgem. en AVeth. om hun een crediet
van f 5U voor effening van terrein te verleenen, wordt
aangenomen met 8 stemmen tegen 2, die van Jhr. Boeije
en den heer Zuurdeeg.
De Voorzitter stelt namens Burgem. en AVeth. voor, af
wijzend te beschikken op het adres van de Sociteit van
Land- en Tuinbouw, Hout- en Veeteelt te Dreischor, om
een gebouw of loods aan te wijzen, waarin de handel in
boter voortaan kan gedreven worden, aan welk adres ad-
hsesie is betuigd door de Sociteit van Landbouw te Noord-
welle. Het is aan Burgem. en AVeth. gebleken, dat het
grootste getal boterverkoopers, dat de markt bezoekt, is 59,
gemiddeld 43voor een goed lokaal zou 4000 a 5000 noodig
zijn en zij meenen dat die kosten niet kunnen opwegen
tegen de voordeelen, die er uit ontstaan.
De heer Labrijn vraagt of de Beurs onder de Kleine
Kerk niet voor botermarkt gebezigd zou kunnen worden,
waarop de Voorzitter antwoordt, dat Burgem. en AVeth.
hierover ook hebben gedacht, doch meenden dat door eene
verplaatsing der botermarkt de bewoners der Varremarkt
zeer zouden worden benadeeld.
De heer Zuurdeeg stemt toe, dat de botermarkt, die
zooveel jaren is geweest waar zij nu is, niet te verplaatsen
is in het belang van de bewoners der Varremarkt. Een
gebouw te stichten dat 5000 kost, gaat niet; hij vindt
die som evenwel buitensporig hoog.
Tegen de zon geven de op de Varremarkt staande boo
men beschutting; als er nog 1 boom werd geplant, dan
was die voldoende. Voor regen, sneeuw en koude, zou men
boterkraampjes kunnen aanschaffen, die elders veelal voor
komen en niet zoo'n groot offer zullen eischen. Hij wenscht
dat het Dagelijksch Bestuur hierover zijne gedachten nog
eens zal laten gaan en wil de zaak daarom aanhouden.
Het is voor de Gemeente van te veel belang, dat het den
landbouwenden stand gemakkelijk wordt gemaakt.
De Voorzitter is niet met dergelijke kraampjes bekend.
De kosten voor het gebouw zijn geraamd door een des
kundige; dit zou behoorlijk aan de eischen voldoen en in
de Balie moeten geplaatst worden.
Mr. Fokker zegt, dat men hier dient te letten zoowel op
de belangen van Zierikzee als op die van adressanten.
Het is gebleken dat uit Dreischor 2 personen geregeld de
markt bezoeken; de rest wil hij nu maar rekenen uit
Noordwelle te komen. Spr. gelooft niet dat er zooveel over
de markt te klagen valt, doch dat adressanten wellicht
meenden dat zij licht eens konden vragen. Zij verlangen
nu een gebouw of loods en als hieraan voldaan wordt,
dienen er 4000 a 5000 kosten te worden gemaakthet is
dus zaak het verzoek af te wijzen. Misschien dat de boter
verkoopers met kraampjes te helpen zijn, zooals de heer
Zuurdeeg zegt, welnu, dit denkbeeld is daarom niet weg
geruimd al is het verzoek zelf afgewezen.
De Voorzitter geeft den heer Zuurdeeg, die de vrees
koesterde dat de zaak uit het oog zou verloren worden, de ver
zekering, dat Burgem. en AVeth., al is ook het verzoek om
een gebouw of loods te bekomen, afgewezen, in gedachten
zullen houden in hoever, door het stellen van kraampjes,
aan de belangen der verzoekers kan worden tegemoet
gekomen.
De heer Zuurdeeg stelt zich daarmede tevreden.
Het voorstel van Burgem. en AVeth. wordt daarop aan
genomen met algemeene stemmen.
Bij monde van den heer Labrijn wordt namens de Com
missie daartoe benoemd, verslag uitgebracht omtrent de
rekening van de inkomsten en uitgaven der gemeente
voor 1877.
De Commissie maakt de opmerking, dat het haar be-
vreernt, dat een post wegens verkoop van boomen bij het
einde des jaars nog niet ontvangen was.