ZIERIKZEESCIIE COURANT. voor liet arrondis- AsêiLh. sriuenl Zierikzee. 1878. No. 53. Woensdag 10 Juli. 81ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Binnenland. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden/ 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTEN TI EN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct§ Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. EAIvENMAN. Wat is er van het Smeekschrift? IV. (Slot). Het is bekend dat de anti-revolutionaire partij in de laatste jaren meer en meer door de audere partijen wordt bejegend met een soort van mede lijdend schouderophalen, waarbij vaak een glim lach zich maar moeielijk laat tegenhouden. In de dagen van Groen had men over 't algemeen meer égards voor die partij. Hoe dat zoo ge komen is? Omdat men bij Groen en zijn staf geen oogenblik twijfelen kon aan ernst en oprechtheid, twee zaken, waaraan men bij 't aanschouwen der wonderlijke bokkesprongen van dr. Kuyper en de zijnen maar al te zeer twijfelen moet. Groen was een ijverig en grondig hoewel eenzijdig - beoefenaar onzer historie. Toen hij zich nn geheel en al had overgegeven aan de politieke school van Stahl, heeft hij, als 't ware onwillekeurig, ook nadere gronden tot bevestiging zijner overtuiging ontleend aan zijn eigenaardige opvatting van onze geschiedenis. Vooral uit de historie der Nede.r- landscbe Republiek, van dé wording af tot op baar val, heeft hij als uit een arsenaal zich een geheele, tamelijk volledige wapenrusting bijeengegaard en zijn pijlkoker gevuld. Daardoor heeft Groen niet kunnen, ontgaan, die eenzijdigheid en dat bevrorene zijner opvatting van onze historie. Gelijk een vrij algemeen gedeelde wereld beschouwing medebrengt dat men met de raensch- heid begint in het Paradijs om er mede te eindigen op de mesthoopen van verval in schier alle opzichten, zoo gaat ook Groen's historie- beschouwing uit van een denkbeeldigen toestand van normale volkomenheid, die dan gezocht moet worden ergens in de tweede helft dei- zestiende eeuw, en langs een afloopend pad gaat het dan al achteruit; al naar beneden om ten laatste te belanden in den sehrikkelijken tijd van algemeen verval, algemeene goddeloos heid enz. enz., waarin wij altoos volgens die opvatting 't betrenrenswaardig voorrecht hebben te verkeeren in deze laatste helft der negentiende eeuw. Zoo werd de politieke Groen een levend anachronisme. Doch hij was te veel nobel man om daardoor hatelijk te worden en hij meende 't te goed, dan dat iemand het bespottelijke zijner opvattingen zoo bijzonder op den voor grond zou gesteld hebben. Men liet hem schrijven, preeken en klagen, 't aan hemzelf overlatende om, moede, van den hopeloozen strijd, eindelijk zichzelven dood te verklaren en zich terug te trekken. Maar zij, die zijn profeten-mantel hebben overgenomen, inzonderheid de man, die zich wel den dunk heeft laten aanleunen dat hij, komende na Groen, grooter zou zijn dan deze, de jonge Groensche school heeft het boven- aangeduide anachronisme veel verder gedreven dan 't ooit door Groen kan gedreven zijn. De hedendaagsche agitators der anti-revolutionairen hoorende, is men geneigd te denken dat we nog verkeeren in de kritieke dagen van 15631567, en 't is alsof van dat tijdstip af haast geen blad van onze geschiëdenis meer beschreven is, of 't moesten dan die besmeurde en bebloede bladen zijn van 1618-'19. Dat is nu niet meer een eigenaardige histo rische opvatting, 't is eenvoudig bespottelijk en 't zou uitsluitend bespottelijk zijn, zoo 't ook niet wegens de driestheid zeer ergerlijk was. Ook dit „Smeekschrift" is een anachronisme. Reeds 't idee „Smeekschrift," zoo druk ge ëxploiteerd, is in 't onderwerpelijke geval een bespottelijk anachronisme. De goê-gemeente, voor zoover ze iets weet van onze historie, moet, de agitators hoorende, onwillekeurig gaan denken aan 't vermaarde smeekschrift dat de edelen in 1566 aan de Landvoogdesse te Brussel brachten, toen ook zij „naar den Koning" gingen. Maar toch is hier geen enkel ernstig punt van overeenkomst, slechts de overeenkomst der car- ricatuur en niets meer. Al dat weeklagen, als van arme verdrukten, die met zwakke stem uit de dompige diepte van ellende roepen tot een Vorst als ware deze de Almachtige zelf, dat is een bespottelijk anachronisme. Dat is gewee klaag van lui, die niet geslagen worden, ge jammer van Int, die 't zoo opperbest hebben als ooit drijvers en dwepers 't in ons goede landje hebben gehad. Als men dit wèl bedenkt, aar zelt men tusschen 't uit te gieren over de bespot telijkheid van gehuicheld lijden, en 't fronsen der wenkbrauwen van rechtmatige ergernis over 't moedwillig uitschrappen van drie eeuwen onzer geschiedenis. De Bijbel op school dat is de slotsom van 't adres aan den Koning. Volgens dat adres is de Bijbel ook de hoeksteen geweest waarop Nederland vroeger heeft gesteund en op welken steun 't groot en machtig is geweest. In zekeren zin is daar wel iets van aan. We weten dat zelfs onze oude Hollandsche guldens aan de eene zijde de Hollandsche maagd vertooneD, iu de eene hand de lans met den vrijheidshoed, met de andere leunende op den Bijbel en 't om schrift: Hac Nitimur Hanc Tuemurmaar die munt is, zooals iedereen weet ingetrokken, na jammerlijk besnoeid te zijn, en haar legende heeft inderdaad in onze dagen geen zin meer. Ook heeft zij de weleer zoo roemruchtige Re publiek der Vereenigde Nederlanden niet voor den val behoed; zij is nooit anders geweest dan een spraakkunstige figuur. Zelfs aanne mende dat ouze vaderen meer bijbelsch geweest zijn dan wij, moet ieder toeb erkennen dat zij niet als de maagd op de guldens daar zoo maar stil hebben kunnen staan, steunende op dat ge sloten boek. Neen, de geschiedenis heeft niet stil gestaan, zij staat nooit stil, ook nu nog niet. Alles gaat voort, en nu moge de een spreken van vooruitgang, de ander van achteruitgang, voort gaat zij, en herstel te willen van vorige toestanden is eenvoudig bespottelijk, omdat het onmogelijk is. De wereldgeschiedenis houdt geen repetitie. Men kan de acteurs van 't wereldtooneel applaudisseeren zoo hard men wil, zelfs terugroepen met een razende taptoe op 't klavier der volks-conscientie, terugkeeren op de planken doen zij niet. Toch is 't geheele klavier-adres een groote poging om terug te gaan in de geschiedenis. Dit is meer nog aan 't licht gekomen uit de toelichtingen die er van alle kanten op ge geven zijn, dan 't iu 't stuk zelf ronduit zon worden gezegd. De onhandigheid van 't beroep op 1856 waaruit nota-bene de wet van '57 is voortgekomen! tellen we niet; men moest toch iets noemen en in 't adres b.v. van '53 te spreken, zou wat al te erg geweest zijn, al is dit ook in de toelichtingen wel gedaan. Maar de Koning zou onmogelijk bon op 't request kunnen geven zonder een grooten stap terug te doen in de geschiedenis. Er is geen oogenblik aan te denken dat Z. M. bijbelsckolen zal dècreteeren, 't zou te bespottelijk zijn, maar als men er ernstig over denkt boe die vermeende innoodzitters, die van smart krimpende, arme, verdrukte vrome lui, wier noodkreet 't adres zou zijn, zoo 't niet bet tekstboek was van hun klavier-treurmuziek, hoe die adressanten, zeggen wij, het hoofd van den Staat voor 't dilemna plaatseneen politieke dwaasheid te begaan, of tot „zulk een verergering van het hun aan gedane onrecht" mede te werken door de Konink lijke sanctie aan de eventueel door de Kamers aangenomen wet te verleenen, dan is 't .niet alleen een glimlach over zooveel onnoozelheid die ons ontsnapt, maar dan ergeren we ons aan zooveel vrome brutaliteit. Dat een partij, die alles heeft wat ze maar verlangen kan in een vrij land, die zelfs, meer dan menigeen lief is, overal en in alles den baas speelt, bepaaldelijk waar 't kerkelijke be langen betreft en zoover de clericale invloed strekt, dat een partij die door grooten in den lande wordt gecajoleerd, terwijl ze zelf met den grooten hoop der kleinen omspringt als de kat met de muis, dat zulk een partij zich durft aanstellen als ware zij de gemartelde onschuld en de vermoorde onnoozelheid, dat is in hooge mate ergerlijk. Gelukkig dat, gelijk de partij er een is die in nagenoeg ieder opzicht achterste voor staat, hetgeen zij drijft ook totaal een anachronisme, dus dwaasheid is. Nu is 't gevaar, dat Neder land van dien kant bedreigt, nog zoo groot niet. Wij voor ons loopen geenszins hoog weg met de thans onder den hamer zijnde schoolwet. We zouden wat anders en wat meer gewenscht hebben. Doch dit zij zoo. Laat ons althans hopen dat de Kamers zullen toonen dat zij hun roeping begrijpendat ook Z. M. de zijne zal begrijpen, als de wet er door is, en hem ter teekeuing zal worden voorgelegd, daaraan twij felen we niet. Z. M. is een beminnaar dei- kunst; doch zulke klavier-eoncerten [zullen hem niet van den weg der constitutie en van 't ge zond verstand afbrengen. ZIER IKZE E, 9 Juli 1 8 7 8. Het huwelijk van Z. K. H. Prius Hendrik.en Prinses Maria van Pruisen zal in 't laatst van Augustus a.s. plaats hebben, waarschijnlijk den 24. Voor het nationaal huwelijks-geschenk beloopen de gezamenlijke bijdragen ruim f 60,000. Men zegt dat de hoofd-commissie besloten heeft de keuze van het geschenk aan Z. K. H. zelf over te laten. Bij dit

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1878 | | pagina 1