ZIERIRZEESCBE (MM1VT.
1878. No. 51.
Woensdag 8 Juli,
81ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
voor kt arrondis-
semeiit Zieri
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VUI.TDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DEK AD VERTENTIEN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 et.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. I, Ui FA'51 AN.
Wat is er van het Smeekschrift?
n.
In de tweede plaats hebben we 't monster-
petitionnement veroordeeld, omdat ,,'t gevraagde
een onzinnigheid en een misleiding is." Laat
ons dit nader aantoonen.
Een onzinnigheid. In alle leuzen ligt altoos
zekere onjuistheid, door overdrijving of beeld
spraak veroorzaakt. Slechts enkele van die uit
drukkingen, om de menigte te vangen en mede
te nemen, zijn kort en klaar. Des te grooter
is de verantwoordelijkheid van hen, die met
voorbedachten rade een leuze doen hooren. In
'tpetitionnements-lawaai klinkt boven alles uit:
„Geef ons, o Koning, een school met den
Bijbel!" „De Bijbel op school!" ziedaar de leus,
't woord waarvan de begeestering der menigte
is verwacht door 't klubje vurige zeloten, dat
onlangs in de aloude bisschopsstad samengezeten
heeft met de vraag: mannen, broeders, hoe
zullen we de schare op de been krijgen ter
kruistocht tegen de goddelooze liberalen
De Bijbel op school: als leesboek, als leer
boek, als talisman, als zinnebeeld of als band-
boek, als vade mecum voor den ouderwijzer,
wat is de bedoeling? Het ware goed, eerlijk,
noodig geweest dit kort en klaar als toelichting
er bij te zeggen. Al de zalvende omhaal van
woorden en al de opgeschroefde betuigingen
van christelijkheid, geloovigheid en bijbelsekheid
in bet adres aan den KoDing geeft weinig,
't is geen toelichting, geen reine verklaring van
de leuze, die men de schare voorhoudt en die
men haar laat roepengeef ons een school met
den Bijbel! Het tegendeel is waar onder mooie
bloemen en bladen, onder vroomriekende zalf
is bet ware doel verborgen.
De Bijbel is een kostelijk, eerwaardig boek.
Wij zullen de laatsten zijn om dat erfstuk vau
't voorgeslacht, dat na zooveel eeuwen nog
zooveel waarde heeft, te verwerpen of gering te
schatten. We achten 't integendeel te hoog
en te verheven om 't als veldteeken op een
stok te zetten en er de schare achter te laten
loopen 't bevat te veel schatten van wijsheid
om 't tot een gesloten heiligdom te verklaren,
gelijk de grootste helft van den christen-clerus
nochtans doet. Kortom, we achten en eeren
den Bijbel, missehien meer dan zoo menige
bijbelkraaier. Maarde Bijbel als geheel,
als boek, als leer- of lees- of historie-boek is
geen boek voor kinderen.
Eeuwen aan eeuwen door hebben groote men -
schen zoo weinig dat groote wonderboek begrepen,
of wel daar zooveel uitgehaald, dat ze 't niet enkel
op nagenoeg geen enkel punt eens zijn, maar el
kander er om hebben bestreden, gebaat, vervloekt,
verdoemd, verbrand, ja wat niet al! De ge
schiedenis is daar om dit te bewijzen. En dat
boek zou men den kinderen in handen willen
geven? „De Bijbel op school" dat is zooals 't
daar wordt uitgeroepen met vroom neusgejank,
onzin, gruwbre onzin.
Maar 't is misleiding ook. Want men is zelf
van de onzinnigheid der leuze overtuigd. Men
weet zelf dat de uitdrukking, „de Bijbel is Gods
woord," zoo geheel een subjectieve beteekeuis
beeft, dat zij eigenlijk hierop neerkomt: wat
wij zeggeu, is 't geen wij voor Gods woord
houden, omdat we dit zoo gelooven of nreeuen
of in ons gemoed gevoelen, en dat weten we
als we 't d priori beet hebben d posteriori
uit den bijbel te baleu. Dit weet men zeer
wel en dus weet men ook dat bet niet de
Bijbel zelf is, die meu bedoelt, maar datgene
wat men uit den Bijbel meent gehaald te
hebben. En daarbij weet men ook zeer goed
dat ieder uit dat wondere boek kan balen wat
hij wil, zoodat derhalve een algemeene wet, dat
de Bijbel op school zal dienst doen, in welke
functie dan ook, op zichzelf hoegenaamd niets
beteekent, daar keuze, uitlegging, verklaring,
toepassing geheel en al moeten overgelaten worden
aan de subjectiviteit van de onderwijzers; tenzij
men ook bij de wet een exegese vaststelle,
dus een staats-théologie decréteere en aan de
onderwijzers oplegge. Misleiding derhalve is
't dat inen de schare opzweept om iets te
vragen wat men haar zelf geenszins zou geven.
Het boek op zichzelf is dood; de uitlegging
er van zet er leveu aan bif, maar de uitlegging
is en kau niet anders zijn dan subjectief.
Doch de drijvers voeleu zelf ook zeer wel
dat hun lens, zonder meer, onzin is en mis
leiding. Onderscheidene publicisten en parle
mentaire sprekers hebben de onrustmakers bij
hun woord gehouden. Ze hebben het onzinnige,
onbestemde, bedriegelijke, valsche hunner leuze
in bet licht gesteld. Toen zijn ook terstond
de uitvluchten gevolgd, een stroom van uit
vluchten, toelichtingen, nadere verklaringen en
ophelderingen, niet bestemd voor de schare, die
't object der agitatie is, maar voor de kritiek, die
men toch met holle klanken niet kan overbluffen.
Deze uitvluchten en toelichtingen hebben nog
des te meer het onzinnige en perfide der leuze
bewezen.
De eerste uitvlucht was deze: „we bedoelen
niet dat de algemeene landswet zal bepalen of
dat de Koning zal gelasten dat op elke school,
openbare en bijzondere, de Bijbel zal ingevoerd
worden, we bedoelen dat ons, BijbeUui, een
school gegeven zal vvordeu naar onzen ziu,
een school mét den Bijbel". Maar dat heeft
men de schare niet gezegd. Die beeft men in
den waan gebracht, dat als deze wet van Kap-
peyne werd aangenomen, 't voortaan in bet
geheelo land verboden zou zijn de jeugd op te
voeden naar Gods woord, hoe men dat dan
ook verder bedoelde. Als deze wet wordt aan
genomen, dan is 't uit met Gods woord, dan
is 't ongeloof de baas, dan zal de antichrist
in de school gepredikt worden.
Zoo heeft men de schare misleid en in den
waan gebracht dat Z. M. Willem III door zijn
Koninklijk woord, dien ondergang van Gods
woord kan verboeèsu. Dat is misleiding der
schare! Op 't pas gehouden Znider Zendings-
feest is door een der leiders gezegd, dat „als
Jezus tegenwoordig eens een openbare school
binnentrad, en daar de kinderen wilde gaan
toespreken, men hem met de wet in de hand
de deur zou wijzen". Wij zijn zoo vrij hierop
een paraphrase te leveren„als Jezus van
Nazareth, zooals wij ons dien voorstellen, tegen
woordig een bijzondere (kerkelijke) school, zoo'n
school met den Bijbel, binnentrad en daar wilde
gaan leeren, menhem zonder een oogenblik aan
de wet te denken de deur uit zou zenden. En
als hij op eeu zoogeuaamd Zendingsfeest eens
optrad met zijn „wee u! gij schriftgeleerden
eu phariseeëu, gij geveinsden!" en wat daar
meer volgt, meD hem van 't terrein zou ver
wijderen op de onzachte manier, die onder op
gehitste dwepers gebruikelijk is. Doch wat
beteekeuen deze vindingen van 't vernuft, in
een zoo ernstige en nuehteren zaak als het
maken van eeu staatswet is? 't Is misleiding
der schare, ze met zulke niets beduidende phrasen
beet te hebben. Jezus van Nazareth komt niet
om onze scholen te bezoeken, en als er iemand
kwam, die zeide: ziet bier beu ik, ik ben 't,
dan zou men hem niet aannemen, dat is een
voudig genoeg. Misleiding is het de schare
onder zulke praatjes op te zetten tegen instel
lingen van den Staat die aan tienduizenden
der natie dierbaar zijn, instellingen die 't pro
duct zijn van 't wetgevend vermogen van vele
geslachten achter elkander, 't uitvloeisel eener
historische ontwikkeling van drie eeuwen.
Men stelt bij ons te lande hoogen prijs op
wat men noemt godsdienstigheid. Zonder ook
maar eenigszins nader hieromtrent in bijzonder
heden te treden, daar we dan verdwalen op
duizenderlei uiteenloopende paden, nemen ook
wij aan dat bet godsdienstig element onmisbaar is
voor een natie, gelijk 't dan ook nergens ter
wereld gemist wordt. Wat de alarmisten ook
roepen en schreeuwen van 't gevaar, dat de
godsdienst zou loopen, dit is louter onzin,
't Godsdienstig element is aanwezig' waar
menscben zijn. Doch behoefden we deze een
voudige waarheid wel neer te schrijven Weten
die van sectenbaat blakende zeloten dan deze
dingen niet? Weten ze dan niet dat Jezus
van Nazareth door de godsdienstigheid zijner
tijdgenooten naar de hoofdschedelplaats is ge
bracht'? Dat het volk Israels nit godsdienstig
heid 't gouden kalf ging aanbidden? Dat de
Ultramontanen uit godsdienstigheid vanmenschen
goden gemaakt hebben en daarmede nog ijverig
voortgaan
Men wil het godsdienstig elementieder wil
dat op zijn wijze. Hier zit de knoop. De
Staat kan niet verder gaan, dan in negatieven
zin zich met 't godsdienstige element te be
moeien, namel. door 't zoo aan te leggen en
te regelen, dat de mensehen de een den ander
om der godsdienstigbeidswille zoo min mogelijk
kwaad bunnen doen. We weten wel dat dit
nog niet geheel zuiver zoo is ook wel dat de
ijveraarS, zelfs kamerleden daaronder, dat zóó
niet willen, maar veel meer zouden verlangen
en wel positieve bemoeiing. Maar óf we hebben
van de eerste grondregelen van staatsrecht geeu
besef, óf 't is waar wat we hierboven schreven
de Staat bemoeit zich alleen negatief met 't
godsdienstige, de wet waarborgt alleen zooveel
mogelijk ieders persoonlijke vrijheid in 't gods
dienstige; de wet heeft alleen zooveel mogelijk
te beletten dat er wegens 't godsdienstige kwaad
worde gedaan door den eenen burger aan den
andereu.