ZIERIKZEESCHE COURANT. 1878. No. 42. Zaterdag 1 Juni, 81ste jaargang. F e uillet o n. „EIGEN HULP." MENSCHEN EN SUKKELS. i. Het is tegenwoordig de tijd der vereenigingen. Het individualisme in onze maatschappij maakt meer en meer plaats voor een algemeen besef dat het belang van het individu ook kan be vorderd worden als de enkelen zich bij elkander aansluiten tot collectieve lichamen en dat in het zoo geheel aan eigen roer en eigen lot overgelaten zijn der groote menigte kleinen en zwakken in de maatschappij voor dezen geen heil is. Een niet in al zijn consequenties doordachte opvatting van het persoonlijk recht van iedereen om op eigen wieken te drijven, zichzelf een weg te zoeken en dien op eigen gelegenheid en voor eigen rekening te bewan delen, heeft sinds een kleine eeuw tot uitkomsten gevoerd, die voor onnoemelijk velen teleurstel ling, voor betrekkelijk weinigen voldoening mogen geacht worden. Meer en meer komen de kleinen en zwakken in den strijd om 't bestaan tot de overtuiging dat wellicht alleen nog in onderlinge samenwerking, in vereeniging der geringe krachten redding te vinden is. Wie zijn de kleinen en zwakken, die we hier op 't oog hebben Het zijn grootendeels een klasse van leden der maatschappij, die voor een eeuw, en zelfs nog niet zóó lang geleden, alge meen voor niet zoo min, niet zoo klein door gingen. Vroeger was 't om zoo te zeggen een opgaande regel, dat wie 't in de maat schappij tot een „vaste betrekking" met een „vast inkomen" gebracht had, de toekomst gerust kon te gemoet zien. De klasse van ambtenaren, beambten en allerlei in vast be zoldigde betrekkingen geplaatsten werd, op zekere uitzondering na, benijd door de anderen, die wat hun verdiensten betrof meer van de wisselende markt van vraag en aanbod afhan kelijk waren. Onder den loop der maatschappelijke ont wikkeling in de jongste kleine eeuw is daarin groote verandering gekomen. Inzonderheid dooi de groote vermindering der waarde van het geld, bepaaldelijk wat de prijzen der eerste levensbehoeften betreft, en niet minder dooi de verhoogde eischen des levens, die toch zoo moeielijk op zijde te zetten zijn, is de toestand van het gros der vast gesalarieerden in plaats van benijdenswaardig zeer ongunstig geworden. De winsten in handel, industrie en nering te DOOE H. J. V. IV. Slot. Die statige man dan is in gesprek met iemand die belang stelt in zijn lot. Tot dezen zegt hij„Men zegt mij, dat ik er goed, volstrekt niet oud uitzie, dat men niet zou zeggen dat ik al zoo oud geworden ivas. Ik geloof het wel, ik hen niet oud geworden, omdat ik nooit jong ben geweest. Toen ik jong had kunnen zijn, en gaarne luid willen ravotten met andere kinderen, zeide men mij, dat dit niet betaamde, omdat ik leeren moest, hen die haast evenveel wisten als ik, die mij vreesden en tergden tegelijk om den toon van gezag dien ik meende te moeten aanslaan. Hartstochten heb ik niet gekend: de kiem daartoe was al vroeg verstikt. En sedert ik volwassen ben, heb ik mij leeren bukken voor allerlei kleine en groote machten, die mijn werk bespotten, mijn streven be lasterden en mij de middelen onthielden om met op geruimd gelaat het leven door te gaan. Men prees mij, omdat ik steeuen aandroeg voor den tempel des lichts, waarin de menschen zich eenmaal gelukkig zullen gevoelen, en men liet mij in het donker behalen, hebben over 't algemeen eeu klimmende beweging gevolgd in verband met de stijgende prijzen der dingen. Van de beloouing der diensten vau de vast-gesalarieerdeu kan dit niet gezegd worden. De kansen om in handel en bedrijf na zekere jaren arbeids tot welvaart te geraken, wat over te leggen en den ouden dag in wel verdiende rust te kunnen doorbrengen, zijn ongelijk veel grooter, dan ze bet zijn voor den ambtenaar, ai kan deze zich ook in het gun stigste geval troosten met het uitzicht op een pensioen, dat hem althans op den ouden dag voor gebrek behoedt. De staat van zaken is sinds vele jaren zoo, dat de meeste zorg gedragen, 't meest bekrim ping en armoede geleden wordt door die breede schare van menschen in onze maatschappij, die van een vast inkomen leven moeten. Ongetwij feld zijn hier uitzonderingen: er zijn betrek kingen die zeer voldoende bezoldigd worden en er zijn individus die door bijkomende gunstige omstandigheden den last des levens vrij wel dragen, ja zelfs aan levens-genot denken kunnen, doeb voor verreweg de nreesten gaat de regel op: ambtenaar zijn, dat is fatsoenlijk gebrek lijden. Twee aanleidingen zijn er, die een meer en meer in kracht toenemend streven hebben uit gelokt om hierin verandering te brengenin de eerste plaats drijft het scherpe contrast van zooveler welvaart en vooruitgang tegenover zoo veel anderer kommerlijk bestaan tot zucht naar verbetering, en indirect drijven de toenemende eischen van het leven in onze beschaafde maat schappij tot het opsporen van de middelen om aan die eischen tot op zekere hoogte te voldoen. Het middel nu dat uitgedacht en toegepast is door de kleinen en betrekkelijk zwakken om tot lotsverbetering te geraken is de samen werking, de coöperatie. De opheffing van het gilde-wezen en het daardoor uit elkander vallen van bet eigenaardig en in zoo menig op zicht heilzaam verband der onderscheidene groe pen, was al dadelijk het sein tot liet oprichten van zieken-en begrafenis fondsen en verzekering maatschappijen. Dit waren echter slechts in stellingen, die maar voor eeu bepaald deel tot verlichting der zorgen en tot bestrijding of voorkoming van armoede of verval strekten. En terwijl zoo voor enkele speciale doeleinden de coöperatie der kleinen in zwang kwam, ont- zitten 1" Sukkels, niet waar, deze Nederlandsche Uncle Tom zoo goed als de Engelsche van daareven. Voor hen bracht de lente geen Zwellende knoppen en Blikkende droppen, en de zomer geen rijpheid, zij waren dor en droog van 't begin tot het eind. Ge kent den aanhef van v. Beers' melancholiek gedicht: De zieke jongeling: En, daarginder, bij het venster, Zat een arme jongeling, Die de tering had, en sedert Kerstmis niet meer uit en ging. Nevens hem zat zijne moeder, Biddend aan heur rozenkrans, Nu eens teer haar zoon aanschouwend, Dan weer eens den hemeltrans En dan weeuend. En de jongeling Sprak, terwijl eeu droeve lach Om zijn grauwe lippen zweefde: „O! dat is een schoone dag, Moeder! zie wat blauwe hemel, En wat warme zonneschijn, Dat is schoon! En zou liet waar zijn Moeder, dat ik sterven gaf wikkelde zich ook tevens het monopolie der groote kapitalen, hetzij deze in het bezit van enkelen waren, hetzij ze werden gecreëerd door vereeuiging van vele kleine kapitalen in de handen van de een of andere vennootschap. Hieraan is vermoedelijk grootendeels toe te schrijven de groote vermindering der waarde van het geld, door de opdrijving der prijzen. Maar zeer natuurlijk zijn uit den aldus ontstaneu toestand de consumtie-vereenigingen geboren. Of liever deze zijn daardoor geprovoceerd. De strijd is algemeen geworden op elk gebiedstrijd om de almacht door middel van bet kapitaal, strijd om de almacht door middel van het monopolie, strijd om 't bestaan door middel van consumtib-vereenigingen. En nu de sedert haar ontstaan zoo druk be sproken, bier en daar zoo vinnig aangevallen vereeniging „Eigen Hulp." Het is ons plan niet „Eigen Hulp" in haar geheelen omvang te beschouwen. Wij meenen dat zij door te veel te beöogen tot veel teleur stelling zal voeren, en wij willen geenszins op ons nemen haar houdbaarheid in haar geheelen omvang, ook voor kleine plaatsen, te verdedigen, al is zij ook in groote steden reeds nu een indrukwekkende macht geworden, getuige o. a. de dwaze oppositie van de monopoliseerende geneesheeren en apothekers in een paar groote steden tegen „Eigen Hulp". Wij vinden 't ook af te keureu dat „Eigen Hulp" in zekeren zin zich gebaseerd heeft op bet als een vaststaand feit aangenomen idee dat loonsverhoogiug voor de ambtenaars-wereld een onmogelijkheid zou zijn, 't welk geenszins juist schijnt te zijn. Alleen als consumtio-vereeniging zullen we „Eigen Hulp" thans beschouwen, te meer daar zij zich hier ter stede en o. i. was dat zeer verstandig nog niet anders dan als een ne derige, hoogst beseheiden oonsumtie-vereeniging heeft doen kennen. En wat is dan „Eigen Hulp" als consnmtie- vereeuiging? Zij is eenvoudig een vereeniging van hoopers. Daartegen valt niets in te brengen. Dat is een gezonde toepassing van bet gezonde beginsel der vrijheid. In bet groot koopen is voordeeliger dan in het klein één alleen kan in den regel niet in het groot koopen, vooral ambtenaren kunnen dit niet; vereenigd kunnen zij 't wel; daardoor ontgaan zij vooreerst de duurte der tweede-, derde- of vierde-hands- winkels en zij verkrijgen zeker poids om ten We kennen ze allen, de stumperde, bij wie de levenskiem slechts schijnt opgewekt, om een kwijnend bestaan voort te sleepen, dat nooit de weelde van „ge zond zijn" kennen kan, en nooit de vreugde smaken van „lieven levenslust". Eu zij, die achter tochtlatten groot geworden, omdat hunne gezondheid of hunne opvoeding dat zoo eischten, bij wie de Noordewind nooit de haren om het hoofd heeft geslingerd, en de Oostewind nooit de longen heeft gestaald of den blos der gezondheid op de wangen heeft getooverd, die bang moeten zijn als de adem des winds de nevelen wegblaast en verdrijft al wat in den dampkring vunzig is en duf, de onge lukkige!) - die nooit jong kunnen zijn. Zoowel als dezulken, bij wie de levenskracht is uitgeput vóór den tijd, de grijsaards van nog geen 30 jaar, die moedwillig hunne jonkheid hebben verkort, we kennen ze allen en beklagen ze. Ontmoeten we zoo tamelijk veel van hen, die we om de een of andere reden sukkels kunnen noemen, ik meen den kring nog ruimer te kunnen trekken. Alexander Verhuel laat ons in zijne pennesehetsen, getiteld: Zijn er zoo? 3 teekeningen zien. Onder de eene schrijft hij te veel, onder de andere te weinig. De eerste laat ons zien een rijkgemeubeld vertrek, waarin aan een welvoorziene)) diseh de eigenaar zich. zit te goed te doen. Alles toont, dat hij in overvloed

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1878 | | pagina 1