STATEN-GENERAAL. Te Utrecht is overleden de heer P. J. A. Baudet, leeraar aan de Bijks hoogere burgerschool, een zeer begaafd man, vroeger directeur van de technische school aldaar en onlangs door het Utr. Genootschap en daarna door het Antwerpsche Aardrijkskundig Genootschap met goud bekroond. Men schrijft zijn vroegtijdigen dood toe aan overspanning, ook bij 't bewerken der laatste prijsvraag, die hem tot een hoogen graad van zwaarmoedigheid bracht. U. D. Te Amsterdam is overleden de bekende rechtsge leerde en staatsman mr. A. S. van Nierop. Het XVIe Taal- en Letterkundig Congres zal van 22 tot en met 24 Aug. binnen Kampen worden gehouden, onder het beschermheerschap van Z. M. den Koning, terwijl de plechtige ontvangst der leden den 21 en zal plaats vinden. Het voorloopig bestuur doet een beroep op allen wie de Nederlandsche Taal- en Letterkunde, de geschie denis, de wetenschap en de kunst van den Neder- landschen stam ter harte gaan. Zij, die er aan willen deelnemen, die een vraagpunt op het programma geplaatst wenschen te zien of voordrachten wenschen te houden, worden uitgenoodigd vóór 15 Juni bericht te zenden aan Mr. J. Nanninga Uiterdijk en J. G. Hissink. De vergadering zal verdeeld zijn in de volgende afdee- lingen 1. Ned. Taal- en Letterkunde, Nederlandsche Boekhandel. 2 Ned. GeschiedenisOudheidkunde, Bibliographic, Archiefwezen en Kunstgeschiedenis. 3. Ned. Tooneel, Zang en Toonkunst. Te Dordrecht is een geit geboren met een ongeveer onderstebovenstaand aangezicht, waarin slechts één oog. Beuter telegrapheert uit Berlijn Het huwelijk van Z. K. li. Prins Hendrik met Prinses Marie van Pruisen zal, naar thans is bepaald, op den 24 Augustus worden voltrokken. In Mekka, de heilige stad van den Islam, bestaat sedert overouden tijd de bepaling, dat geen alleen zijnde vreemde vrouw de stad mag binnenkomen. Weduwen of meisjes, die door godsdienstig gevoel gedreven, een bedevaart naar de heilige stad maken, moeten zoolang vóór de poort wachten tot een bewoner van Mekka zich over haar ontfermt en haar voor den korten tijd van haar verblijf huwt. Eerst onder de hoede van haren nieuwen gade mag de vrouw de geboorteplaats van den Profeet betreden. De zoo gelukkig, al is het ook voor korten tijd, onder dak gekomene moet aan haren nieuwen gade voor de eer die hij haar aandoet, door haar in zijn harem op te nemen, een somwijlen vrij hooge som betalen. Daardoor is van lieverlede een klasse van menschen ontstaan, die daarvan huu broodwinning maken en goede zaken doen. Nu schijnt het de heilige slad te gaan als de meeste steden, men moet er op allerlei bronnen van inkomsten bedacht zijn, en zoo heeft de wijze raad van het heilige Mekka besloten een gedeelte der gelden, die de bedevaartgangster voor haar man besteedt, in de stads-kas te doen vloeien. Voortaan moeten de vrouwen voor het huwelijk buiten de poort een vrij hooge belasting betalen. Dit schijnt echter aan de vroomheid der Mohamedaansche vrouwen geen afbreuk te doen, want het getal geloovigen, die de heilige stad willen bezoeken, neemt nog voortdurend toe. Braaf is braaf, en slecht is slecht, Of het vriend of vijand doet; Daarom, jongens, hou-je goed, Dat ge trouw uw meening zegt, Dat ge spreken durft in 't recht: Dat is braaf en dat is slecht En de dichter is hier de tolk van al de leden onzer beschaafde maatschappijEen braaf mensch wordt in onze gezegende dagen niet met één oog aangezien, omdat hij arm is, of omdat hij zelf heeft moeten werken om de maatschappelijke ladder te beklimmen, in plaats van het anderen voor hem te laten doen. Men zegt wel eens maar „men" is nog al eens pessimist dat stand het best vertaald wordt door club, coterie; maar dat zal wel overdreven zijn! 't Is alweer Heye, die 't onzen kinderen voorzingt //Beehtop van lijf, rechtop van ziel, Dat is een stand naar mijn behagen, 't Zij dat ge een statie-rok moogt dragen, 't Zij dat ge een buis draagt of een kiel Beehtop van lijf, rechtop van ziel ,/En buig' men ooit zijn hoofd of knie, 't Zij dan alleen voor God den Heere, Voor elk, dien men braver eere, Voor ieder die men wijzer zie Voor die slechts buig' men hoofd of kniel" TWEEDE KAMER. De jongste zittingen der Kamer en de door haar genomen besluiten waren in menig opzicht ongemeen belangrijk. De koloniale politiek is aan de orde geweest en de groote kwestie der financiën van het Bijk kwamen evenzeer aan de Orde. De Minister van Koloniën haalde zijn aanvullingswet op de Indische begrooting er door en de Minister van Financiën zijn leeningswet. Door de eerste wet is nu uitgemaakt dat de in Indië aangevangen groote werken niet zullen blijven steken, maar dat zij zullen voortgezet worden, 't geeu billijk en verstandig is. Verder werd daardoor het beginsel bevestigd dat Europeanen in Indië ook be hoorlijk meetellen in de belastingen, 't geen alweder niet onbillijk is, en eindelijk werden de middelen goedgekeurd voor den oorlog in Atchin, 't geen een noodzakelijk heid was. Eenmaal den oorlog begonnen hebbende, moet men hem afdoen, tenzij men de laatste dwaling erger wil maken dan de eerste. Ondertusschen is het jammer dat het lsger op Soematra en bepaaldelijk de officieren zoo weinig klinkende bewijzen erlangen van de tevreden heid van het moederland. Wat de te behalen lauweren betreft, zitten onze strijders in Atchin sinds lang op het etgroen en voor 't overige, zou men uit de menigte klachten zeggen, is het er armoe lijden en schuld maken. Over de leeningswet der 43 millioen valt weinig te zeggen. Tegenover het feit dat de leening onvermijdelijk noodig was kan men de weeklachten van sommigen wel voor kennisgeving aannemen. Ons geheelefinancie-wezen heeft sinds vele jaren gedreven op de Indische baten. Voor dat tijdperk is het nooit gezond of houdbaar geweest. Nu huldigt men het beginsel dat het in orde moet komen onafhankelijk van die Indische baten. Ofschoon wij geenszins blindelings het gouden kalf van de Oost willen dienen, vatten we toch niet hoe we ooit met eigen middelen schoon schip zullen brengen en jaarlijks de beide einden aan elkaar zullen krijgen zonder ons heel huiselijkjes en zuinigjes te gaan in richten. Er moet dan een tijd komen dat het met groote werken en inzonderheid met de verslindende werken van den oorlog, of voor den oorlog, gedaan raakt, of anders zullen de belastingschuldigen moeten aangesproken worden, en dat wel zeer nadrukkelijk ook. Nu is het een zware vraaghoeveel kan de draagkracht van de natie in dit opzicht nog velen, voor zij wordt overspannen en kuakken moet? Ook de oud-Minister v. d. Heim heeft zich in het debat gemengd door de uitgave van een brochure //Belasting en Leening"-, waarin vrij scherpe doch geenszins daarmede evenredig steekhoudende kritiek over het leenings-ontwerp wordt uitgeoefend. Ware het zooveel jaren geleden als nu maanden dat de heer v. d. Heim zelf Minister van Financiën was, dan zou zijn brochure misschien minder de kleur van een oratio pro domo gehad hebben dan nu. Aan goede voornemens heeft het hem als Minister niet ontbroken, maar zijn succes heeft alles behalve beantwoord aan den ophef, die aanvankelijk van hem gemaakt is. Wat helpen ons nu zijn beschouwingen, daar hij toch tijdens hij daartoe geroepen kon geacht worden, de dreigende tekorten niet heeft verhoed? Nu ze er zijn, moeten de gaten toch gestopt worden, en wat geeft het of er al over belasting-hervorming geredeneerd wordt, als men zelf drie jaren gebruikt heeft om het bewijs te leveren, dat men die hervorming niet tot stand wist te brengen Eindelijk is ook in dezelfde week de discussie aan- En 't zou toch niet goed zijn te meenen, dat de volksdichter onzer kinderen slechts een wensch heeft uitgesproken, welker vervulling nog in de verre, verre toekomst ligt. En dan zou ik daareven een leugen hebben gedebiteerd, toen ik beweerde, dat er van die beschouwingen van ouds geen enkele meer over was. Toen ik daar straks de menschen trachtte te ver- deelen naar den trant onzer dagen, heb ik ééne onderscheiding vergeten. Voor menigeen die Engelsen geleerd heeft, heeft de Vicar of Wakefield van Goldsmith een aangename herinnering. Mij althans zal het steeds levendig voor den geest blijven, hoe men van hem kan leeren het goede te doen, omdat het goed is, en daarom alleen hoe men hoewel de meerdere naar geest en hart zich beleedigingen en teleurstellingen van door het lot gezegenden kan getrootsten en toch vroolijk blijven, en toch moed behouden om voort te gaan op den weg, aan welks begin en einde geschreven isOp waarts, naar het goede, naar God 1 Trouwens Multatuli leert het ons ook: z/Wie 't goede doet Uit hoop op loon Uit vrees voor straf, Is laf." Goldsmith begint zijn boekje ongeveer aldus: Ik was altijd van idéé dat een eerlijk man die trouwt gevangen over de wet op het recht van successie en van overgang bij overlijden in de rechte linie. De heeren van Baar, Schimmelpenninck van der Oye en Wintgens redeneerden op verschillende gronden en in varieerende tonen daartegen. De heer van Baar was gemoedelijk, schilderachtig, dramatisch bijna; de heer Schimmelpenninck was naïef, want hij maakte de op merking dat de Minister vast zelf dit ontwerp niet zou iugediend hebben als er geen geld noodig was. Natuurlijk niet; welk Minister zal belastingen verzinnen of verhoogen voor zijn pleizier? De rede van den heer Wintgens was de belangrijkste van de drie, ofschoon zij wel wat al te veel van een wetenschappelijke verhandeling had. Maandag is de behandeling voortgezet. De heer de Jonge heeft verlof gevraagd den Minister te interpelleeren over den bouw van het nationaal Museum te Amsterdam. Benoemingen, Besluiten, enz. Benoemd tot adjunct-ingenieur bij de Slaatspoor- wegen jhr. M. J. Schuurbeque Boeije van Zierikzee. Z. M. heeft benoemd tot hoofdcommissarissen van politie te Amsterdam mr. H. G. Damburgh, thans commissaris van politie aldaar en P. W. Steenkamp, kommandant der brandweer. Landbouw. Inhoud van Ceres No. 11. Inkuilen van Ameri- kaansche paardentand-maïs. De iuvoer van Amerikaansch vleesch in Eugeland (vervolg). Een Duitsch oordeel van de bemesting in onze veen koloniën. "Verslag der Commissie van enquête omtrent de besmettelijke longziekte onder het rundvee (vervolg). Rechtszaken. Het Gerechtshof te 's Gravenhage heeft I. M., laatst woonachtig te Borsele, veroordeeld tot 1 jaar gevan genisstraf wegens twee diefstallen bij nacht in de aanhoorigheid van een bewoond huis. Tegen de zestienjarige A. B. van Cortgene, die van een reizend koopman gouden voorwerpen had gestolen, eischte het O. M. 8 maanden gevangenisstraf. Ongelukken, Rampen, Misdaden, enz. Te Duinkerken heeft een brand gewoed die 250,000 frs. schade veroorzaakt heeft. Door het hof van Assises te Cahors is een vrouw van 21 jaren tot 20 jaren dwangarbeid veroordeeld, omdat zij haar kind had vermoord door het vitriool te laten drinken en een naald in het hoofd te steken. Te Nieuw-Schoonebeek heeft een knaapje van 8 jaar, met zijn broertje vechtende, bij ongeluk zijn moeder met een kluit aarde een oog uitgeworpen, terwijl er nog gevaar bestaat voor het andere oog. Te Botterdam heeft een schipper bij 't onder de Heulbrug doorvaren zoo hevig 't hoofd tegen de brug gestooten dat hij op de plaats doodbleef. Een metselaar viel te Botterdam van een stelling op een plat neer en bekwam een hersenschudding. en een zeker aantal kinderen groot brengt, meer nut doet dan hij, die alleen blijft en slechts praat over z/het volk." Ge bemerkt welke onderscheiding ik op het oog heb; ik bedoel: gehuwde en ongehuwde menschen. Ziet, als men zijn intrede in de wereld deed op de manier zooals Voltaire het zijn Ingénu laat doen, dan zou men zeggen: Niets gemakkelijker dan dit. Wie volwassen is, zijn eigen brood kan eten en ver stand genoeg heeft om, eventueel, anderen op te voeden is gehuwd, en alle anderen zijn het niet. Hoe gelukkig alweder, dat zoo'n ingénu geen stem heeft. Hoe is het toch mogelijk, om in onze fijn beschaafde wereld in 't algemeen te zeggen wie ge huwd zijn en wie niet, in onze beschaafde kringen, waarin de heeren niet huwen dan na een 40, 50 jaar jong te zijn geweest en de dames dikwerf zuchten om de moeielijkheid der keuze! Als men er niets van wist, dan zou men zoo zeggenWaar 't niet anders kan, daar helpt de man de vrouw, de vrouw den man in 't werk! Maar begrijpt eensde vrouw den man helpen, helpen in 't werk! Waarlijk ik ben zoo vrij het te herhalen ware Plato's definitie doorgegaan, 't zou de moeite niet waard zijn geweest al die onderscheidingen van menschen te maken en te handhaven, te handhaven dikwerf met zooveel angstvalligheid en ten koste even vaak van een goed deel van ons levensgeluk. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1878 | | pagina 2