ZIEMKZEESCI1E COI liAM 1878. No. 30. Woensdag 17 April. 81ste jaargang Feuilleton. De Schoolwetsherziening. PIUS IX. Uithoofde van den GOEDEN VRIJDAG zal de Courant van a.s. Vrijdag niet verschijnen. li. Den historischen stand der onderwijsvraag bij ons te lande in aanmerking genomen, is op dit oogenblik elk roeren aan de bestaande wet een zeer teedere zaak, vooral wat betreft de wet op 't lager onderwijs. Men wacht tegenwoordig zooveel van de groote menigte, men speculeert op de massageen wonder dat een zeer ingrijpende wet op het hooger onder wijs tot stand komt, zonder dat de natie er veel notitie van neemt, en dat het middelbaar onderwijs, ofschoon lang niet algemeen bemind, toch aangevochten blijft. Van 't lager-, 't volks onderwijs moet men het hebben, daarop komt het aan, zoo denken blijkbaar alle partijen. Elk voor zich vasthoudende aan de, desniettemin zeer betwistbare stellingwie de volksschool heeft, die heeft de toekomst, hardebollen de partijen om die school, als ware zij een langs den grond rollende twistappel. Dat is betreurenswaardig genoeg; veel ge vaar loopt daardoor de volksschool van onder den twist te lijden en ten slotte in de hitte van het gevecht door allen met den voet ge treden te worden. Ware de vraag eenvoudig de sehoolvraag, d. i. de kwestie, hoe op de meest doeltreffende manier het beste onderwijs aan het grootst mo gelijk aantal volkskinderen te geven, de zaak zou dan vrij gemakkelijk te regelen zijn. Kon daarbij gerekend worden op een algemeene, ware belangstelling in wezenlijk practische volks verlichting en beschaving, dan zou men ook het noodige geld voor het onderwijs over hebben en het bezwaar van het vinden der noodige onderwijskrachten zou vervallen zijn. Uitgaande van het grondbeginsel reeds in 1798, ja terstond na de omwenteling, in ons staatsrecht opgenomen, n.l. dat het volksonder wijs een staatsbelang is, welk beginsel ook in onze jongste constitutie, de Grondwet van 1848, in vrij klare woorden is uitgesproken en gehuldigd (art. 194), dan zou er op dit oogenblik geen twijfel of onzekerheid moeten bestaan aangaande de roeping van den wetgever. Verbetering, veredeling, uitbreiding der reeds bestaande en meerendeels krachtens dat beginsel gestichte inrichtingen van onderwijs, ont wikkeling, verheffing, voldoende aanvulling en uitbreiding van de onderwijskrachten, waar borging van het geheele schoolwezen tegen ondermijning, verbastering of verderf door daartegen vijandig-gezinden, dit zou dan, in ruwe trekken, de taak des wetgevers zijn. Of liever meer van de uitvoerende en administra tieve macht, daar immers omtrent de juistheid van het beginsel sinds een tachtig jaar geen verschil van meening zou moeten bestaan. Doch de treurige ervaring bewijst en heeft sinds jaren al nadrukkelijker geleerd, dat er partijen en vooral dat er enkele personen zijn, als leiders optredende, voor wie klaarblijkelijk ons sinds een tachtig jaar bestaand staatsrech terlijk beginsel van nationaal onderwijs, hoege naamd geen gezag heeft, en die of de staats- bevoegdheid en roeping om voor 't volksonderwijs te zorgen rondweg ontkennen, of deze schijnbaar wel erkennende, ze door knoeierij, wets-ontdui- king of wets-misbruik op zij zetten. Het is genoeg bekend dat de gebrekkige wetgeving hiertoe gelegenheid genoeg aan de hand doet. Zoo is de onderwijsvraag meer en meer ont aard en een politieke kwestie geworden, die de grondbeginselen onzer constitutie raakt. Zeer juist werd dan ook al jaren geleden door sommige deelnemers aan den strijd de stelling verdedigd, dat om de gerezen school kwestie voor goed, immers voor langen tijd, op te lossen, Grondwetsherziening diende vooraf te gaan. Werd dan art. 194 geschrapt, dan was de kwestie uit en de Kerk of de eerste de beste kon zich van de school meester maken of zich die school aantrekken. Bleef het artikel echter gehandhaafd, welnu, ook dan was de zaak tot zeer eenvoudige vormen herleidmaar dan werd het ook de plicht van den wetgever en van de uitvoerende macht om voor goed een einde te maken aan de misbruiken en de wets-ontduiking-en. Grondwetsherziening heeft men evenwel niet gewild. Men meent aan de eene zijde met behulp van art. 194 de veste wel te zullen behouden en aan de andere zijde vertrouwt men dat het artikel der grondwet zoo uitgelegd, omge wend en toegepast kan worden dat men er diezelfde veste mede kan doen vallen. Zoo ziet men zelfs het verschijnsel dat ge zworen vijanden van staatsonderwijs, belast worden of zijn met het toezicht daarop en met de bevordering er vanen zoo zijn als met den dag de clericale invloeden op de volksschool machtiger geworden. Wat kan zich derhalve thans de wetgever voorstellen Als hij constitutioneel is, de redding, verster king en zoo mogelijk radicale waarborging van het onderwijs des volks van staatswege, dus van de staatsschool. Is hij daarentegen conservatief in de richting naar het reactionnaire, dan zal hij zich laten vinden om ook zonder herziening der Grondwet, enkel door een eigenaardige uitlegging van art. 194, den tegenstanders der openbare school zooveel voet te geven, dat deze laatste feitelijk onder drukt, beperkt, geknakt wordt. Het wetsont werpHeemskerk werd van zoodanige strekking verdacht. Eindelijk is nog het geval mogelijk dat zekere politieke verzoenings-gezindheid den wetgever aangrijpt en hem verleidt voet te geven aan de illuzie dat met geven en nemen de partijen DOOR P. YAN DER YEEN. VIII. Slot. Doch wij zijn eigenlijk ons zelf een weinig vooruit- geloopen. Keeren wij derhalve eenige schreden op onzen weg terug! Hoewel het jaar '48 Pius tot vluchteling maakte, deed het toch, hoe vreemd dit klinke, Rome's invloed stijgen. Daartoe werkten verschillende ooi-zaken samen. Eerstens achtten de Regeeringen zich in deze woelige periode geroepen den oudsten conservatief, den Paus, te steunen. Voorts rekenden de liberalen onder de Protestanten het de moeite niet waard op de bewe gingen der geestelijkheid te letten (Een kwaal, waarvan zij nog niet gansch en al zijn genezen) en de recht- zinnigen heulden met de oude Kerk. Het een zoowel als het ander intusschen kwam Rome ten goede. Zeer handig vischte men in troebel waterkatholieke gezelschappen, congregaties en broe derkringen rezen als paddestoelen uit den grond. Met verschillende Regeeringen werden zeer gunstige con cordaten gesloten; ja nog sterker: bij de bul van 29 September 1850 werd het schijnbaar voor Rome verloren Engeland weder in Bisdommen verdeeld. En wat ons land betreft?Wie heeft nooit van de April-beweging gehoord? Zij werd uit verontwaardiging over het ten onzent gebeurde geboren. Met goedvinden onzer Regeering werden n.l. den 14en Maart 1853 het Aartsbisdom Utrecht en de Bisdommen 's Bosch, Roermond en Haarlem hersteld, terwijl bovendien een nieuw Bisdom (Breda) werd opgericht. Thorbecke meende dat men aldus minder dan tot nog toe van ultramontaanschen invloed zou te lijden hebben. Doch hij, dwaaldehet tegenover gestelde van wat hij verwachtte geschiedde. Hand over hand nam de invloed der geestelijkheid toe. Hoe langer des te meer werd den leeken alle invloed ontnomen. Minder gelukkig dan Pius was als Paus, was hij als wereldlijk Vorst. Luide werd over hot wanbestuur der Midden-Italiaansche despootjes, niet het minst over Z. H. geklaagd. Reeds op het Parijzer congres (1856) bracht Sardinië, bij monde van Cavour, het Italiaansch vraagstuk ter tafel. Drie jaar later ont brandt de edele vrijheidskrijg en staat Sardinië, door Frankrijk gesteund, tegenover Oostenrijk. De over winningen bij Magenta en Solferino worden bevochten. Toskane, Modena en Parma, hierdoor begeesterd, verjagen hunne regeerende Vorstende Romagna onttrekt zich aan den Paus. Wijl de kleine Napoleon aldra bespeurt, dat er bedroefd weinig kans is, dat hij dit of dat lid zijner familie in Italië een konings kroontje verschaft, sluit hij op het onverwachtst den wapenstilstand van Villafranca. Doch is de oorlog aldus ontijdig geëindigd, de revolutie, in het geheim door Victor Immanuël's Regeering, in het openbaar dooi* Garibaldi's helden gesteund, werkt voort en achttien maanden na Villafranca is Italië (behalve Rome en Venetië) éen onder den constitutioneelen Ko ning Victor Immanuël II. Wijl Venetië hem in '66 werd geschonken en hij Rome in '70 nam, droeg hij sedert eerst met recht den reeds sinds '61 gevoerden titel van Koning van Italië. Vinde hier de brief een plaats, welken Z. H. tot Victor Immanuël richtte, toen deze hem in een eigen handig schrijven had verzekerd, dat na het vertrek der Fransche bezetting, het oprukken zijner troepen naar Rome nuttig en noodig was. »Ik dank God", Om tegen den wassenden stroom een dam op te werpen werd door eenige mannen de Evangelische Maat schappij opgericht, welke zich het edel doel stelde onder Roomschen en Onroomschen verlichte denkbeelden te ver breiden. Dat zij in haar streven niet al te ongelukkig slaagt kan blijken uit de vijandschap, welke haar door Rome wordt toegedragen. Getuige o. a. het opstel «Een komedie" in het door de meesterhand van Pastoor Brink man geredigeerde «Jaarboekje der Heilige Familie" (1878). zoo heet het »dat Hij Uwe Majesteit heeft veroorloofd de laatste dagen mijns levens met bitterheid te ver vullen. Voor het overige kan ik zekere verzoeken, in uw schrijven uitgedrukt, niet toestaan, even weinig als ik mijn goedkeuring kan hechten aan zekere be ginselen, die daarin zijn uitgesproken. Wederom doe ik een beroep op God en stel mijne zaak in Zijne handen, die ook Zijne zaak is. Ik bid Hem Uwer Majesteit vele weldaden te bewijzen, U voor gevaren te bewaren en U Zijne genade te verleenen, waaraan Gij zoo groote behoefte hebt." Bitterder werd zijn toon als Victor Immanuël, in spijt van dit schrijven, Rome toch aan zijn kroon hechtte. De zendbrief van 1 November 1870 spreekt van de sekten des verderfs", waardoor het Piemonteesche hof wordt geleid vervloekt 's Pausen tegenstanders en openbaart zijn voornemen jzich voortaan als gevangene te beschouwen. Aan dit plan bleef hij tot zijn einde getrouw. Wij staan aan het einde der taak, die wij ons voorstelden. Alleen is nog te melden dat Pius den 70n Februari 1878, hoewel hoogbejaard, nog tamelijk onverwacht overleed. Uit het gezegde werd ons duidelijk dat de overleden Paus iemand was van een zwak karakter, die zich liet stuwen meer dan hij ging. IJdelheid en hoogmoed leerden wij als zijn hoofdondeugden kennen. In nauw verband hiermeê staat zijn algemeen bekende praal zucht. Zijn hofhouding was weelderig; zijn paarden waren de schoonste uit Italië. Vragen wij, hoe het mogelijk zij, dat het Pausdom nog altijd zijn duizenden en rnillioenen aanhangers telt, dan wijzen wij naar de in Encykliek en Syllabus uitgesproken beginselen terug. Men gewent Rome's kinderen van der jeugd af aan de duisternis en sluit eiken lichtstraal zorgvuldig buiten. Bovendien, Rome is een goed georganiseerd en daardoor machtig geheel. Eens, zoo gelooven wij, zal ook Rome den tiotschen nek buigenimmers voor den dagenden morgen wijkt zelfs de zwartste nacht. Daarop vertrouwende, toone een iegelijk, die niet vóór Rome is, dat hij tegenover haar staat, door het bestrijden har-er beginselen, door het aanbrengen van licht.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1878 | | pagina 1