ZIERIKZEESCIIE COURANT.
1878. No. 24. Woensdag 27 Maart, 81ste jaargang.
F e uillet o n,
DE UNIE VAN UTRECHT.
PIUS IX.
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel, bevattende
het Verslag van den Gemeenteraad van 23 Maart j.l.,
hetwelk morgen aan de abonné's zal worden verzonden.
De tijil dien we beleven is ongewoon rijk
aan grootsclie herinneringen van gewichtige
feiten uit de geschiedenis van het Vaderland.
Geen wonder: drie eeuwen geleden was het
merkwaardige proces in vollen gang, waarvan
de vestiging en de verwonderlijk snelle opkomst
en bloei der zeven vrije Nederlanden de vrucht
was en werd de grond gelegd van die vervol
gens zoo machtige Nederlandseke Republiek,
waarvan wij tegenwoordig met onze in zoo
menig opzicht goede en benijdenswaardige staats
inrichting sinds nagenoeg drie kwart eeuw een
nieuwen ontvvikkelings vorm uitmaken.
In 1872 vierde Nederland liet herinnerings
feest van de geruchtmakende wapenfeiten der
stoute Geuzen, die voorvechters der vrijheid,
en we herdachten den Briel, Vlissingen, Enk-
huizen, Alkmaar en zoovele eerstelingen der
vrijheid.
Vaak heeft het nageslacht juist op die min
of meer bloedige wapenfeiten het meeste licht
doen vallen en zeker zijn ze zeer belangrijk
geweest en wel waard tot eer en roem der
Nederlanders van de zestiende eeuw in eeuwige
herinnering te blijven.
Maar er zijn nog andere niet minder, ja in
zekeren zin veel meer belangrijke daden der
vaderen te gedenken, al werd hun plaats in
de gescliiedrollen ook niet met bloedvlekken
en sohroeisporen geteekend. Zoodanig een is
het sluiten der Uuie van Utrecht, een feit
waarvan in 't aanstaande jaar de driehonderd
jarige herinnering zal gevierd worden.
Op den 23 Januari 1579 waren in een zaal
van het Raadhuis te Utrecht eeuige mannen
vergaderd, edelen van grooten naam en burgers
van goeder faam, tot het verrichten eener
plechtige handeling, die hoewel toen nog als
een aarzelend ondernomen stap te beschouwen,
later is geblekeu een der gewichtigste acten
onzer nieuwere vaderlandsclie geschiedenis te
zijn geweest, zoo niet de allerbelangrijkste.
Het waren „van weghen de ridderschap des
fursteudoms Geire ende Graeffschaps Zuytphen
Johann Graff zu Nassau Catzene-
lebogen", de voortvarende broeder van Willem
van Oranje; „van wegen dye van Hollant:
G. Poelg heest, P. Buys, Reynier
Cant; van wegen dye Staeten van Zeelant:
Willem Roelsius, Nicolaes Blancx,
Pieter de Rycke, Caspar van Vos-
b e r g h e nvan wegen die Staten van Utrecht
Antonius van Galama, W. van Ame-
rongen, Jacobus V e r li a e rvicedeeanus
Sancti Petri, de mandalo Cupituli, Adriaen
van Z u y1e nL a m b e r t u s van der
Burch, jussu Capiluli, R e i n b a r t van
A e s w e i n ePr. W t e n e n g Nicolaes
v a n Z u 1 e n A. D. Leyden, Lubbert
v a n C 1 e e f fen van weghen die Staten der
Ommelanden J. E. Jar g li e s."
Onder heftige aandoening, o. a. blijkbaar uit
de in het oog vallende doorgehaalde schrijffou
ten in de reeks der onderteekeningen, zetten
die mannen hun haudteekeiiingeti ouder liet
merkwaardige stuk, dat als de Unie van Utrecht
bekend, laier meermalen als de eerste grondwet,
der vrije Nederlanden is beschouwd en in eere
gehouden. We laten dit voor 't oogenblik in
't midden; het zou tot groote uitvoerigheid
dwingen hier breeder over uit te weiden. Zeker
is het, dat de daad door genoemde vaderlanders
namens hun respectieve lastgevers den 23 Ja
nuari 1579 verricht, een zeer gewichtige is
geweest.
Evenals alle groote staatsomkeeringen is ook
de wording der vrije Nederlaudsche Republiek
begonnen met daden vau ruw geweld, al waren
die dan ook uitgelokt door een lange lijdens
geschiedenis. Merkwaardig is het echter en
een redeii te meer voor ons om trotsch te zijn
op onze vaderen van drie eeuwen geleden, dat
zoo bij herhaling, de degelijke kern der natie
voorgegaan eu geleid door Willem van Oranje,
elke gelegenheid aangreep om het hollende
paard der revolutie te beteugelen en met reeht-
matigen toom en breidel te leiden en te houden
op den goeden weg. Op 1 April 1572 volgde
de Unie van Dordrecht, waarbij Holland en
Zeeland zich verbonden tot leiding der beweging
en baudhaving van orde en recht. In 1576
kwam het grootsclie, ofschoon spoedig veron
gelukte werk der Pacificatie van Gent tot stand,
dat bestemd was volgens des Zwijgers vurigen
wensch om „alle de Duytsch (d. i. Vlaatnsch
en Hollandseh) sprekende" Nederlanders te
vereenigen onder ééne banier, die dos Konings
en voor de vrijheid van lijf, goed en geweten.
Toen volgde liet Eeuwig Edict met Don Jan
gesloten en door hem geteekend, doch maar
al te dra geschonden. Daarna de Unie van
Brussel, alle zoovele pogingen om Noord en
Zuid te vereenigen, orde, recht en wet te hand
haven, doch ook de vrijheid in haar ruimsten
zin te vestigen.
Door het drijven der kerkelijken, zoo Room-
schen als on-Roomschen, ging die illuzie te loor.
Het Zuiden Het zich belezen, zonderde zicli meer
eu meer af, trok de uitgetogen zwaarden, die
gewet waren voor de vrij vechting, terug, eu
verbond zich den 5 Januari 1579 door de Unie
van Ati'echt tot uitsluitende handhaving der
Roomsche kerkleer. De vrijheid werd aan het
cleriealisme ten offer gebracht.
Met innig leedwezen moest Willem van Oranje
afzien van zijn lievelingsdroom, de vrijmaking
van de Nederlanden van de Schelde tot de
Eems, en bedacht zijn op 't samenhouden van
het Noorden. Zoo'gaarne had hij de kerkelijke
kwestie ondergeschikt gemaakt aan de politieke
en, een algemeens verdraagzaamheid waarbor
gende, de geesten en harten der mensclien zelf
op dit stuk inet der tijd uitspraak willen laten
doen. Van daar dat hij tot het laatst van
1578 toe vasthield aan zijn denkbeeld van een
algemeene Staten-vergaderiug te Antwerpen.
Doch, terwijl in het Zuiden het Katholicisme
gedreven werd, dreef men in Holland het niet
minder exclusief Calvinisme. Wilde het Zuiden
niet meer met het Noorden meegaan, het moet
gezegd worden, het Noorden stiet ook het
Zuiden af.
Zoo werd een nadere aansluiting van het Noor
den op zich zelf een onvermijdelijke zaak, wilde al
de vrucht der nu reeds jarenlange opofferingen
niet verloren gaan. Aarzelend ging Willem ten
laatste mede. Toch had bij de kracht niet zijn
naam te komen zetten onder de 26 artikelen
van het nieuwe verbond der Noordelijke ge
westen. Zijn broeder Jan deed het, aldus
eenigszins het sou-vereiniteits-elemeut vertegen
woordigende. Spoedig bleek feitelijk dat de ge
sloten Unie een goede daad geweest was in de
gegeven omstandigheden, eu al dacht destijds
niemand er aan dat zij de grondwet van een
jongen Staat zou wezen, die binnen een eeuw
ouder de eerste mogendheden van Europa zou
meetellen en wiens roemruchtige naam zou
DOOR
P. TAN DER TEEN.
III.
Het volk was buiten zich zelf van vreugde over de
Pauskeuze. Thans had men een liberalen Opperpriester,
een vrijzinnig Vorst. Men dweepte van «De Mozes
van het Pausdom, de Messias van Italië, de man der
Voorzienigheid." Welke verwachtingen men hem aan-
gaande koesterde kan blijken uit Mazzini's brief van
September 1847. »Er zijn," aldus schrijft hij, «slechts
bijgeloovigen of huichelaars, maar zonder geloof en
godsdienst kan de menschheid niet bestaan. Daarom
moet de Paus zich aan de spits van een nieuwen
humaniteits-godsdienst stellen. Zijn hoofdplicht echter
is Italië's eenheid te bewerken." En wien is het
onbekend? de eerste regeeringsdaden van den
negenden Pius beschaamden het op hem gesteld ver
trouwen niet. Verleende hij niet, reeds een maand
na zijn optreden, amnestie aan zes duizend politieke
gevangerierh? Bezuinigde hij niet op zijn eigen inko
men? Belastte hij de kloosters niet? Versterkte hij
niet het leeken-element in het staatsbestuur? Benoemde
hij niet den liberalen Gizzi tot staatssecretaris i. w.
betoonde hij zich niet reformator? Geen wonder
waarlijk dat Rome zich, een jaar na zijn optreden,
te zijner eere baadt in een zee van licht!
En toch liberaal was Paus Pius niet. Hoe ook
ware dit mogelijk? Wel stond hij op politiek gebied
eenige hervormingen toe, doch hij deed liet gedwongen.
Zijn ijdelheid en zijn hoogmoed, die de volksgunst
zochten, alsmede zijn zwakheid, die hem belette zijn
liberalen raadslieden te weerstaan, persten ze hem af.
Wat van hem, als Kerkvorst, was te hopen, het
bleek al aanstonds, maar al te duidelijk, uit de ency-
kliek van 9 November 1846, waarin wij o. a. lezen,
dat »God een levend gezag heeft vastgesteld om de
ware en rechte beteekenis aan zijn heinelsche open
haring te geven en alle verschilpunten in zaken van
geloof en zedelijkheid door een onfeilbaar oordeel te
beslechten." Een zelfde geest sprak uit den brief
aan den Aartsbisschop van Keulen (2 Juli 1847) en
uit de allocutie van den 7en December deszelfden jaars.
Niet minder dan zijn jongste toespraken verdoemen
de oudste den Rome vijandigen tijdgeest.
De illusie, als zou de Tiberstad binnen hare muren
een liberalen Paus bezitten, heeft dan ook niet lang
geduurd.
Het bewogen jaar 1848 breekt aan. De revolutie
koorts vaart door de wereld. Men eischt erkenning-
der rechlen van eiken mensch. Sardinië en Toskane
verheugen zich reeds in liet bezit van liberale consti-
tutiën. De tijd dringt; het noodlot is niet te ontgaan:
ook Pius verleent den Kerkelijken Staat een constitutie
(14 Maart 1848). Een nieuw ministerie, waarin slechts
twee geestelijken, komt aan het roer. Naast het college
van Kardinalen een soort van Senaat zullen
twee Kamers staan, een uit voor het leven gekozen
leden, een uit door het volk benoemde afgevaardigden
bestaande, welke over het al of niet aannemen aller
wetten zullen te oordeelen hebben. Men gaat nog
verder. Bij besluit van 29 Maart worden de Jesuïten
uit den Kerkelijden Staat gebannen en Z. H. verklaart
met eigen mond, dat hij »in de gebeurtenissen der
laatste maanden meer dan menschenwerk, ja de stem
Gods erkent" en dat hij zich «over meer dan ëen
godsdienstig en edel verschijnsel in de overal woedende
stormen verheugt."
Doch met dit alles is men nog niet tevreden. Men
wil dat de Kerkelijke Staat in den vrijheidskamp tegen
Oostenrijk mede het zwaard zal trekken. Maar nu
loopt de maat ook over; nu gaat men den liberalen
Pius te verzijn reactionnaire aard komt boven en
I van nu voortaan vertoont hij zich in zijn ware ge-
daante. Door tegenwerking der hem afgedwongen
liberale ministers zoekt hij de revolutie ten onder te
brengen. Verschillende ministeriën komen en gaan
zeer spoedig na elkander. Maar de gevolgen bleven
niet uit. Even snel als de zon van Pius was gerezen,
even snel taande zij nu ook. En als de edele minister-
j president Graaf Rossi den 15^" November op de trappen
van het gebouw der (Kamer van afgevaardigden wordt
gedood, barst de opstand los. Het Quirinaal, waarin
de Paus zich schuil houdt, wordt belegerd. Ondanks
zich zelf, maar door den nood gedwongen, doet hij
vele concession. En het eind is, dat hij in den nacht
van 24 op 25 November dn het rijtuig van den
Beierschen gezant Spaur naar Gaeta vlucht.
«Hiermee was de breuk tusschen het Pausdom en
de vrijheid dei' Italianen een voldongen feit."
Hoe kalm het volk zijn verlies droeg kan blijken
uit hun woord: «Wij hebben vandaag even goed ge
geten als anders: bewijs, dat wij hem niet noodig
hebben." Wordt vervolgd.