ZIERIKZEESCHE COURANT. voor het irrondis- seiaent Zierikeè. 1877. No. 102. Zaterdag 29 December, 80ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD STATEN-GENERAAL. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 1.6 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 26 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENS!AN. Uithoofde van den Nieuwjaarsdag zal de. Courant van Woensdag a.s. niet verschijnen. Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel. OUDÊJAARS-MliMÉRINGEN. Welnu, als uwe dagen vervuld zijn,, zoo ga en word verzameld tot hen die u voorgegaan zijn! Zoo ongeveer zouden we 't wegstervend jaar 1877, als 't een levend wezen was, dat ons verstaan kon, willen toespreken. Ga heen, we hebben genoeg van u; 't uitnemeudste van u is inoeite en arbeid geweest; gelukkig nog dat ge althans snel wegvaart, als vlogen wij heen! Ronduit gezegd, we zijn niet luchtig en blijde gestemd bij den uitgang van 1877. We zijn integendeel ernstig en tot overpeinzing geneigd. Kunnen wij 't helpen? Laat ons toch allereerst waar en natuurlijk zijn; dat past toch voor 't minst aan een sterfbed, al is 't dan ook maar de doodssponde van een oud jaar! En dan, we herhalen 't, we zijn ditmaal niet luchtig van harte, we zijn onder den invloed van een vlaag van pessimisme. Waarom dit te verhelen? Is 't niet beter te erkennen dat we onvoldaan zijn over 't heen gaande jaar, dan dat we het wat weinig ge meende komplimentjes medegeven? Theatraal te wezen bij iets dat toch maar proza i3, is 't niet belachelijk? 't Is waar, het oude fat soenlijke gebruik schijnt zoo mee te brengen, dat men op oudejaarsavond de balans van het heengaande jaar opmaakt en 't dan zoo schikt en plooit dat de bonus niets te wenschen over laat, ja, dat er, wel bedacht, eigenlijk nooit zulk een goed, rijk, bijzonder gezegend jaar geweest is, als juist dat aan welks eind men staat, maar nog eens, laat ons trachten waar te zijn en natuurlijk, laat ons de dingen noemen zooals ze ons toeschijnen te zijn, en niet beleefdheidshalve doen alsof alles geweest is zooals we 't wenschten of zooals 't te wen schen was. Waarlijk, als men zoo eens een reeks van oudejaarsavond-bespiegelingen, over verschil lende jaren n.l., naleest, is 't dan niet alsof er nooit, zoo lang de wereld draait, kwade tijden geweest zijn? Zoo beleefd en meegaande zijn we en, als kinderen, 't leed zoo gauw vergeten, ons vasthoudende aan de hoop op 't toekomende, dat we 't zelfs onder ons niet weten willen dat een of ander jaar ons bitter heeft teleurgesteld. Verdwenen jaar, ge zijt in menig opzicht een verloren jaar, een mislukt, een verongelukt, een vermorst, verknoeid, ergerlijk, schandelijk misbruikt jaar! 't Is nog 't beste van u dat ge althans met klokslag van twaalven van uw 31en December-nacht heengaat om u op te lossen in den stroom van het verledeneWe gevoelen 't wel, absoluut juist, strikt rechtvaardig is dit ons afscheidswoord aan het oude jaar niet; ook dit jaar 1877 zou, als 't spreken kon, ons toevoegen: kan ik 't helpen en werd ook ik niet gedreven en gedrongen om te zijn wat ik geweest hen; en als ik ben misbruikt, verknoeid, verloren, waren 't dan niet jnist de mensehen zelf die mij dat lot hebben doen ondergaan? Laat ons hierover maar niet twisten. Wij zeggen tot 1877ga, en moge uw opvolger niet misschien nog donkerder zijn dan gij waart Het jaar 1877 is geweest als een somber tooneel uit een belangwekkend, maar diepzinnig, hoogst ernstig drama. Waar 'fc donker is, daar is 't nooit absoluut donker, dat weten we; ook 't jaar 1877 heeft zijn lichtpunten, zijn lichtgloor althans gehad; maar waartoe zou 't dienen elkander wijs te maken dat niet de donkere wolken en de zwarte schaduwen meer in het oog vielen en meer indrukken hebben nagelaten dan die lichtgloor en die enkele lichtende punten Woedde niet de oorlog over een groot ge deelte van de aarde en herschiep hij niet streken, die als paradijzen konden zijn, zoo er maar geen menschen woonden, in woestenijen waar gehuil is en knersing der tanden? En dreigen niet op dezen oogenblik nog grooter oorlogs rampen in nog wijder kring alles in vuur en vlam te zetten en te bezoedelen met bloed en tranen Kwijnden niet handel en nijverheid, zoo in 't groot als in 't klein en zullen er niet op dezen oogenblik uit duizenden en raillioenen borsten weemoedige verzuchtingen opgaau, dat men dan toch eindelijk weêr een jaar heeft doorworsteld, terwijl bange zorg voor de toekomst diezelfde boezems toch ook weder komt beklemmen Vooruitgang, verlichting op godsdienstig en verstandelijk gebied, o, gewis, dat is geen illuzie maar toch, hoeveel teleurstelling heeft dit jaar ook in dit opzicht niet gebaard! Worden niet dag aan dag tegenover en trots de tempelen des lichts, uilennesten ook gesticht als ver wachtte men van de naaste toekomst geen licht, geen vooruitgang, maar een ommekeer naar de dagen toen domheid en geestelijke duisternis zalig geprezen werden Komt niet van lieverlede geheel Europa, ja de geheele beschaafde wereld, gedwongen en ongaarne, maar onvermijdelijk, in 't geweer om zich schrap te stellen tegen de telkens overmoediger wordende macht daar over de bergen Heeft niet Frankrijk een geheel jaar vermorst doorgetobd, beeft 't niet als gewaggeld op den rand van een afgrond Heeft niet Spanje ook zijn jaar verknoeid, in rust schijnbaar, maar in waarheid terugzin kende in het slijk, waaruit het tien jaar geleden meende te zullen oprijzen voor goed Heeft niet Engeland, in 't oosten den be schermer der verdrukten spelende, in 't zuiden den roover gespeeld En Duitsehland, en Oostenrijk, en Italië Doch genoeg. Men weet al deze dingen maar al te goed, en daarom zeggen we van harte tot 1877: ga, gij hebt uw schuldigheid gedaan En toch, niet waar, de pessimist dwaalt als hij alles donker inzien wil. Per aspera ad aslra, blijft deze schoone spreuk niet eeuwig waar? Door strijd naar hooger, naar de sterren Zonder strijd geen zegepraal, zonder woeling geen rust, zonder bloed en tranen geen vrede op de aarde, zonder zwarter schadnwen geen heller licht! Uit hooger, verhevener oogpunt gezien, dau dat waarop we ons in die vlaag van pessimisme plaatsten, zal ook het jaar 1877 geen verloren, geen uitsluitend noodlottig jaar zijn geweest. De ontwikkeliugs-proeessen enkel gisting, ontbinding en nieuwe verbinding moeten hun loop hebben, daar tegen schijnt veel, daar tegen is inderdaad niets te doen. En zoo keeren ook wij ons ten slotte om en worden weder optimist, wat we gevoelen dat toch eigenlijk 't beste is, en dan keeren we weder tot bet geloof dat de wereld geen dwaas en boosaardig, grillig spel is, maar een nimmer slilstaand, een immer voortgaand ont- wikkelings-proees. Waartoe, waarheen? Dit kunnen we vooreerst wel in 't midden laten. Straks komt 1878 en dat zal genoeg geven voor onze hand om te doen, zoodat we de ijdele philosofie wel weder voor een korter of langer tijd kunnen laten rusten. TWEEDE KAMER. In de zitting van Donderdag 20 December, de laatste van dit jaar, heeft de Kamer met 45 tegeu 31 stemmen de gewijzigde kies—tabel aangenomen, waardoor nu zes leden der Tweede Kamer meer zulleu gekozen worden, zoodat de Kamer alsdan zal bestaan uit 86 leden. Door deze verandering zullen nu te Amsterdam voortaan 7 leden gekozen worden, te Rotterdam drie, Gfoes is een dubbel district geworden, evenzoo ook Winschoten, terwijl Hilversum en Zevenbergen als nieuwe districten zijn vastgesteld. Er is in deze wijziging der kies-tabel niets bijzonders op zichzelf: zij werd door de Wet voorgeschreven en had eigenlijk al voor eenigen tijd moeten plaats hebben maar 't scheen dat 't er onder den invloed der Heeins- kerksche politiek niet van komen lton. Merkwaardig zijn echter de discussiën over de kies tabel geweest, vooreerst om het leerzame er van voor de kennis der partijen en ten anderen omdat zij den heer Kappeyne gelegenheid gaven nog eens flink voor den dag te komen met zijn beginselen. De Ulfcramontanen stemden als een eénig man tegen. Hiertegen valt niets in te brengen. Zij hebben recht over hun stem te beschikken zooals zij willen. Docli bij monde van dengenen onder hen, die voor den helderste.» denker doorgaat, n. 1. den heer van der Hoeven, hebben zij nu luide de constitutioneele ketterij verkoudigd dat de Ultramontanen bij ons wegens hun. getalsterkte recht hebben op 34 leden in de Tweede Kamer. Zoo precies hebben we de cijfers nog niet hooreu aangeven; maar v. d. Hoeven baseert zich op het 2/5 der bevolking, die Katholiek zijn en rekeut dan heel eenvoudig 5/5 2/5 86 34; ergo: er moeten 84 Ultramontanen in het centrum zitten, 't Zou volgens den regel van drieën eigenlijk moeten wezen 343/5 Ultramontaan. Doch die fractie krijgen de uiet-Ultramontanen van den afgevaardigde uit Breda present. Wij noemen die onthulling van des lieeren v. d. Hoevens denkbeelden leerzaam, omdat er de brutale pretensie door aan 't licht komt dat het behooren tot een of ander kerkgenootschap recht moet geven op zetels in de Staten-Generaal. Die pretensie is te ecneraale ongrondwettig. Nergens staat in de Grondwet dat onze staatslichamen moeten bestaan uit Roomschen en on-Roomschen in verhouding tot hun respect, ge talsterkte. Maar 't zou buitendien een aan zelfmoord grenzende onzinnigheid wezen als de Nederlanders aan de Ultramontaans,che bisschoppen en pastoors de vrijheid

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1877 | | pagina 1