ZIERIKZEESCHE (MM VI voor het arromSis- yuèrx seiuent Zierib.ee. 1877. No. 73. Zaterdag 15 September, 80ste jaargang. NIEUWS- en ADVBETENTIE-BLAD Een brandende vraag. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIE^: Per gewonen regel 10 .cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 1-6"regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits cbhtantbetaald, 25 ct. Alle stukken, ile redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag' voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II, J.AKEiAillAlV. De Uitgever dezer Courant heeft om te gemoet te komen aan den wensch van eenige heeren handelaars en indus- triëelen, een door lien ontworpen adres aan den Raad, in zake de Kamer van Koophandel en Fabrieken, aan zijn bureau ter lezing en onderteekening gelegd voor alle belangstellenden. Whether: i/Emancipataria"2e druk 1877. Onder de groote vraagstukken van den dag neemt dat van de emancipatie der vrouw zeker een niet geringe plaats in. Dat het aan de orde is, is van algemeene bekendheid. Schier niemand of hij zal U de namen weten te noemen dergenen, die zich hier als voorvechtsters hebben doen kennen. Zeer uiteenloopend evenwel is het oordeel door dezen en dien over deze beweging geveld. Hier maakt men er zich vroolijk meê en lacht eens recht hartelijk over de muitzieke dames. Daar schildert men de lieve revolutionnairtjes met een pistool in 't poezel vuistje. Giuds trekt men eeu bedenkelijk gezicht eu maakt zich erg boos over de vrouw, welke niet langer verkiest vrouw te wezen. Elders weêr houdt men zich onledig met het doen van allerlei zwartgallige voorspellingen, welker vervulling het noodzakelijk gevolg van der vrouwen on- besuisd streven zal zijn. Maar wat willen zij eigenlijk de oproerige Mina's, Betsy's en Elize's „Wat zij willen", zegt de een, „zij willen gelijkstelling met den manzij verkiezen niet langer bij ons achter te staan". „Neen", spreekt een ander, „dat is de zaak niet. Geen gelijkstelling is het, die zij zoeken. Zij verlangen niets meer dan in staat te worden gesteld in hun eigen levensonderhoud te voor zien, en wie zal, met het oog op onze heden- daagsche wereld, ontkennen dat deze eisch billijk is". Een derde nog ziet in het gebeele streven niets anders dan een vrouwelijke gril, een uit stekend raiddel om van zich te doen spreken. Geen wonder dat men, zoo uiteenloopend over de zich emancipeerenden en over hun willen oovdeelende, ook verschilt, waar het er op aankomt te zeggen wat, in antwoord op hun billijk (of onbillijk) pogen, dient gedaan te worden. Terwijl de een, met een' glimlachje om den mond, doet opmerken dat de meeste der emancipatie-vragende dames meer of min oude jongejuffrouwen zijn, en daarop de onderstelling bouwt, dat een collectie minnaren het, in clit geval, ééne noodige is, spreekt een ander van verbeterd onderwijs, een derde van meerdere waardeering der vrouw, een vierde van uitbrei ding van don vrouwelijken werkkring enz. enz., nog tal van andere gevoelens. Het zal wel geen betoog behoeven dat, waar oordeelvellingen en raadgevingen zoo uiteen- loopen, de zaak nog niet degelijk is onderzocht, in elk gevalj nog niet grondig wordt gekend. Niet vreemd ook! Wat zijn zij niet vervelend die uitgewerkte studies over de vraagstukken van den dag Al begint men met nog zoo groote ambitie, dra is onze ijver bekoeld. Dorre cijfers, saaie tabellen, droge statistieke opgaven, foei wat onaantrekkelijk Wie zou het uithouden 1 Daarom, men oordeelt wel, want ieder wil meespreken, maar men onderzoekt niet er. weet dientengevolge (om het .eens familiaar uit te drukken) ook niet, waar de schoen wringt. Wist men dit wel, geen sterveling zou in den kreet naar emancipatie een gril of iets lach wekkends zien, doch men zou daarvan al den ernst gevoel en. Men zot:'erkennen, dat de fout ten slotte niet bij de vrouwen, maar bij de mannen schuilt, welke liet zwakkere geslacht al te lang de plaats hebben onthouden, welke het wettig toekomt, het al te lang op tal van wijzen hebben verlaagd en misbruikt. Niet vreemd, dat zij eindelijk opstaan en zich ten strijde aangorden 1 Schreef ik, in plaats van een courant-artikel, een opstel voor een tijdschrift, ik zou trachten met de stukkeu te bewijzen dat do vrouw, zoover wij hare geschiedenis kunnen nasporen, mishandeld is. Ik zou aantoonen hoe de Ouden over haar dachten, en bijv. herinneren aan het woord van Demosthenes: „Onze vrouwen dienen alleen om schoone kinderen te doen geboren worden en het huishouden zorgvuldig waar te nemen; de courtisanes bestaan voor ons genoegen„Ja wel, het Christendom, dat optrad met de prediking der gelijkheid van allen, onverschillig mannen of vrouwen, en welks stichter zich gaarne met het zwakkere geslacht inliet, trachtte daarin een heilzame verandering te brengen, doch zij was, helaas! al te kort van duur. De kerkvaders verlieten het door Jezus gewezen spoor, predikten haat tegen het huwelijk, verhieven het eoelibaat en lieten zich op deze en dergelijke wijze uit: „Vrouw, gij moest altijd in rouw en in lompen gaan, en als eeu boetelinge voordoen, om daardoor de zonde van den val van hot meu- scbelijk geslacht te vergoeden. Vrouw, gij zijt de poort van den boozen geest". Ik zou verder pogen aan te wijzen dat ook in de middeneeuwen de positie der vrouw alles behalve benijdenswaardig was, in spijt van wat opgesmukte ridderromans ons van hare vereering en van ridderlijke galanterie weten te verhalen. In een klooster opgevoed, kendo zij niet veel meer dan wulpsehe romans en dito heiligenlegenden genieten. Onderdanig zijn aan haar echtgenoot, die zich zelfs niet ontzag haar lichamelijk te kastijden, was hare roeping. Ik zon, ten slotte, het oog richten op den nieuweren tijd en vragen of der vrouw thans wordt gegeven, hetgeen haar toekomt. Ik zou spreken van hare gebrekkige opvoeding, van haar gedurig blootstaan aan verleiding, van het exploiteeren barer schoonheid, van hare achternitstelling in Kerk en Staat en van de mishandeling, die haar ook nu nog, o zoo dikwijls! door woord of daad ten deele valt. Zien wij op dit alles, dan kan het ons niet verwonderen, dat de vrouw hare positie wil verbeteren, dat zij zich wil bevrijden van den druk, waaronder zij gebogen gaat. Ware de man, gelijk hij moest, steeds haar beschermer geweest, zij zou er nooit aan gedacht hebben zich te verzetten, immers een beschermer hangt men aan en men schikt zich gaarne naar hem, omdat men in hem vertrouwen stelt en steun bij hem zoektaan een heersoher zal men zich altoos uit natuurlijke vrijheidszucht trachten te onttrekken". Wat nu te doen, zietdaar een vraag die zich als van zelf aan ons opdringt, wat nn te doen öm de positie der vrouw te verbeteren'? Zul len wij haar vormen en opleiden voor allerlei handwerken on betrekkingen, welke tot nog toe het bijzonder eigendom des mans waren? Zullen wij de fabrieken voor haar openen Zal zij aan de werkbank een plaats vinden? Zullen wij de kantoorkruk voor haar ontruimen Zal zij het spreekgestoelte beklimmen Wie kan het ernstig gelooven 1 Vouvrière"schrijft Michelet terecht, „mot impie, sordide, qu'auenne langue n'eut jamais, qn'aucun temps n'aurait compris avant eet age de fer". Eu gelijk zij geen „ouvrière" mag zijn, evenmin moet zij iets wezen, waartoe zij niet is geroepen. Dit wil do ver standige vrouw dan ook niet: zij wil „vermin dering van leed, opheffing uit de laagte dei- ellende, verhooging van levensgeluk". Welnu, aan dat verlangen gehoor gegeven! Gewerkt ann de zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van vrouwen en mannen beiden, ivant. dit eu dit alleen is het reddend geneesmiddel. Do man moet leeren de vrouw niet te belagen, maar te beschermen. Hij moet leeren, dat haar werkkring nergens elders ligt dan in het gezin en hij dient het zijne te doen om haar daar een plaats te doen vinden. »De man moet zijn de voortbrenger, die met den arbeid zijner handen het gezin voedt; de vrouw moet zijn de moeder, de opvoedster der kinderen en haar plaats, haar wereld is het „te huis". Daar moet zij, als 't ware, de heilige geest zijn, die het huis gezin tot een tempel des vredes en van 't geluk maakt". En opdat zij daar hare plaats niet onwaardig bekleede, opdat zij diep hare waardij, hare roeping gevoele: „voed de meisjes beter op", wij roepen het met Werther der maat schappij toe, „onderwijs ze, want tot dusver werden zij nagenoeg niet onderwezen, ontwikkel de goede kiemen, die in haar aanwezig zijn; blaas het licht aan, dat als een goddelijke vonk in haar ontvankelijk gemoed gloort; breng de schatten aan het licht, die in haar sluimeren, schatten van gevoel, van rein zieleleven, van engelen-adel en gij zult de vrouw vrij en ge lukkig maken". Wie nu over dit gewichtig vraagstuk der emancipatie een goed boek wil lezen, hij neme Werther's „Emancipaforia" ter hand, waarvan onlangs de tweede druk versoheen. De eerste oplage, welke in drie jaar werd uit verkocht, is te goed ontvangen, dan dat de tweede eenige aanbeveling' zou behoeven. Wij weten dan ook niet wat wij in deze „Fantasie" het meest bewonderen: des schrijvers rijke ver beelding of zijn heldere voorstelling, zijn fijnen humor of zijn diepen ernst. Hij behandelt de zaken grondig; hij ontdekt stout de wonden

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1877 | | pagina 1