ZIERIKZEESCHE COURANT. voor hot arrondis- semeiit Zieritóe. 1877. No. 66. Woensdag 22 Augustus, 80ste iaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD KUNST REGEERINGSZAAK? Deze Courant verschijnt DINSDAG en VBIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTEN TI EN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboovte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1-5 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever If. LA KESHAN. Menigen kunstminnaar, inzonderheid die genen bij wie de liefde voor de kunst aange daan is met ietwat meer of minder patriotisme, lokaalgeest als men wil waardoor 't hart nog iels vuriger gloeit voor eigen vaderlandsche kunst dan voor de kunst als wereldbnrgeres, menigen kunstminnaar, zeggen we, is dezer dagen een zucht ontsnapt bij het lezen van het bericht in de dagbladen, dat een Rotschildt het parti culiere kabinet van meesterstukken der oude vaderlandsche school der familie van Loon te Amsterdam heeft aangekocht. Zoo annexeeren de geldvorsten op vreedzame wijze geheele pro vinciën uit het heelal der kunst en geven aan de aloude bezitters daarvan een handvol gouds, of zakken vol gouds, als schadevergoeding in de plaats. Het is alleszins natuurlijk dat de vaderland sche kunstminnaar, de Amsterdammer in het bijzonder, niet zonder weemoed de kisten heeft zien wegbrengen naar het spoor om overgevoerd te worden naar de zalen van den modernen Cresus te Parijs. Men sprak er nog van dat men aan den grooten geldman zou vragen om de schilderijen althans vóór ze voor goed weg gingen nog eens te mogen exposeerenmen wilde er nog eens plechtig afscheid van nemen en anderen in de gelegenheid stellen dit te doen, opdat het als 't ware een nationale ovatie zou wezen aan den heengaanden schat der vaderen. Als baron de Rotschildt het verlof verleend had, we twijfelen niet of de tentoonstelling zou wel grooten toeloop gekregen hebben. We kunnen zoo denken doch dat is een ondeu gende gedachte dat velen dan die stukken hadden gaan bekijken, die van te voren niet eens wisten dat ze bestonden en dat de kamers van het erfhuis der van Loon's znlke schatten in zich bevat hadden. Ach, zoo gaat het in de wereld: als 't op scheiden aankomt dan komen de vrienden en kennissen, alsmede de be langstellenden voor den dagze gaan aan de deur staan en doen n uitgeleide. En als de erven van Loon op hun beurt de attentie eens voor het publiek over hadden om na het ver trek der schilderijen de anderhalf millioen te laten kijken voor het publiek, als 't kon in den vorm van een hoopje blinkende gouden Willems, of, als dit niet kon, dan maar in de gedaante van piramidaal opgestapelde rijksdaal ders, we vertrouwen dat dit schouwspel ook- veel toeloop zou hebbenmeer nog mis schien dan de expositie der oude schilderijen. Doch dit is alweer een ondeugende gedachte. En we willen allerminst aan deze naargeestige prozaïsche gedachte toegeven, 't Zou wezen alsof we inderdaad meenden dat goudliefde bij ons krachtiger is dan kunstliefde en alsof we er inderdaad der Nederlandsehe Regeering een verwijt van wilden maken dat zij niet nog bij tijds toegeschoten is om tegen den Parijschen Cresus op te bieden, en alsof we 't iu den grond aan de erfgenamen van mevrouw van Loon kwalijk wilden nemen, dat zij liever anderhalf- millioen onderling verdeelen dan een kamer of wat vol schilderijen, die er bij zulk een deeling toch ook al niet meer reudeerende op zouden worden. Neen, niets van dat alles. We zien in de vervreemding van een kunstverzameling als die van van Loon, een zeer natuurlijk verschijnsel, pui 't welk men noch de familie, noch onze Regeering, noch Rotschildt één oogenblik mag hardvallen. De kunst is wereldburgeresdaar is niets tegen te doen, en't zai ook wel goed zijn dat het zoo is. In hoever is de kunst regeeringszaak Deze vraag is ingewikkelder dan men wel eens denkt. Het is heel licht gezegd datde regeering bij voorkomende gelegenheden de wegvloeiing der vaderlandsche kunstschatten niet moet toelaten, maar ze voor de Rijks-musea moet trachten te behouden. Voor zoover dit gereedelijk kan geschieden, zal de Regeering ook vast wel het hare doen. Maar dit is in zekeren zin niet minder .een geldkwestie als een kunst kwestie. De Staat kan zijn beschermer, bevorderaar der kunst, en in dezen zin de kunst als regee ringszaak erkennen; maar de Staat kan geen kunstliefhebber zijn. Dit is eenvoudig voor den Staat ondoenlijk, en moet overgelaten blijven aan de „liefhebbers". Tot op zekere hoogte, is het waar dat de Staat in een voorkomend geval het particuliere bod kan overstemmen en zoo een kunstwerk lot nationaal eigendom maken dat anders wel licht zou verloren gaan, och neen, maar iu particuliere handen zou blijven. Maar even zeer is 't ook tot op zekere hoogte waar, dat de Staat iu menig speciaal geval niet opge wassen is tegen het bod van den particulier, of van een concurreerenden Staat, en dan is 't de plicht van de Regeering zich niet in den wedloop met liefhebbers te wagen. Gelijk het persoonlijk vermogen de maatstaf is om (e bepalen hoever de particulier gaan kan in zijn liefde voor de kunst, voor zoover deze zicli uit als liefhebberij in het bezitten van kunstschatten, zoo dient de Staat ook rekening te houden met het nationaal vermogen. Ja, nog wel meer dan de particulier. Immers men moet erkennen dat ook zelfs als de middelen ruim zijn het voor den Staat als zoodanig, al zeer moeielijk is om zoowel tegenover de kunst als tegenover liet nationaal vermogen in 't reine te blijven. Handelingen van de Regeering uit gaande en, in dit geval, als van zelf neder- komende op een paar officieele kunstbeambten zullen we maar zeggen loopen al licht gevaar eenzijdig, partijdig of hoe dan ook on zuiver te worden. Tot vóór korten tijd was kunst bij ons geen regeeringszaak. Trouwens het is nooit het zwak geweest van een Nederlandsohe Regeering, welke ook en in welk tijdvak men wil, voor de kunst veel bijzonders over te hebben. Aan het particulier vermogen en den parti culieren kunstzin in verband met zekere weelde, die wij eeuwen door hebben genoten, is het grootendeels dank te wijten, dat we nog be trekkelijk zooveel kunstschatten bezitten. Dit is niet anders en we kunnen ons moeie lijk voorstellen dat de tijd al aanstaande zou zijn dat we zouden hebben een kunstlievende, tot op zekere hoogte een kunst-regeering. Het komt ons voor dat er nog zooveel klei nigheden te doen zijn op het gebied der kunst als voorwerp van regeerings-bemoeiing, dat we daaraan nog voor langen tijd genoeg hebben. Onze openbare schilderijen-musea b.v. ver brokkeld en verstrooid in alle hoeken, verkeeren ten deele in een allertrëurigsten toestand. Het zal noodig zijn eerst goede gebouwen te maken, waardig en geschikt om de vele schatten die we al of nog bezitten, voldoende naar de eischen der kunst en des tijds ten toon te stellen en tot hnn reeht te laten komen. Dan zullen vele schilderwerken om ons nu tot dit gedeelte der kunst te bepalen hoog noodig restauratie of nieuwe opstelling en omlijsting' noodig hebben. Eerst daarna als op die wijze ons in aanbouw zijnd nationaal kuust-musearn eens ingewijd zal zijn, dan zal men aan verrijking van den kunstschat kunnen gaan denken. In een landje als 't onze met een kostbare staats huishouding en vele onvermijdelijke uit gaven voor zuiver materiëele behoeften, is er van den Staat al niet veel boven het hier aange stipte te vergen. De geldzaak beheerscht hier zoo licht de kunstzaak. En, om nog eens tot de collectie van Loon terug te keeren, het is toch waarlijk niet zulk een groot nationaal verlies als de meesterstukken onzer kunstenaars van vroeger en later tijd, even als de kunst zelf huu wereldburgerschap hand haven. Heeft niet van Dijck gewerkt in Engeland gelijk onze Tadema 't nog doet Werkte niet Arie Seheffer iu Frankrijk? Zal niet de kunst des te meer worden bevorderd naarmate zij in alle opzichten wordt ontheven van de boeien der lokaliteit? Hoe onbeperkter het gebied is waarop de kunstwerken, om 't eens proza- iseh uit te drukken, aan de markt kunnen komen, des te beter zal de kunst worden be taald, d. i. aangemoedigd. Met bewaren en thuis bekijken alleen geeft men de kunstwerken niet wat ban toekomt. Ondertussehen, zooals we zeiden, de Regeering kan toch wel doen wat hare band vindt om te doen. Moge zij in zoover haar roeping ten aanzien der kunst toonen te gevoelen. Binnenland. Programma van het 4e en laatste Zomer-Concert in Parklnst op Vrijdag 24 Augustus a. s., 's avonds te 8 ure precies. I. Unita-Marscl), Gartner; 2. Frohsin», Waizer Hondo, Gumberl; 3. Finale a. d. Operette //Dorn- röschen", Beinkardt; 4. Eugenie-Polka-Maziirka, Krein; 5. Un jour de divertissement, Krein; G. Marclie triomphale, Zulch 7. Deutsche Grüse, Walzer, Clarens; 8. Cantique pour Noël, Adam; 9. Lieder- kranz-Potpourri, Neibig; 10. Beiter Galop, Carl. Ook dit .4e Zomer-Concert zal, evenals het vorige, plaats hebben in de muziektent van de Sociteit //Tot Nut en Genoegen7'. Wij kunnen niet anders dan dit plan toejuichen, immers wordt daardoor aan het kunst-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1877 | | pagina 1