ram BIJ BE ZÜZEESCHE van Zaterdag 5 Mei 1877. VOORDRACHT Buitenland. De Oorlog in het Oosten. Veel geruchtmakende feiten hebben er nog niet plaats gahadtoch is een en ander van hetgeen sinds ons vorig nomraer bekend is geworden niet onbelangrijk. Engeland heeft thans officieel verklaard dat het zich onzijdig zal houden. We herinneren hierbij aan ons reeds weken en maanden geleden uitgesproken gevoelen dat Engeland, ondanks al zijn bemoeiingen en pretentiën, //niets zou doon". Uit Engelands verklaarde onthouding volgt recht streeks dat Oostenrijk niet tegen Rusland moet zijn, evenmin als Duitschland. En niet minder klaar wordt liet nu dat voo.r Erankrijk //zwijgen" het parool zal zijn. Aan Italië wordt de zorg bespaard van zich te verklaren, 't welk in de gegeven omstandigheden voor dat land een niet te versmaden voordeel is, want dat Italië in geen geval thans met Frankrijk zou gaan, zooals in den Krim-oorlog Sardinië, deed, behoeft wel niet te worden gezegd. Zoo laat het zich dan voor 't oogenblik aanzien alsof de oorlog werkelijk, zooals dat heet, gelocaliseerd zal blijven. Voovloopig althans zullen Rusland en Turkije samen de ruzie kunnen uitvechten, als het er ten minste niet oploopt dat hetgeen zij thans doen slechts als een inleiding van gvooter strijd, van een •algemeenen Europeeschen oorlog heeft moeten dienen. Wij voor ons hebben bij herhaling onze beschou wingen gegeven en toegelicht volgens welke het niet zoo ver komen zou en men nu te doen heeft met een enkel voudigen Russisch-Turksehen oorlog, gelijk die in de vorige en het begin dezer eeuw bij herhaling hebben plaats gehad, vóór een booze geest in de politiek en diplomatiek van Westelijk en Midden-Europa 't onzedelijke dogma heeft gepredikt en doen ingang vinden, dat een Tur kenrijk in Europa noodig zou zijn om de goede verhoudingen der Christen-statan te bewaren en dat het op den weg lag van het Christendom om den Islam in bescherming te nemen. Egypte heeft, gelijk de Engelsche regeering in liet Parlement heeft medegedeeld, thans officieel den sultan zijn arm en zwaard aangeboden. Egypte zal zijn leenheer bijstaan met troepen, schepen en geld. Wie zal dit den Khedive euvel duiden? Hij kan althans voor de ongeloovigen verantwoorden dat hij den zieken man bijspringt, ofschoon anders Egypte sinds vele jaren den roem begeert heeft van der Westersche be schaving meer genegen te zijn, dan men dit nog ooit. te Konstantinopel geweest is. We zouden dus zeggen het is braaf van Egypte dat het trouw aan de zijnen blijft. De Khedive heeft ook verklaard dat de schuldeischers van Egypte niet ongerust behoeven te zijn, want dat hun belangen niet zullen geschaad worden, al begeeft hij zich ook in den strijd. Dit zou ons kunnen doen vragen: waarvan zal de Khedive dan zijn krijgstoerusting be talen Misschien rekent hij ook nu wel op de geldelijke hulp der Christenen van het Westen. De bankiers moeten toch ook leven en zij die reeds zoo menigmaal hun penningen overhadden om Oostersehe despoten te stijven in hun wanbestuur, zullen nu ook wel te vinden zijn. In Griekenland ziet het er bijster verward uit. De regeering heeft den tijd laten voorbijgaan dat zij nog een ondubbelzinnige verklaring kon doen, thans wast de beweging haar over het hoofd, zoodat het op dit oogenblik moeielijk uit te maken is of Griekenland reeds feitelijk in den strijd meedoet, dan wel of de regeering zich nog aan de wolken blijft vasthouden zoolang dit gaan wil. Wat het strijdtooneel betreft, terwijl we dit schrijven, Woensdag, weten we nog geen bijzonderheden omtrent den slag bij Kars, die Zondag moet hebben plaats gehad. Telegrammen uit Engelsche en Turksclie bron meldden reeds gisteren dat de Russen een nederlaag geleden hadden, zonder dat het bleek of die berichten geloof verdienden. De berichten uit Russische en Oostenrijksche bron hielden, wat Armenië betreft, nog niet anders in dan opgaven van de troepenbeweging uit den Kaukasus naar het Zuiden en Westen. "Volgens het Wiener Tagblatt heeft de Czaar de mobilisatie van het Russisch Noorderleger gelast, dat uit 16 divisies, 8 regimenten kavalerie en 14 batterijen artillerie bestaat onder bevel van Totleben. Aan den Donau is de staat van zaken eenigszins, ofschoon niet veel, gewijzigd. Van Engelschen kant is gemeld dat de Turksche flotille de brug over de Szereth bij Barboschi had beschoten, alsmede dat de Turken tegenover Silistria zich op een eilandje in den Donau hadden genesteld. Van de andere zijde is daarentegen bericht dat de Russen de positie 'bij de Barboschi-brug voldoende hadden gedekt niet alleen, maar dat zij reeds eenige overland aangevoerde ka- nonneerbooten op den Donau te water hadden ge bracht om daarmede de positie aan de brug' ook te water te kunnen verdedigen. Bedoelde vaartuigen waren aan stukken per spoor aangevoerd en vervolgens te Galatz in elkaar gezet. Het is bekend dat tegen woordig de legers te velde ook oorlogsschepen kunnen medevoeren. Zóóver heeft de verlichting het reeds gebracht De vaart op den Donau is opgehouden en ook verboden. De Russen hebben ook reeds liier en daar afsluitingen met torpedo's bewerkstelligd, gelijk we dit hadden voorzien. Het schijnt ook dat de Turksche monitors van Witldin, Roetschoek en Silistria, óf daar niet eens geweest zijn, óf dat zij reeds vóór het uit breken van den oorlog naar de Donau-mondingen waren terug ontboden. Hobart paclia, de opperbevelhebber, of liever de stichter en voogd der Turksche vloot, is met een kanonneerboot van Roetschoek de rivier afgekomen. De Montenegrijnen hebben naar het schijnt met nieuwen moed deu kamp tegen den gehateu Turk weder hervat. Teir aanzien van Polen heeft een Russisch officieus blad de mededceling gedaan, dal daar geen enkele mutatie in het administratie-personeel had plaats ge had, en ook geen enkele troepen-verplaatsing of iets dat zou kunnen doen veronderstellen dat de rust in Polen bedreigd was of dat er iets bijzonders omging. Hiermede schijnt het hier en daar in het buitenland opgeworpen balletje van de zoogenaamde Russische gruwelen in Polen teruggekaatst te moeten worden. Konstanti-nópel is weder door een grooten brand geteisterd. In het Turksclie Donau-leger heerschl de typhus en maakt vele slachtoffers. Het is te voorzien dat ook het Russische leger niet vrij van ziekten zal blijven, daar de troepen veel ongemakken te lijden hebben wegens de overstroomingen en de slechte en natte wegen. Het Turksche leger. In het oogvallend is cle groote tegenstrijdigheid der verschillende opgaven die men omtrent de inrich ting en sterkte van liet Turksche leger in de laatste dagen vond. Dit laat zich gemakkelijk verklaren als men weet dat de tegenwoordige toestand van dat leger verkeert in een staat van overgang en men dus niet wel met juistheid kan weten hoe 't met het leger eigenlijk op dit oogenblik staat. De Turksche landmacht werd bij de wet van 22 Juni 1869 geheel op nieuw geregeld en deze regeling zou op het einde van-1878 geheel voltooid moeten zijn. Men is daar dus nog mede bezig en het valt moeielijk te zeggen hoever men er nu mee gevorderd is. Volgens die wet van 1869, geschiedt de lichting der soldaten door aanwerving van vrijwilligers en door loting. De algemeene dienstplicht betreft hoofdzakelijk alle Mohammedanen, daar de niet-Mohammedauen zich van den werkelijken dieust kunnen vrijkoopeu. De diensttijd duurt 20 jaren, waarvan 4 bij het staande leger (Nizam), 2 bij de reserve (Idatyali), 6 bij de tweede reserve (Rédif) en 8 bij de landweer (Hiyade). Het leger bestaat uit drie verschillende elementen: het geregelde leger, het ongeregelde leger en de hulptroepen. Het geregelde leger is geheel op Eu ropeeschen voet georganiseerdhet ongeregelde bestaat uit gensdarmerie, de Bachi-Bozoeks, (Iets als de vroegere Janitsaren), de vrijwillige Spaliis, Bedoeïenen enz.; de hulptroepen zijn de contingenten van de nog niet geörgauiseerde provinciën, en van Boven-Albanië, Bosnië, Egypte, Funis en Tripoli. Bij de organisatie van. 1869 werd het staande leger verd.eeld in 6 legercorpsen (ordus), als: de garde, het corps van den Donau, dat van Rumelië, dat van Klein-Azië, dat van Syrië en dat van Irak. In 1869 stelde men zich voor dat, wanneer in 1878 de organisatie geheel zou tot stand gekomen zijn, de gelieele sterkte van de landmacht zou bedragen 700,000 man. Hiervan zou het staande leger 150,000 man tellen, de eerste reserve 70,000 en de beide overige kategorieën gezamenlijk 240,000 man, waarbij gerekend werd op een jaarlijksch contingent van 40,000 man. Het geregelde leger zon natuurlijk bestaan uit de vier wapens, en wel Infanterie, 86 regimenten elk van 3, dus samen 108 bataillons en 38 bataillons Karabiniers, uit makende in alles 119,580 manKavalerie 25 regimenten, n.l. 1 veg. Givcassiërs, 2 reg. Kozakken, 6 reg. Spahis, 6 reg. Dragonders en 10 linie-regimenten; uitmakende te zamen 18000 ruitersArtillerie, 6 reg. "Veldartillerie a 15 batterijen met in 't geheel 548 stukken, eu 10 regimenten Vestingartillerie en 2 reg. werklieden Genie 1 brigade sapeurs en 1 reg. werklieden. Ook omtrent de zeemacht der Porte verkeert men vrij wel in het onzekere, ofschoon het niet te ont kennen schijnt dat daaraan in de laatste 10 jaren meer gedaan is dan aan de landmacht. De cijfers die gegeven worden loopen echter zoo uit elkander dat het voor 't oogenblik moeielijk uit te maken is, hoe groot de wekrelijke sterkte der Turksche marine wel is. Zeker is hét, dat voor Turkije de uitbreiding en versterking der zeemacht wel zeer ko(stbaar is geweest, maar van des te minder practisch nut naarmate Rusland sinds den Ki'imoorlog meer en standvastiger de taktiek heeft gevolgd om zijn sterkte in het zuiden niet te zoeken in oorlogsschepen. Zoo wordt de Turksche marine, hoe groot ze ook wezen mag, tegenover Rusland een vrij inoffensief wapen, een krachtverspilling, die de moeiten en kösten niet loont. Het schijnt verder dat Turkije weinig of nietsheeft gedaan tot versterking van de werken langs den Douau-oever. Wel waven daarvoor groote plannen gemaakt, doch eerst in November j.l. is aan de werken van Roetschoek begonnen. van den Heer A. F. Marlet te Noordwelle op Zaterdag 29 April 1877. Deze voordracht, door den bekenden landbouwkun dige gehouden in deu kring der laudbouw-sociteit te Noordwelle, was geheel gewijd aan de bespreking van het onderwerp Stalvoedering en vooral Zomer- stalvoederiug. Anderhalf uur lang sprak de heer Marlet met zijn bekende zeggingskracht eu rijkdom van zaken en bijzonderheden. Men ver wondere zich dus niet dat dit verslag niet meer dan een vluchtig overzicht kan zijn. Op den voorgrond werd gesteld dat om Zomer- stalvoedering met vrucht te drijven men zich houden moet aan algemeene regels. Wanneer de streek waar men werkt rijk natuurlijk weiland bezit, dan is weide- gang voor het vee beter; doch waar dit gemist wordt is stalvoedering zeer aanbevelenswaard. Men wachte zich echter voor overdrijving; want deze schaadt in elk stelsel. Stalvoedering is een kenmerk van intensief boeren. In streken waar men niet genoeg kapitaal en geen voldoende werkkrachten bezit moet men dit nalaten en zich bepalen tot den extensieven landbouw. Zomer- stalvoedering heeft eigenaardige bezwaren in: men moet voeder genoeg hebben, de droogte kan zeer lastig zijn; doch deze bezwaren bestaan ook ten aan- zipn v,an de vaste weiden. Bij weidegang geeft de koe meer melk en boter, doch hier staat tegenover dat men bij Zomer-stalvoedering driemaal zooveel vee kan houden. Tot lieden toe heeft echter de Zomer- stalvoedering nog niet die voordeden opgeleverd, daar men zich nog niet goed en voldoende daarop heeft ingericht. Ook is wel eens als een bezwaar tegen Z.-stalv. ingebracht dat deze meer werk vordert, dat men dus meer arbeidsloon moet uitgeven en veel af hangt van den ijver der arbeiders. Doch dit bezwaar is meer schijnbaar dan wezenlijk. Meerder arbeid, die meer voordeel aanbrengt, dient ook beter betaald te worden, en hier zal meerder ontwikkeling, zoo aan arbeider als werkgever, ook tot beter begrip van het wederzijdsch belang leiden. Een ander bezwaar tegen Z.-stalv. ingebracht is dat zij veel strooisel vereischt. Dit bezwaar is echter zoo groot niet als 't wel lijkt. Gebruiktmen meer grond voor graan, dan krijgt men meer strooteelt men meer voedergewassen dan bekomt men ook meer mest. De inrichting der stallen is ook van belang". Goede groepstallen verdienen aanbeveling, doch zij moeten niet te kort zijn, daar het vee dan geen ruimte ge noeg heeft om behoorlijk te staan en te liggen. Er moet gezorgd worden dat de vloeibare mest niet ver loren gaat en zuiverheid en luchtigheid zijn een eerste vereisclite voor de stallen. Het stroo is wel liet bind middel, de opzuiger der mest, maar geen mest op zich zelf. Wanneer de mestvaalten goed zijn ingericht, heeft men zooveel stroo niet noodig, want niet de hoop maar de deugd maakt de waarde uit. Stroo is ook niet het eenige strooimicldel. Hoe moest men het wel in Holland maken waar men zooveel vee en zoo weinig stvoo heeft en waar het vee zeer zindelijk wordt gehouden I Verder deed Spr. opmerken dat stalvoede-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1877 | | pagina 5