yiiMkZiisi in coi Bwr.
voor het arroiidis-
mimi Zierite.
De Verkiezing voor de Provinciale Staten.
1877. No. 35. Zaterdag 5 Mei. 80ste jaargang.
NIEUWS- en
J. H. O. HEIJSE.
ADVERTENTIE-BLAD
Hoe staat het met onze Staatspartijen
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden/ 1,Franco per post 1
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
JBij deze Courant behoort eên Bijvoegsel.
Wij komen nogmaals op de verkiezing terug. Met genoegen constateeren wij dat het hier geenszins geldt een verkiezingsstrijd in den
vulgairen zin, dien men doorgaans aan dat woord geven moet, als men let op al hetgeen alzoo geschreven, gedrukt en gezegd wordt, hetzij
om zijn kandidaat te dóen-zegevieren, of wel om den tegen-kandidaat te benadeelen bij de kiezers.
Wij voor ons hebben ons bepaald tot het in het licht stellen der aanbevelenswaardigheden van den heer Heijsé; wè hebben onS
daarbij onthouden van elke kwalificatie van den heer Eoole, hoewel wij van den beginne moesten vermoeden dat het pléit tusschen deze twee'
heeren zou moeten beslist worden. Met genoegen hebben we gezien dat ook de Zierikzeesche Nieuwsbode dé verdiensten van den heer Iléijse
recht heeft laten wedervaren. Ten volle waardeeren wij van onzen kant de verdiensten van den hèer Koölé, die"in' ons oog niet gering zijn.
Dat de Nieuwsbode in haar lofspraak zoo eenzijdig was en dén heer Heijse uitsluitend voorstelde als een schoolman', vergeven we haar Wel;
trouwens als zij op den voét van haar artikel van Dinsdag den heer Heijse niet éénzijdig, maar alzijdig naar waarde getèékend had, wat zou
er dan van haar betoog zijn overgebleven dan een dringende reclame aan de kiezers om tooli in de eerste plaats1 den heer Heijse'té stemmen?
Gelukkig geldt het hier een edele strijd. Laat ons liever zeggen dat het eigenlijk geen strijd is; want het is veeleer een geval van
groote moeielijkheid in de beslissing der keuze tusschen twee kandidaten, die heiden tot onze gröóte libérale partij behooren en beiden
hun eigenaardige verdiensten hebben, zoodat zij beiden een plaats in onze Provinciale Staten waard zijn.
Doch dit kan niet; er moet vergeleken en onderscheiden, gewikt en gewogen, er moet een keuze gedaan worden.
En dan meenen we in gemoede dat de schaal ten voordeele van den heer Heijse moet doorslaan.
Er is gezegd dat de heer Heijse een man van "Volksonderwijs is, alsof daarmede alles gezegd Ware.
Er is zooveel meer dat ook in aanmerking moet komen, dat wij de liefde van onzen kandidaat voor hét 'Volksonderwijs niét eens op deh
voorgrond hebben willen stellen. Het is ook onjuist dat de heer Heijse zulke triomfen zou behaald hebben naar aanleiding van 't wetsontwerp
Heemskerk. Immers zijn bemoeiingen voor Volksonderwijs dagteekenen, zoowel hier ter stede als buiten in Schouwen, van vóór dat wetsontwerp.
Wij weten waarlijk niet welke triomfen men bedoelt. Wel is het ons en ieder bekend dat de heer Heijse reeds ruim- zijn aandeel in onaange
naamheden heeft gekregen wegens zijn ijver voor het Volksonderwijs. Dat hem dit niet verzwakt heeft in zijn liefde voor dit voorname volks
belang strekt hem tot een aanbeveling te meer. Het is het bewijs dat hij niet naar triomfen jaagt, maar voor liet algeméén belang wat' over
heeft. Er bestaat een kunst om voor het algemeen belang, zijn gemak te houden, er bestaat ook een deugd van zich Wat moeite en desnoods
miskenning en ondank te getroosten voor het algemeen belang. Deze deugd mogen we in den heer Heijse releveeren. We vinden echter ook
volle vrijheid veel meer op gezag van zeer bevoegden dan: op ons eigen gezag om den heer Heijsé lof toe te zWaaien voor zijn veelzijdige
en degelijke kennis op het stuk van polderzaken, provinciale' en gemeentelijke huishouding en landbouwbelangen, terwijl zijn ontwikkeling in
't algemeen boven onzen lof is verheven en wel door niemand zal ontkend worden.
We voegen hier niets meer aan toe. Het komt ons voor dat, wat ons betreft, we de kiezers voldoende op de hoogte hebben gébracht,
voor zoover zij onze toelichting nog noodig hadden. Dat zij zeiven oordeelen en hun keuze bepalen! Het zal gewis een goedé keuze zijn, zoo
zij valt op den hèer
PRIJS DER ADVERT'ENTlEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen'van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
li.
Er zijn' nieuwe elementen in het geding ge
bracht, nieuwe kampioenen opgekomen in het
Strijdperk onzer politieke partijen. Het zijn die,
wellce de heide groote partijen, die zich kort na
onze staatkundige wedergeboorte (1813) hebben
gevormd, de liberale en de conservatieve, uit bun
tweestrijd hadden moeten weren, welken zij een
plaats in het strijdperk hadden moeten ontzeggen,
nh de dericale partijen. Het doctrinaire liberalisme
aan de eene zijde en de niet beginselvaste con
servatieve partij aan den anderen kant, hebben
de woekerplanten van bet elericalisnre toegelaten
wortel te maken en zich aan de pilaren en
wanden van ons staatsgebouw vast te klemmen
en op te werken, waaruit men ze na 1795 voor
goed geweerd en uitgeroeid achtte.
De ultramontaansche partij, dié zich vóór
1830 in België vormde en met de liberalen in
naam van die dagen verbroederde, laten we
bier buiten rekening. Wé hebben thans enkel
met het Noorden te doen, en dan consta
teeren we dat bier in het tegenwoordige Ne
derland vóór 1848 geen nltramontaansebe politieke
partij als zoodanig bestond, en evenmin een
protestantsche clericale partij die de illuzie
koesteren durfde van de hernieuwing der lang
verloopen en vervallen orde van zaken met de
Ned. Gereformeerde kerk als staatskerk en met
een synode als derde kamer of lievér als San
hedrin boven de beide bestaande kamers uit.
Wat is evenwel in 1848 geschied? Toen beeft
de krachtige liberale meerderheid de edelmoe
digheid betracht ten opzichte van de clericale
fractiënen dit was recht voor zoover de min
derheden wel degelijk reolit hebben in de alge-
meene constitutioneele voorrechten te deelen
doeh daar dié edelmoedigheid gepaard ging met
zwakheid, voortspruitende uit een blind ver
trouwen op de kracht der grondslagen van de
constitutie, uit een stijfzinnig doctrinarisme,
heeft de liberale partij zich zelf verzwakt, haar
doodvijanden gelegenheid gevende zich sterk
te maken.
Het sinds 1828 bestaande doch destijds door
den loop der zaken geschorste en later eigenlijk
voor Noord Nederland gevaarlijke concordaat
wérd uitgevoerd en dit schudde de ultrarnon-
tanen wakker en deed hen vol hoop op de
toekomst1 de wieken vroolijk uitslaan. Zeer
weiuige jaren slechts wareii noodig om hen
zoover te brengen dan zij van Thorbecke-ver-
goders reeds, zonder al te groote vrees voor
reactie, Thorbecke-verguizers konden worden.
Trouwens de zoogenaamde April-beweging was
een onhandig van verkeerden kant gekomen
reactie, die geheel in hun voordeel uitliep.
Het liberalisme van 1848 was in vele op-
zich tennaïef, onstaatkundig, zwak. Het rekende
niet met de toekomsthet hield geen rekening
met de gevaren die het bedreigden van de zijde
dier mindérheden, die het destijds juist in be
scherming nam. Het is maar al te zeer gekas
tijd voor de kwalijk gepaste toegefelijkheid ten
aanzien' van het jonge NedOrlandsche ultramon-
tanendom.
En niet enkel dit. Het deed meer zwakke
zetten: Het proclameerde het beginsel van
scheiding van kerk en staat, een kostelijk be
ginsel op zich zelf, doch dat niets anders dan
kwaad brouwt als 't niet consequent kon worden
uitgevoerd en volgehouden. En dat kon het
in 1848 niet en kan het zelfs nu nog niet,
dan alleen ten koste van den staatwant zoo
lang de staat niet flink weg losgemaakt wordt
van dé onde verroeste maar daaróm niet minder
bindende geldelijke handen, waarmede hij in
dertijd aan de kerk is vastgekluisterd, zoolang
zal de staat blijven een gedienstige comman
ditaire vennoot van de kerk, en wel de zwakke
partij.
Het liberalisme van 1848 was goedwillig
gènoeg, het maakte zich illnziëb in grooten ge
tale, doeh het was zwak.
De geschiedenis onzer organieke wetten be
wijst dit. Vrijgevigheid zonder kracht is dubbele
zwakheid. Welnu men overzie de geschiedenis
onzer gemeentewet, die der kieswet vooral, van
die op het lager onderwijs niet minder. Zijn ze
niet allen,- ofschoon uit het edelmoedige Hbera-
valisme voortgevloeid, op den duur de eene meer