ZIERIKZEESCHE COIKAM
voor liet arrondis- .aJsa sement Zierikzee.
1877. No. 27.
Zaterdag 7 April,
80ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Kijkjes op het gebied der Maat
schappelijke Huishouding.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAIilMIAX.
Gebrek aan officieren, predikanten en
onderwijzers.
(Slol.)
Door omstandigheden is het slot van boven
genoemd artikel wat lang op plaatsing wachtende
blijven liggen. Ten gemakke onzer lezers
zij herinnerd, dat we in de beide voorgaande
stukken hebben betoogd dat bovengenoemd
gebrek zijn ontstaan wijt aan de veranderde
maatschappelijke toestanden tengevolge van de
verminderde waarde van het geld, inzonderheid
wat de eerste levensbehoeften betreft; dat de
open plaatsen niet vervuld kunnen worden omdat
de vraag naar personen geschiedt tegen een
prijs, die te laag is om met een toereikend
aanbod te worden beantwoord.
Is dit het geval met de betrekking van
officier en die van predikant, het is 't ook met
de betrekking van onderwijzer. Volkomen ge
lijke oorzaken en omstandigheden leiden, ook
ten opzichte van deze maatschappelijke betrek
king, tot dezelfde uitkomsten. Er is veel en
zelfs toenemende vraag, doch daar deze gedaan
wordt tegen een prijs waarvoor het publiek
niet kan leveren, is hel aanbod verre van toe
reikend voor de behoefte. Wel is er aanbod
genoeg voor de hoofdonderwijzers-plaatsen; voor
de enkele voorkomende goede of middelmatige
plaatsen is het aanbod zelfs overvloedig te
noemen en wordt de markt letterlijk overvoerd,
doch het onderwijzerscorps als geheel beschouwd
is zeer onvoltallig, het ontbreekt aan kader en
het gehalte is geenszins zoo als wenschelijk en
voor de groote nationale belaDgen die 't geldt
noodig is. Te grootev zijn de leemten in het
personeel, als men bedenkt dat nog op vele
plaatsen de kweekelingen als onderwijskracht
worden meegeteld en dat niettemin nog een
aanmerkelijk tekort blijft bestaanrekent men
de kweekelingen niet als onderwijskracht mede,
dan is het tekort enorm. Neemt men verder
in aanmerking dat als men op dit oogenblik
van een tekort spreekt, men daarbij denkt aan
pen staat van voltalligheid die door zeer velen
niet als zoodanig erkend wordt, zoodat om
eenigszins aan de eischen van een goeden
schooldienst te voldoen, het gezamenlijk onder
wijzers-personeel wellicht de helft grooter zou
moeten zijn, dan zal men erkennen dat de vraag
zeer ver het aanbod overtreft, dat het gebrek
aan personen groot is.
Om nu zoo mogelijk in dit gebrek te voor
zien neemt men, en dat wel meer en meer op
groote schaal, de toevlucht tot kunstmiddelen.
Kunstmatige aankweek, met gedurig grooter
faciliteiten, die daarbij als lokmiddelen aange
wend worden, ziedaar waardoor men personeel
wil vinden tot vervulling van plaatsen, die op
zichzelf door de voordeelen die zij opleveren
geen aantrekkingskracht genoeg uitoefenen,
die van nature niet begeerlijk genoeg zijn om
langs natuurlijken weg vervuld te worden. Wij
beweren dat dit de rechte weg niet is, en dat
hij tot veel, zeer veel teleurstelling zal voeren.
Teleurstelling voor den vrager, die den verlangden
dienst niet of slechts onvoldoende vervuld kan
krijgen; teleurstelling ook vuor hen, die zich
laten verlokken om met hun aanbod aan de
markt te komen. Van weerszijden schept men
zich illuziën; de vrager, die, al is't ook schoor
voetend, de gelegenheden tot aankweek en op
leiding vermeerderten gemakkelijker toegankelijk
maakt, hopende het aanbod te zien toenemen
en aan den anderen kant het publiek dat zich
laat verblinden door dien mooien aanschijn en,
daarop afgaande, een aanbod waagt.
Het heeft wel wat moeielijkheid in, om bij
het onderwijsvak voor een oogenblik alle bij
komende consideratien ter zijde te zetten en het
vak alleen te beschouwen als een maatschap
pelijk beroep zooals elk ander, en waarbij alleen
de vraag geldt: voedt bet degenen die zich er
aan wijden Die moeielijkheid is inderdaad niet
gering. De onderwijzers toch genieten sinds
eenige jaren de eer dat hun vak zeer de pu
blieke aandacht trekt, druk besproken wordt,
een voorwerp uitmaakt van ^staatszorg, partij-
bemoeiing, warme belangstelling bij velen, schat-
bare toenemende waardeering bij allen. Niet
temin dient tot helder inzicht in de zaak dit
alles op zij gezet te worden en is het slechts
de vraaglevert het vak van onderwijzers een
burgerlijk bestaan op? Met het oog op deze
vraag komen meerdere waardeering van het
onderwijs en de onderwijzers, gemakkelijker ge
legenheid tot opleiding, en met de eischen des
tljds klimmende bekwaamheid der onderwijzers
niet dan in de tweede plaats in aanmerking.
Zal eenig vak in de maatschappij bloeien, in
zeker aanzien en daardoor aantrekkelijk zijn,
zal het aan zekere verwachtingen beantwoorden,
dan moet het 'zijn beoefenaars ook op daaraan
geëvenredigde wijze kunnen voeden. En dit
doet het onderwijzersvak zonder twijfel niet.
Wij willen de lezers niet vermoeien met veel
cijfers; een paar geven we er slechts. In 1875
waren er nog 411 .hoofdonderwijzers in Neder
land die minder dan f 500 tractement genoten.
In 1869 bedroeg dit getal nog 832 of ongeveer
een derde van het geheele aantal hoofdonder
wijzers. In 1875 waren er 1265 die een
tractement hadden van f 600 tot 1000, wel te
verstaan dat de overgroote meerderheid dichter
bij de 600, dan bij de 1000 was. Het ge
middelde hoofdondervvijzers-tractement zal wel
niet hooger zijn dan tusschen de f 500 en
600.
Geen woord behoeft er gewisseld te worden
om aan te toonen dat, met zulk een belooning,
het onderwijzersvak wezenlijk lager staat dan
dat van duizenden ambachtsliedensigarenma
kersknechts, scheepssjouwers, werklieden in de
Rijkswerkplaatseu, polderjongens enz. enz. Mr.
Tutein Nolthenius verlangde verleden jaar dat
de onderwijzers op klompen zouden loopen,
hij heeft dit vast zoo verlangd met het oog
op hun gemiddelde bezolding en was dan zoo
ver niet mis.
Doch scherts ter zijde, de zaak is er te ernstig
voor. Dit mag men wel als zeker aannemen,
dat tegenover de berekeningen en verwachtin
gen die de staat en de partijen, en met grond
op het volksonderwijs houwt, tegenover de
eischen die, en terecht, aan de school en de
onderwijzers worden gesteld, de prijs door den
vrager aan zijn vraag verbonden te laag is om
eenig recht te geven op de verwachting dat
het aanbod overeenkomstig de illuzie zijn zal.
Zelfs met de inderdaad hier en daar zichtbare
teekenen van verbetering lean noch mag men
zich troosten; want deze staan in geen de
minste verhouding tot de groote van het gebrek.
Hoe zwaar 't ons als voorstander, als vurig
liefhebber van het volksonderwijs valle 't te
erkennen, 't moet toch erkend worden dat,
den tegenwoordigen staat van zaken vergeleken
met dien van twintig jaar geleden, het met ons
nationaal onderwijs achteruit is gegaan. Velen
onzer lezers zullen den tijd van 1857 misschien
vergeten zijn; maar destijds had men hoop op,
en werd er met moed uitgezien naar krachtige
verbetering. Wie koesterde toen niet de illuzie
dat nu een gulden tijd zou aanbreken, allereerst
een tijd van bloei van 't nationaal onderwijs,
maar daarbij ook van lotsverbetering dier dui
zenden mannen die hun leven wijden aan een
vak van zooveel maatschappelijk belang en die
toch tot dusver kariger waren beloond dan de
meeste arbeiders en daglooners en wier stand
een spreekwoordelijk beeld was van kaal ge
borstelde en met een geduld, een betere zaakwaar-
dig, voor 't groote publiek verborgen gehouden
ellende
Hoe weinig is er van die illuzie terecht
gekomen Hoe ver is men op dit oogenblik,
twintig jaar na die met zooveel hoop begroete
ommekeer van zaken, toch nog van het doel
afHet onderwijs als publieke zaak is een
twistappel geworden waarmede de partijen, als
met een log projectiel, elkaar naar 't hoofd
werpen. De school is een patient geworden,
overgeleverd aan een consult van duizend dok
ters die eikaars bevoegdheid en kunde ontkennen
en de patient ondertusschen laten verkwijnen;
de onderwijzers lijden aan bloedarmoede gelijk
voorheen, met dit verschil, helaas, dat de meesten
daar vroeger geeD weet van hadden en nu wel,
omdat zij nu door de schoone illuziën van
1857 eenigszins bedorven zijn, of, beter gezegd,
al te wijs geworden om de aeloude ellende in
aeloude onwetendheid te dragen.
Het spreekt van zelf dat wij hier spreken in
algemeenen zin. Van die enkele gemeentebe
sturen in den lande, die getoond hebben, dat
zij ook niet op geld moeten zien als zij (je
zaak van 't onderwijs goed willen hebben, van
die enkele niets dan goeds. Maar over 't alge
meen is (Je toestand ongezond, treurig, en 't
vooruitzicht gansch niet helder.
We weten wel dat hier de tegenwerping ge
reed ligt: dat toch niet moet vergeten worden
■hoe belangrijk de traetementen der hulponder
wijzers zijn verhoogd, hoe de gemeentebesturen
in advertenties hun best doen om de joDgelui
lekker te maken voor de een of andere open
plaats, door belofte van extra-toelage, geen
avondschool, veel vrijen tijd, „niets noodig met
den patroon" (dit gaat niet in de advertentie,