ZIERIKZEESCHE Cöl H WÏ
voor het arrondis- sement Zierikzee.
1877. No. 12. Zaterdag 10 Februari, 80ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
F e uillet o n.
BEDELARIJ.
Openbare Raadsvergadering
SCHETSEN OP REIS,
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAIiEWMAN.
Menigeen moet, met ons, opgemerkt hebben
dat in den laatsten tijd het bedelen hier ter
stede meer en meer is toegenomen.
Wie 's morgens langs de straten gaat, ont
moet een betrekkelijk zeer groot getal kinderen,
binnen de schooljaren vallende, die zich ijverig
bezighouden met langs de huizen te bedelen.
Wij kennen er onderscheidenen die volstrekt
geen ander onderwijs ontvangen dan dat in
het bedelen en die in dat treurige vak dan
ook reeds een verontrustend lioogen graad van
ontwikkeling hebben bereikt. Laat ons eens
bet getal van die bedelende kinderen, die boe-
genaamd niet schoolgaan, die meerendeels of
nooit de school bezocht hebben of daaraan
alreeds sinds jaren ontloopen zijn, ofschoon ze
nog altoos beneden de 12 a 13 jaar zijn, be
groot-en op dertig a veertig we vreezen dat we
eer beneden dan boven het ware cijfer zullen zijn.
Wie verder op een marktdag langs de straten
gaat, zal wel moeten opmerken dat er dan
vooral veel bedelende en schooiende kinderen
rondzwerven, terwijl een niet minder groot
aantal volwassenen betzelfde doen of, hier en
daar op vaste standplaatsen gevestigd als ge
regelde neringdoenden, de goedgeefschheid
we zeggen niet de liefdadigheid der platte
landsbewoners en marktbezoekers inroepen.
Hoe groot eindelijk het getal is der bedelaars
van beroep, die op gezette dagen bun collecte
in de buitengemeenten, op de hofsteden, buurten
en dorpen gaan doen, durven we niet zeggen,
omdat we 't niet zoo precies weten, hoewel
het ons wel bekend is dat er zulke bedelaars
van professie zijn.
Ook laten we onaangeroerd de zeer velen
die, mede op gezette tijden, de stad afloopen
om week- of maandpeuuingen in te zamelen.
Genoeg zij het als vaststaande aan te merken
dat er hier vrij druk aan bedelarij wordt gedaan.
Bedelarij na is een zeer ernstig kwaad, een
kanker, een maar al te vruchtbare voortplantster
van het pauperisme.
't Is waar, dat ter vergoelijking van het
vragen om aalmoezen door oude, zwakke, mis
schien doodgewerkte arme zielen vrij wat kan
gezegd worden Honger is een scherp zwaard
stelen is verboden en dat willen die stumperds
ook nietvan armengesticbten hebben ze door
gaans een afkeer al spruit deze ook uit voor
oordeel voort't zijn slechte tijden, en al wat
men meer zou kunnen aanvoeren. Doch wat
zeker door geen omstandigheden of redeneeringen
vergoelijkt kan worden is het bedelen en schooien
door kinderen die in den leeftijd vallen dat zij
moesten school gaan of wel alreeds een gering
loontje op eerlijke vvjjze konden verdienen.
Bedelende kinderen wassen haast onvermij
delijk op tot paria's van 't echte ras, dat is,
tot zedelijk zoo verstompte wezens, dat lrnn
eergevoel uitgedoofd, hun wil om zelf iets te
doen om op eerlijke wijze aan den kost te
komen totaal wordt verlamd.
Hoe zou er iets tegen dit groote kwaad te
doen zijn Met de wet tot wering der bedelarij
kan dat waarschijnlijk niet, anders zou men
gewis het treurige verschijnsel van scharen
bedelende kinderen niet zoo dag aan dag kun
nen waarnemende politie zou er dan tegen
waken, zij weet het natuurlijk even goed als
iedereen, dat er onderscheidene gezinnen zijn
waaruit de kinderen op bedelarij worden afge
richt en uitgezonden, ja die grootendeels leven
van hetgeen de kiuderen met bedelen, schooien
en kleine dieverijen ophalen en thuisbrengen.
De armbesturen doen vermoedelijk wel wat ze
kunnen, al is dit niet veel, omdat misschien
de uiterlijke eeredienst van dezen en genen
zooveel geld kost, dat er geen giften voor de
armen meer overschieten.
Wie weet, wie kan, wie wil iets verzinnen
dat tegen de bedelarij van kinderen kan gedaan
worden
Zou 't ook op den weg liggen van Multapa-
tior, of van een of andere dergelijke philan-
tbropiscbe vereeniging, iets te beproeven om
die menigte kleine bedelaars, dieven, vagebonden,
aankomende paria's zoo mogelijk nog te redden.
Allereerst misschien door op verstandige wijze
aangebrachte hulp in de buisgezinnen, maar
niet minder allereerst door ze naar de school
te drijven? We zeggen te drijven, want of
't met goede woorden bij de meesten wel gaan
zou, valt zeer te betwijfelen.
Wie weet raad tegen de kwaal der bedelarij?
gehouden te ZIERIKZEE den 7 Febr. 1877.
Afwezig is Jhr. J. L. de Jonge wegens ongesteldheid.
Na voorlezing en goedkeuring der notulen van de
vorige vergadering worden medegedeeld 3 brieven
van Gedep. Slaten a. begeleidende goedgekeurd Suppl.
Kohier der Hondenbelasting 1876 b. houdende goedk.
raadsbesluit tot beschikking over den post van O. U.
1877 en c. idem tot verkoop van hoornen. Allen
voor kennisgeving aangenomen, zoomede de raededee-
litig dat die verkooping heeft opgebracht de som van
f 963,90.
Wordt medegedeeld een brief van de Kamer van
Koophandel alhier, houdende kennisgeving der her
benoeming van Voorzitter en Secretaris dier Kamer.
Voor kennisgeving aangenomen.
De rekening der Kamer van Koophandel over 1876
wordt gesteld in handen der heeren Koole, Jhr. Mr.
Macaré en Jhr. Mr. Schuurbeque Boeije tot onderzoek
en rapport.
Op een verzoek van de Wed. J. Boot om vrijstel
ling van betaling van den Hoofdei. Omslag, wordt
op voorstel van Burgem. en Wetli. besloten om haar
vrij te stellen van 7/12 van haren aanslag ad f 4,915.
Voor kennisgeving wordt aangenomen de brief van
den heer F. J. van de Ven, dat hij zijne benoeming
tot Regent van het Burger-Weeshuis aanneemt.
van over zee en van over land.
XXIV.
En daar slaapt die weemoedige held der gewijde
epiek, John Milton, onsterfelijk meer door zijn heerlijk
»Paradijs Verloren", dan hij door zijn prachtig graf
gesteente in Westminster ooit zoo kunnen zijn; want
't marmer vergaat, de goddelijke gedachte niet.
Daar ginds staat Handel, George Friedrich Handel,
een Duitscher, doch door Engeland geannexeerd en hier
't burgerrecht genietende onder de beroemdste Britten.
Aan zijn voeten ligt de partituur van zijn oratorium
»de Messias", opengeslagen bij cle heerlijke aria »Ik
weet dat mijn Verlosser leeft". Wie zal dien dichter
van den «Jozua", den «Judas Maccabseus", den «Jephta",
niet die eereplaats in deze plaats der eere gunnen?
Nog een ander buitenlander vonden we. daar straks
in een der galerijen met een prachtig gedenkteeken
vereerd; 't is de Corsicaan Paoli, de verdediger van
zijn vaderland tegen de Genueezen en later tegen de
Franschen aan wie 't verkocht was, de doodvijand
van Napoleon I en de boezemvriend van George III
van Engeland.
Keeren we weder terug in Poets Corner. Het oudste
daar aanwezige gedenkteeken (1550) is dat voor den
oudsten dichter in het Engelsch, Geoffrey Chaucer,
die, zelf een leerling uit de Italiaansche school, hij
kende Petrarcha persoonlijk en was een navolger van
Boccaccio toch aan de Engelsche letterkundigen een
onuitputtelijke bron van taalstudie heeft nagelaten.
Onmiddellijk naast het graf van Chaucer is dat van
een zijner grootste vereerders, Edmund Spenser, den
dichter van The Fairy Queen. Spenser, een tijdgenoot
en vriend van Sir Philip Sidney, Walther Raleigh,
Leicester en Elisabeth, had zelf den wensch te kennen
gegeven naast den vader der Engelsche letterkunde
begraven te worden; hij wordt als de eerste ster uit
het tijdvak van Elisabeth aangemerkt. Verder vinden
we Olivier Goldsmith, den geestigen schrijver van
't Deserted Village en van den Vicar of Wakefield
Robert Southey, een vruchtbaar genie, de schepper
van Thalaba the destroyer en ook bij ons uit vele
vertalingen zijner werken bekend en geliefdJohn
Gay, een gelukkig tooneeldichter, scherp satyrist, nog
ondeugender fabeldichter, gelijk zijn grafschrift getuigt
«Het leven is een spel, uit alles blijkt het klaar,
Zoo dacht ik eens, maar nu, nu weet ik het 't is waar".
We ontmoeten hier ook Joseph Addison, den geestigen
schrijver van den «Spectator", bij ons door Justus
van Effen in denzelfden geest nagevolgdden geestigen
blijspeldichter en lastigen partijman in 't Parlement,
Richard Brinsley Sheridan, wien de dwaasheden zijner
laatste levensjaren in armoede stortten, doch die niet
temin zijn mausoleum in Westminster bekwam verder
Michael DraytonJohn Donne, die eerst Katholiek was,
later Protestant werd en in 1631 als deken van
St. Paul's overleden is; den beroemden Samuel Johnson,
taalgeleerde, moralist, schrijver van den Rambler en
den RasselasThomas Gray, onsterfelijk dichter al was
't alleen door zijn Elegy on a Country church-yard
(Elegie op een dorpskerkhof), en zooveel anderen meer.
Onder de nieuwste monumenten vermeld ik alleen
nog twee om daarmede de rij der aangestipte graf
gesteenten te besluiten. Het zijn die voor Charles
Dickens, overleden in 1870 en voor Thomas Babington
Macauley, gestorven in 1859. Wat zal ik hier nog
zeggen om de schim van Dickens te verheerlijken?
Al had het Britsche volk zijn lievelingsschrijver
geen eereplaats bereid in Westminster-abdij, Dickens
naam zou voortleven van geslacht tot geslacht, niet
enkel bij 't Engelsche volk, ook bij ons en in zoovele
landen waar zijn werken door vertalingen of in het
oorspronkelijke bekend en gewaardeerd zijn. Dickens
was als volksschrijver en volkszedeleeraar, ofschoon
geheel Engelschman, ook evenzeer wereldburgeromdat
hij vooral oog had voor de verheffing van het edele,
het algemeen menschelijke in den mensch, hetwelk