Te meer daar de uitspraak iu deze school- boeken-eensuur wordt opgedragen aan de schoolcommissie!] en deze schoolcommissie» in gemeenten beneden de 3000 zielen worden voor gesteld in den persoon van den burgemeester, die dus in dat geval de eenige persoon wordt om de zaak te intrueeren en grootendeels te berechten. Natuurlijk moet de onderwijzer wat de keuze der schoolboeken betreft niet geheel buiten toe zicht en gezag staan. In 't algemeen zal het beginsel dienen te gelden dat de door hun gebruikte schoolboeken en leermiddelen onder goedkeuring van schoolcommissie en school opziener ingevoerd en gebruikt worden. Doch het is hier iets andershier wordt een speciale censuur op de schoolboeken ingesteld met het oog op art. 26. Wij meenen dat dit niet enkel op zichzelf zeer bedenkelijk, maar tevens dat het volstrekt onnoodig is. Er zal immers nooit een onderwijzer op den grond van art. 26 worden gestraft zonder motieven; en in die motieven vindt de in art. 27 veronderstelde overtreding van zelf eventueel haar juiste plaats. De zaak zon nog eenigszins anders zijn, in dien de wet ook zorgde dat op dit stuk overal in 't land met gelijke maat gemeten werd. Doch dit is het geval niet. Integendeel is dit wets ontwerp in dit opzicht zoo mogelijk nog ge brekkiger dan de wet van '57 onder welke er, gelijk bekeud is, hier en daar reeds zooveel wordt toegelaten of verboden op de eene plaats wat verboden of toegelaten wordt op een andere. In het laatste lid van art. 28 wordt hetzelfde gezegd als in het laatste lid van art. 24 der wet van '57, n.l. dat het ook aan leden van het gezin der hoofd- en hulponderwijzers, ver boden is handel te drijven, nering te doeD, noch eenig beroep uit te oefenen. Het komt ons voor dat aan dit verbod de leden der gezinnen van de hulponderwijzers veilig konden uitgezonderd worden. Het laat zich volstrekt niet voorzien dat de betrekking van onderwijzer iu het algemeen en van hulp onderwijzer in het bijzonder, vooreerst, wellicht nog in geen eenw, van dien aard zal worden dat zij een behoorlijk middel van bestaan voor een gezin oplevert, terwijl het zich zeer wel laat voorzien dat men binnen een niet lang tijdsverloop een gehuwden hulponderwij zers-stand zal krijgen, om van de gehuwde minimum-lijders nu niet eens te spreken. Nu zouden wij er niets in zien dat aan de vrouwen of liuisgenooten van hulponderwijzers het hebben eener kleine broodwinning werd vrijgelaten. Zoo als 't nu is en ook in dit wetsontwerp wordt bestendigd, kan de vrouw des hulponder wijzers of zoo hij b.v. met zijn zusters woont, kunnen deze, als werksters op een fabriek of modewinkel gaan, terwijl ze aan huis niet een modewinkel of zoo iets mogen houden. Ons dunkt dat de wetgever meer met de omstandig heden en sociale toestanden moest rekening houden en den beoefenaars van een vak dat op een onregelmatig, ongeveer ovaal plein, St. Pauls churchyard of »'t kerkhof van St. Paul" geheeten, omdat het vroeger als begraafplaats diende. Dit plein is echter niet ruim genoeg om een goed gezichtspunt ter beschouwing van het groote gebouw op te leveren. Als men op het plein staat, is men er te dicht hij, en de duizelingwekkende hoogte der massieve gevels en wanden kan niet voldoende worden bevat door 't oog, al verzinken ook de rondom het plein staande huizen van vier a vijf verdiepingen daarbij tot de nietigheid van de kleine huisjes die men in vele onzer steden rondom de groote kerken ziet. Deze zelfde wanverhouding is oorzaak dat het meer dan levens- groote amazonen-standbeeld van Koningin Anna, vóór het hoofdportaal staande, volstrekt geen indruk maakt. Het standbeeld ziet er buitendien ook vrij oud en versleten uit, ofschoon 't zoo heel oud nog niet is. Toch is het gedeelte van het plein dat als terrein van de kerk met een ijzeren hek omsloten en van de straat afgescheiden is, meer dan 320 vierkante roeden of meer dan 32000 M2. groot. Nergens echter valt het betrekkelijke van groot en van klein zoo in 't oog als hij en in groote ge bouwen. Men weet uit de boeken wel dat de St. Pauls- kerk van Londen de grootste Protestantsche Kerk van de wereld is en dat zij in de bijzondere afmetingen slechts door vier gebouwen op aarde wordt overtroffen en dan nog betrekkelijk weinig; maar hoe zich geen broodwinning oplevert vrij laten om door fatsoenlijke bijzaken althans een bestaan te vinden dat eenigszins met dat van goede werk lieden gelijk staat, tenzij de wet het bestaan der onderwijzers werkelijk flink verbeterde, 't geen echter ook in dit ontwerp volstrekt het geval niet is. Van de hoofdonderwijzers zeggen we op dit punt niets, en moeten we de wet toegeven dat die geen winkeltje mogen doen of zoo iets als art. 28 op 't oog heeft; hoewel 't ook te be treuren is dat de meeste hoofdonderwijzers om te kunnen leven, niet juist in de „vettigheid der aarde" maar dan toch zoo wat „als rnijn- heeren van den kouden grond" al is 't jasje kaal en de pot wat schraal, dat zij, zeggen we, hun krachten zoo moeten verdeelen over allerlei bijzaken, ten einde bij hun schraal iu- komentje nog wat te verdienen, en dat ze hierdoor zich niet geheel met al hun kracht aan hun hoofdzaak kunnen wijden. Artikel 42 is een artikel dat nu al vrij wat opspraak verwekt en bij een behandeling van 't ontwerp 't hard te verantwoorden zal hebben. Het schrijft verplichte schoolgeldheffing voor in alle gemeenten waar opcenten op de grond belasting en het personeel, hoofdelijke omslag of eenige verbruiksbelasting worden geheven, dus iu verreweg de meeste gemeenten des Rijks. De wet van '57 laat de Gemeentebesturen wij in het al of niet heffen van schoolgeld, doch ademt feitelijk het beginsel van zooveel mogelijk kosteloos onderwijs, en, voor zoover schoolgeld geheven wordt, van zoo laag mogelijke tarieven. Het ontwerp daareutegen wil klaar blijkelijk den weg op van hoog schoolgeld en wel zoo lioog mogelijk 't geen duidelijk door schemert in 12 der memorie van toelichting. Vele warme voorstanders van het volks onderwijs streven tegenwoordig naar een meer algemeene toepassing van liet beginsel van koste loos onderwijs. Zeker is dit ook in abstracto het ware. Of 't vooreerst nog wel te bereiken is, betwijfelen wij. Maar van 't tegenwoordige standpunt naar de verplichte sehoolgeldheffing te gaan, dat is. een groote teruggang en niets anders; reeds daarom moeten wij 't veroordeelen. 't Is een concessie aan de anti-openbare school- partij en dat wel een waar deze toeh in lange niet mede te paaien is. Er is bovendien nog een merkwaardige leemte in het artikel. De laatste alinea luidt: „Het gemeentebestuur bevordert zooveel mogelijk het schoolgaan van kinderen van bedeelden en onvermogende», zonder hen, wanneer zij gelegenheid hebben tot keuze tussehen openbare en bijzondere scholen, in het doen dier keuze te belemmeren." In 't voorbijgaan zij aangestipt dat onze als taal kundig spreekwoordelijk bekwame wettenopstel- lers hier de kinderen laten kiezen op welke school zij gaan willen ais die kinderen dei- bedeelden nu eens verkozen l'école buissonnière? Maar dit is het ergste niet. Wanneer echter kinderen van bedeelden of onvermogendeu een eenigszins ware voorstelling van die grootte te maken We staan hier te .schuilen onder het gewelf van 't voorportaal en dit door zuilen, geschraagde gewelf is hooger dan de meeste groote kerken in haar ge heel zijn, boven dit portaal, is wederom een galerij met zuilen die de frontispice van den voorgevel tor- schen, en daarboven verheffen zich de twee torens op de hoeken van 't gebouw terwijl deze torens niet meer dan een toevoegsel zijn dat in indrukwekkende grootsehheid nog verre ovex-troffen wordt door den majestueusen dom die 't geheele bouwgewrocht kroont. Men trachte zicli eens deze afmetingen voor te stellen het is een kruiskerkde langste zijde is 469 Parijsche voeten (ruim 152 Meter), de kortste zijde 242)/, p. vt. (bijna 79 M.) de breedte van het schip is ruim 30 M.doch het Westelijke front met de twee torens is bijna 57 M. breed; de twee torens zijn 68 M. hoog en de top van het kruis boven den koepel is 152 M. boven den beganen grónd. Men bedenke hiei'bij dat de Utrechtsche dom 110 M. hoog is; dezen beklimt men langs 453 trappen, maar om in den bal van de lantaren hoven den koepel van St. Pauls te komen moet men 016 treden klimmen. Doch al deze cijfers zijn niet in staat om den aan schouwer van dergelijke wonderwerken van bouwkunstig genie als de St. Paulskerlt van Londen, de St. Pieters kerk van Rome en andere gehouwen die daarmede te verkiezen op een bijzondere school te gaan waar een hoog schoolgeld gevorderd wordt, dan is het gemeentebestuur, krachtens de voorlaatste alinea van hetzelfde artikel, verplicht dat school geld aan die kinderen ixit te keerenwant in die bedoelde alinea worden bedeelden en onver mogende» van het betalen van schoolgeld op de openbare school ontheven, welke bepaling voor de bijzondere scholen natuurlijk niet geldt. Van de overgangsbepalingen zullen we alleen dit zeggen, dat daaruit blijkt dat de wetgever de invoering van het ontwerp voor een zaak houdt van zeer langen adem. We kunnen ons dit wel verklaren. Een wetsontwerp als dit, waaraan toch niet minder dan twee-en-een-half jaar is besteed om het in elkaar te zetten, kan zoo maar niet met één enkelen slag tot uitvoering worden gebracht. Onze bedenkingen resumeerende herhalen we wat we iu den aanvang reeds te kennen gaven, n.l. dat dit wetsontwerp ons geheel niet aanstaat. We zeggenliever de zaken gelaten zooals ze ze zijn dan dit ontwerp tot wet verheven. Het hinkt zoo zeer op twee gedachten welker ineensmelling een onmogelijkheid is, dat door zulk een wet ons nationaal schoolwezen regel matig bedorven zou worden, terwijl het tocli den vijanden van dat schoolwezen in de verste verte niet voldoet. Over de denkbeelden in de memorie van toe lichting uitgedrukt zon al evenveel, zoo niet nog meer te zeggen zijn dan over de wet- zelf. Goede bedoeling, voor zoover 't on mogelijke te willen ouder de goede bedoelingen kan gerekend worden is er genoeg in te zien maar ook zeer wonderlijke zaken. Zoo b.v. valt het gedurig in bet oog dat de steiler dezer memorie vooral optreedt als beschermer of pleit bezorger der bijzondere school. Waar iemand wat op zijn brood krijgt, is het de openbare school; waar iemand een pluimpje krijgt, is 't de bijzondere. Dit is vreemd gedaan van een Minister, die allereerst toch voor bij de Grondwet voorgeschreven openbaar onderwijs zorgen moet. Men bedenke: aan de openbare school wordt verweten dat zij wel proselitisme drijft, dat zij wel pressie uitoefent op onver mogende ouders. N.-B. Op een andere plaats heet het lettterlijk: „Het bijzonder ondenvijs xvorde niet als tegen- Stander maar als bondgenoot, iu de bestrijding van onkunde en onbeschaafdheid, beschouwd." Wien geldt deze vermaning? Zoo het is, wat 't schijnt, den vrienden van het openbaar on derwijs, en den openbaren onderwijzers, welnu wij meenen dat het karakterloos en verachtelijk van hen zon wezen al wat zieh zoo al dekt onder de beschermde en beschermende vlag van 't bij zonder, daaronder ook zoogenaamd christelijk onderwijs,als bondgenoot te beschouwen, terwijl de tegenpartij er zoo ver van af is zicli als de bondgenoot van 't openbaar onderwijs te beschou wen, dat het dit als een nationale ramp uitkrijt en de openbare onderwijzers doorgaans zonder ze vergelijken zijn, een denkbeeld van hun grootte te geven. Men moet daai'toe den overweldigenden indruk ondervinden dien men bekomt bij een stille rondwan deling in het inwendige. Of, wat het uitwendige betreft, dan moet mon zich ergens in Londen plaatsen op een afstand van een a twee uren van het gebouw af, om dan den majestueusen koepel boven de. zee van huizen en andere gebouwen van Londen te zien uitsteken. Van de groote menigte andere torens van Londen be- mei-kt men weinig bij een overzicht van de stadden prachtigen koepel van St. Paul ziet men schier overal, en uren ver, als de lucht maar eenigszins helder is. Inwendig zijn de afmetingen van het gebouw niet minder grootsch en indrukwekkend. Men meent dat over bet geheel de St. Paulskerlx, ofschoon minder groot dan de St. Pieterkerk te Rome, als bouwgewrocht voortref felijker is dan deze en door de schoone harmonie der afmetingen een aangenamer indruk op den beschouwer maakt. Ik kan dit niet beoordeelen daar ik de St. Pieter niet gezien heb, doch wel heb ik de machtig aangrijpende gewaarwording ondervonden die het schoonste sieraad van 't kerkelijk Londen teweegbx-engt, als men in die schier onmetelijke ruimte, onder die trotsche gewelven en dat hemelhooge koepeldak den blik laat rond waren en naar vergelijkingen zoekt ten einde de grootte van dat alles te beseffen. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1877 | | pagina 2