ZIERIKZEESCHE COURANT voor het arrondis- sement Zierikzee. 1877. No. 6. Zaterdag 20 Januari. 80ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Het Wetsontwerp-Heemskerk op het lager onderwijs. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke noramers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTEN TIEN Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Gebo or te en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAIiENMAN. IV. Ia onze vluchtige revue van de artikelen waren we in ons jongste vervolg gekomen tot art. 21. Dit artikel moeten we ten deele eiteeren, docli doen dit tegelijk met art. 49; want zoo vormen zij een merkwaardig geheel. Art. 21 aim. 1 zegt: „Aan het hoofd van elke school staat een hoofdonderwijzer, die den leeftijd van 23 jaren heeft bereikt". Art. 49 alio. 1 luidt: „Aan het hoofd van iedere (bijzondere) school staat een hoofdon derwijzer". Wij vragen is dit niet een merkwaardig ge heel en als zoodanig een bijdrage tot kenschetsing van 't ontwerp als een proeve om de onver- zoenlijken te verzoener:, om het bijzonder onderwijs volkomen onder gelijke bedeeling te brengen met het openbare? Wij voor ons vatten echter de logica niet die deze beide artikelen met elkaar wil doen sluiten en de memorie van toelichting voldoet ons op dit punt niet door onze onbevattelijkheid te hulp te komen. Alleen zegt ze zoo ter loops dat aan de gemeentebesturen het recht moet ontnomen worden om in kleine buurten scholen (volgens art. 20 der wet van '57) met een hulponderwijzer aan het hoofd, te stichten omdat dit onbillijk is tegenover het bijzonder onderwijs, en dat ook aan het hoofd van iedere bij zondere school een hoofdonderwijzer moet staan, doch dat deze ook jonger dan 23 jaar kan zijn. Een toelichting met verdacht licht! ImmersMoet aan het hoofd eener openbare school een man staan die minstens 23 jaar is, dan kan dit nooit zijn omdat de inrichting een openbare is, maar omdat zij een school is en het staan aan het hoofd eener zoo belangrijke in richting als een school is niet aan minderjarigen kan toevertrouwd worden. Wij willen hierop niets afdingen. Maar als het goed is, dat de hoofdonderwijzer der openbare school minstens meerderjarig zij, zóó goed dat het in een wets artikel moet voorgeschreven worden, dan kan het niet anders dan minstens even goed en even noodzakelijk zijn voor de bijzondere school. Het attribuut openbaar of hijzonder doet in deze zuiver paedagogische kwestie niets af. Er schuilt onder deze wonderlijk tegenstrijdige combinatie óf économie, of politiek en dat is hier in beide gevallen niets anders dan politiek, doch een politiek die ons niet aanstaat. Economie, d. w.z. huishoudelijkheid, zui nigheid, want nu kan de partij der bijzondere scholen hoofdonderwijzers aanstellen van nog geen 19 jaar, (18 jaar 6 maanden en een paar dagen is mogelijk, zie art. 54 alin. 1 en 2). Of een jongmensch van dien leeftijd kan zich vestigen als ondernemer eener bijzondere school. Politiek, d. w. z. staatkunde, de kunst om aan het hoofd van een staat te blijven staan want nu kan de partij der bijzondere scholen niet klagen dat de openbare wordt voorgetrokken (art 20, wet '57). Nu wordt zij voorgetrokken en kan in 't groot doen wat volgens art. 20, wet '67, de gemeentebesturen altoos nog maar in 't klein mochten doen. Hoe is het echter mogelijk zulk een vergaande concessie aan het bijzonder onderwijs te rijmen met de staatszorg voor de openbare school? De staat kan die toch kwalijk „al zorgende" loslaten Gelukkig dat de tegenstanders der openbare school zoo veeleischeiul zijn dat ze zelfs niet inzien hoe verbazend veel hun thans reeds, zoo leuk weg, geboden wordt. Men kan 't in hun organen lezen, ze zijn wel dankbaar, doch in lange niet voldaan. In alle geval zijn ze dan toch nog iets gemakkelijker tevreden te stellen dan wijwij zijn niet dankbaar en niet voldaan ook door dit ontwerp. Doch gaan we verder. Art. 21 regelt vervolgens het getal hulpon derwijzers en kweekelingen die den hoofdonder wijzer moeten bijstaan, en dat wel op den grond slag van gemiddeld 40 ii 50 leerlingen per onderwijzend persoon, (de hoofd- en hulponder wijzers en de kweekelingen door elkander ge rekend), en van hoogstens 400 kinderen in ééne school, ofschoon ook 't geval voorzien eii mogelijk gemaakt wordt dat een school meer dan 400 leerlingen telt. De bepaling van de noodzakelijkheid van ge noegzaam onderwijzend personeel is zeker alleszins goed te keuren. In hoever 't opgaat in 't eene geval 40 leerlingen, in liet andere geval 50 leerlingen aan een kweekeling toe te vertrouwen, of op een kleine school b. v. van 90 leerlingen, den hoofdonderwijzer twee hulp onderwijzers toe te schikken, zoodat elke onder wijzer gemiddeld 30 leerlingen krijgt, en daarentegen op een school van 400 leerlingen te stellen een hoofdonderwijzer, 5 hulponder wijzers en 2 kweekelingen, dat is aan elk ge middeld 50 leerlingen te geven,dit alles laten we voor 't oogenblik aan zijn plaats. We vinden de bepaling dat er personeel moet zijn uitstekend en zien in den geest met vreugd die wel verdeelde en behoorlijk met onderwijzers bezette klassen al voor onsop 't papier natuurlijkwant waar al die onderwijzers van daan moeten komen is nog een andere vraag. Art. 25 bepaalt voor den hoofdonderwijzer een vaste jaarwedde en vrije woning, zoo mo gelijk met een tuin, en ingeval er geen woning beschikbaar is of hij er reeds een heeft, ver goeding voor huishuur. Voor de hulponderwijzers wordt mede een vaste jaarwedde bepaald en voor de kweekelingen een toelage. Het minimum der jaarwedde van een hoofd onderwijzer bedraagt f C00, van een hulpon derwijzer f 400 en dat der toelage voor eiken kweekeling f 100. De afschaffing der veranderlijke inkomsten, die halfslachtige veelszins bedriegelijke speculatie op de arbeiders-natuur der onderwijzers, is voor zeker goedte meer daar reeds thans de hulp onderwijzers geen veranderlijk inkomen hebben en men dus nn (onder de wet van '57) het beginsel toepast dat de hoofdonderwijzers wel dien prikkel van zóóveel cents per week meer of minder noodig hebben, doch de hulponder wijzers niet. Maar waartoe die minimumeijfers Liet men die maar liever geheel wegLiet men de een voudige wet van vraag en aanbod ook hier maar werken't Is waar, de arme minimum- lijders van thans zullen al watertanden naar de f 600, met de „zoo mogelijke" woningen en den stereotiepen „zoo mogelijken tuin". Be driegen we ons niet geheel en al, dan zijn zo toch in hun eigen licht en dat hunner opvolgers d. i. van 't minimum-geslacht, want dit schijnt vooreerst nog wel niet te zullen uit sterven en in dat van het wezenlijk natio naal belang. Wat zien we reeds nu? Een strekking daarheen, dat in vele gemeenten de hulponderwijzers hooger bezoldiging komen te genieten dan de hoofdonderwijzers. Heeds op dit oogenblik zijn de gevallen er. Er is al een eenvoudige dorpsschool waar de dochter van den hoofdonderwijzer haar vader in zijn werk bijstaat en daarvoor hooger jaarwedde geniet dan de vader zelf. Toevallig en gelukkig dat zij juist hij haar vader in die conditie is; 't kon anders ook een buurmeisje van den hoofd onderwijzer zijn. De strekking is er, (lat vele hulponderwijzers hooger jaarwedden zullen krijgen dan de hoofd onderwijzers endie strekking is verderfe lijk. Wij weten wel dat er ook anders over gedacht wordt, doch wij achten haar niet anders dan verderfelijk, zoowel voor de onderwijzers als vooral voor 't onderwijs. De tegenwoordige betrekkelijke duurte der hulponderwijzers en de daardoor ontstane wanverhouding tusschen de jaarwedden der hoofd- en hulponderwijzers is een gevolg van het gebrek aan onderwijzers. Dat gebrek zelf is een gevolg van de zeer ge ringe vooruitzichten die het onderwijzersvak oplevert als burgerlijk middel van bestaan, in verhand met de eisclien die aan de beoefenaars van dat vak worden gesteld. De tegenwoordige gedrongen toestand vergroot de teleurstellingen nog die 't vak als broodwinning opleveren moet, door een groote wanverhouding te doen ontstaan tusschen de verdiensten van de achttienjarige pasbeginners en de mannen die eenige, zelfs veel jaren practijk achter den rug hebben. De jonge lieden genieten dikwijls veel hooger jaarwedde dan de laatsten. Oudertusschen ver minderen de kansen om een hoofdonderwijzers plaats te veroveren naarmate de behoefte aan hulppersoneel toeneemt door bij de wet voorge schreven vraag, terwijl die kansen ook afnemen naarmate door onnatuurlijke lokmiddelen (de kweekscholen met toelagen als premie) de ge lederen worden aangevuld en verdicht. Voort durend gevraagd zal dus het artikel hulponder wijzers worden; onbereikbaar zal't kleine getal goede hoofdonderwijzers-betrekkingen worden, welk getal nog zal verminderen door overdreven aanbod en door vermindering der waarde van het geld. De hoofdonderwijzers-plaatsen die geen bestaan opleveren, zullen jammer genoeg! nog wel bezet kunnen worden; vooreerst omdat er altoos jonge menschen met illuziëu zullen zijn,

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1877 | | pagina 1