Binnenland.
Wij loopen er niet tneê weg. Niet omdat we
aan de bewaarschool geeu vormende kracht
toekennen, of ontkennen dat op een goede
bewaarschool de kinderen voor de lagere school
kunnen worden voorbereid maar omdat we liet
verkeerd achten de tewMcwscholen nu al den
weg der leerscholen op te drijven, vóór de
bewaarscholen bij de wet geregeld zijn en zelfs
vóór men het omtrent den aard en liet doel
dier inrichtingen zoo ongeveer eens is. Naar
mate de bewaarschool meer als leerschool gaat
meetellen, zullen de ouders den cursus der lagere
school meer gaan inkrimpen.
Evenmin als de wet van 1857 spreekt ook
dit ontwerp van een bepaalden leertijd voor de
lagere school. Er wordt alleen gezegd dat er
scholen moeten zijn voor de kinderen die den
leeftijd van zes jaren hebben bereikt. Gewoonlijk
wordt tot dusver nog' als bij traditie aangeno
men dat de leertijd gemiddeld tot den volbrachten
twaalfjarigen leeftijd duurt. De bewaarschool
als leerschool ingericht werkt het te vroeg
verlaten der school onvermijdelijk in de hand..
Hierop kan door trage of wel onwillige ge
meentebesturen worden gerekend om het gebied
van het lager ouderwijs in te krimpen. Immers
door te specnleeren op den leeftijd van 10 jaren
als gemiddeld tijdpunt tot bet verlaten dei-
school, wordt de „behoefte" reeds met een derde
verminderd.
Hierop dient de wetgever te letten, daar het
van algemeene bekendheid en door de twin
tigjarige werking der wet van 1857 voldoende
bewezen is dat er gemeentebesturen zijn die
wezenlijk het openbaar onderwijs zoo niet alle
onderwijs vijandig zijn, of zich met een aller
treurigst minimum van wereldsche geleerdheid
voor de goede gemeente gaarne zouden willen
behelpen.
Wij zouden dus liever in dit ontwerp van
een wet op het lager onderwijs van geen scholen
voor kinderen beueden de zes jaar gespro
ken zien. Dan werd ook een opzettelijke
regeling van het volksbelang door de bewaar
school vertegenwoordigd niet geprejudicieerd,
't welk nu bij dit ontwerp zeer zeker het
geval is.
In Art. 20 komt weder een punt aan de
orde niet minder kapitaal dan dat van Art. 16.
Alinea 2 toch zegt: „De regeling der school
tijden wordt, de leeraren der kerkgenootschappen,
waartoe de schoolgaande kinderen bekooven,
geboord, zooveel mogelijk in verband gebracht
met de uren op welke die leeraren onderwijs
in den godsdienst geven."
We noemen dit een kardinaal punt. Dit is
het inderdaad. De betrekkelijke waarde, die
er te hechten valt aan hetgeen al zoo onder
den naam van godsdienst-onderwijs bedoeld
wordt, aan haar plaats latende, moeten wij
erkennen dat waar de leeraren der kerkgenoot
schappen zich met het geven van onderwijs in
't een of ander tot hun vak behoorende aan
schoolgaande kinderen bezig houden, zeker
verband tusschen de schoolmen en laat ons
ze zoo nu maar eens noemen kerkuren moet
bestaan. Niet minder is dit zoo met het oog
op de R. Ifatb. heilige dagen.
De wet vau '57 heeft ook reeds eenigszins
hieraan gedacht door toe te laten dat de lokalen
der openbare scholen kunnen gebruikt worden
door de kerkelijke leeraars om er bun onderwijs
in te geven. De ervaring heeft ondertusscben
geleerd dat de leeraars der kerkgenootschappen
over 't algemeen van die vrijheid geen gebruik
hebben willen of kunnen maken. Hoogst zeld
zaam zijn de gevallen dat godsdienst-leeraars
in de lokalen van openbare scholen komen les
geven. Trouwens zonder verband tusschen bun
leeruren en die der school zijn er aan deze
zaak groote practiscbe moeielijkheden verbon
den, wegens de vele variëteiten van kerkelijke
overtuigingen, de indeeling der parochiën en
wijken enz.
Hoe een bij de wet of bij plaatselijke
verordening vast te stellen tableau der schooluren
en schooltijden, „gehoord de leeraren der kerk
genootschappen" en waarbij deze genoegen
nemen, mogelijk is, zonder dat de openbare
school er de ingrijpende nadeelige gevolgen
stoornis in de lessen, geringschatting van bet
schoolonderwijs enz. van zal ondervinden, ver
klaren wij volmoudig niet te begrijpen. Waar
't, aan do hand van dit Art. 20, zoo al naar
toe zal gaan in zekere streken van het Vaderland,
voorzien we daarentegen maar al te welen
of dit wel in het belang van de natie zal zijn
moeten we zeer betwijfelen. Slot volgt.
Zieuikzee, 16 Jan. Gisteren avond is alhier aan
gekomen de equipage van liet op Onrust gestrand
Grieksch barkschip //Emboriani", kapt. G. Spanoudi,
van Taganrog met rogge naar Rotterdam bestemd.
Heden nacht zijn verscheidene vaartuigen derwaarts
vertrokken om lading over te nemen, terwijl eenigen
reeds hier zijn aangekomen. Volgens heden ontvangen
bericht staat er 8 voet water in het schip en is men
druk bezig de lading zooveel mogelijk te bergen.
Het Hoofdbestuur der Maatschappij lot bevordering
van Landbouw en Veeteelt heeft dit jaar aan de leden
dier maatschappij niet als naar gewoonte een exemplaar
van dr. Staring's Almanak, maar als een eerste proeve
een eigen //Almanak voor het jaar 1877, Jaar
boekje uitgegeven door de Maatschappij tot bevordering
van Landbouw en Veeteelt in Zeeland'/, toegezonden.
Wij hebben liet nieuwe jaarboekje met belangstelling
doorbladerd.; het ziet er net uit, is in een stevigen
omslag in portefeuille-formaat en bevat een menigte
opgaven, tabellen, wetenswaardigheden en wenken die,
grootendeels op landbouw en veeteelt betrekkelijk, in
de eerste plaats voor den landbouwer van belang zijn,
doch het boekje niet minder geschikt, maken Lot een
algemeen hand- en zakboekje voor Zeeland. Het komt
ons voor dat het hoofdbestuur lof verdient voor zijn
arbeid en, blijkens liet voorbericht, komt ook den heer
Vovsterman van Oijen te Aardenbuvg veel eer toe voor
het voorname aandeel door hem genomen in de samen
stelling van dit nuttige boekje.
ile onderwijzers hun opleiding moeten gehad
hebben om tot een der examens te worden
toegelaten, zoo is een dergelijke erkenning als
in dit artikel volkomen onnoodig. Ieder is
vrij een normaalschool of kweekschool te openen,
mits hij maar acte van bekwaamheid als hoofd
onderwijzer bezit.
Art. 16, een kapitaal artikel, de Achilleshiel
wellicht van clit wetsontwerp, 't heeft er
ondertusscben nog wel meer, is al zeer won
derlijk in elkaar gezet. Wy schrijven het hier
af en onderstreepen waar 't op aankomt.
„In elke gemeente wordt lager onderwijs
gegeven in een voor de bevolking en de behoefte
voldoend getal scholen, toegankelijk voor alle
kinderen, zonder onderscheid van godsdienstige
gezindheid, die den leeftijd van zes jaren hebben
bereikt.
„Tot beoordeeling van cle behoefte, in de
vorige zinsnede bedoelt, wordt onderzocht, of
en in hoeuerre, door anderen dan de gemeente
voor voldoend schoolonderwijs wordt gezorgd.
Dit is voorwaar een artikel dat goud waard
is voor alle tegenstanders van de openbare
school.
Immers op die wijze worden feitelijk alle
bijzondere scholen aangemerkt als meetellende
onder de scholen die noodig zijn om in de be
hoefte te voorzien, en staat het aan de gemeente
besturen vrij om door de bijzondere school te
prefereeren cle openbare d. i. de krachtens de
wet neutrale en nationale school, overbodig te
verklaren en onmogelijk te maken. Daar waar
ook al de openbare naast de bijzondere school
wordt geduld, kan een kleine of groote wijziging-
in het program der bijzondere, met indirecten
steun van het gemeentebestuur, aan de bijzondere
school de besliste voorkeur boven de openbare
bezorgen.
De strekking van dit artikel is zoo wijd
dat, door niet meer dan een kleine consequentie,
over een groot deel van het platteland cle
openbare school feitelijk wordt opgeheven, om
plaats te maken voor de zuiver kerkelijke
school.
Het is niet te ruim geschat als we aannemen
dat door clit artikel over een klein derde ge
deelte van het land het openbaar onderwijs ter
dood gewijd wordt.
Iudirect moet ook uit dit artikel, meer nog
dan reeds nu bij de wet van '57 het geval is,
volgen dat in vele plattelandsgemeenten en
zelfs in de grootere plaatsen van de zwarte
streek, de onderwijzers de gehoorzame oogen
dienaars der geestelijkheid zullen worclen, ook
al wordt er de naam van openbare school
geduld.
In Art. 17 worclt aan de gemeentebesturen
Vrijgelaten de oprichting eener zooals 't artikel
zegt „laagste of voorbereidingsklasse" voor kin
deren beneden de zes jaar, en deze te verbinden
aan de openbare school.
Hiermede wordt aan reeds hier en daar be
staande inrichtingen een wettigen vorm gegeven.
staf met een duif er opclen schepter der koningin
.een ivoren schepter, naar men meent van koningin
Maria, gemalin van Willem III. Eindelijk als tot de
regalia behoorenclehet stompe zwaard der genade,
het zwak gepunte zwaard der kerkelijke en het scherp
gepunte dér wereldlijke gerechtigheid, alle drie voor
den souverein uitgedragen bij de kroning, clen rijksappel,
de armbanden en sporen, de ampulla of het olievat
voor de zalving met den daarbij behoorenden lepel,
welke lepel eigenlijk het eenige overgebleven stuk
van de oude kroonsieraden ishet gouden zoutvat
een groot gouden doopbekken, dat gebruikt wordt bij de
kerstening van prinsen en prinsessen van 't koninklijk
huis en nog onderscheidene kostbare voorwerpen bij
cle kroningsplechtigheid te pas komende. De geheele
kroonschat moet een waarde hebben van 36 millioen
gulden. Alles is opgesteld onder een zware glazen kast,
omgeven van nog zwaarder ijzeren traliewerk en ge
plaatst in het midden van een zes- of achthoekig vertrek,
met steenen vloer en gewelfde steenen zoldering.
Het worclt echter tijd ons Towerbezoek te eindigen.
Toch mag ik dit niet doen zonder met een enkel woord
melding te maken van cle St. John's kapel, in clen
Witten Toren, als van een der schoonste proeven van
Normandischen bouwstijl; zij ziet er na $le ondergane
restauratie uit als nieuw en vertoont volstrekt geen
merkteekenen van een ouderdom van acht eeuwen.
Van den Tower als konldijk paleis zou ook nog vrij
wat te zeggen vallen, doch met uitzondering van cle
vertrekken in den Witten Toren, zijn al cle zalen, kamers
en torens van het paleis verdwenen.
Ik verliet Londens vermaarde vesting met 't hoofcl
vol ernstige gedachten. Grootheid en laagheid, misdaad
en ongeluk, geweld en tirannie, fees'tgejubel en jam-
mergeschrei, dolle dartelheid van weelde en wellust,
tandengelmers en verkropte vervloekingen, ziedaar de
eeuwen lange geschiedenis dezer plaats. Nu ligt ze daar
als een eigenaardig'anachronisme te midden van het
groote woelige Londen en gelijk ze weleer het centrum
was van Engelands lijdensgeschiedenis, zoo blijft ze
vast nog eeuwen cloor het middelpunt van veel natio
nale trotsch en glorie, en zeker cle belangwekkendste
reliek van 't Engelschevolk.
VIII.
De St. Pauls Kathedraal.
Den Engelschen gaat door cle geheele wereld de
roep na dat zij een godsdienstig volk zijn. Overal en
door iedereen kan men dit hooren bevestigen. Ieder
heeft op reis wel eens Engelschen gezien. Wanneer
van reizigers gesproken worclt op 't vaste land, clenkt
men in cle eerste plaats altoos aan Engelschenen
ieder heeft wel eens of meermalen zoo'n reizenden
Engelschman gezien met zijn kerkboekje, een bijbeltje
of een nieuw testamentje in den zak. Algemeen weet
men ook dat geen Engelschman op Zondag eenig werk
doen zal als hij er buiten kan. Even zeer is het van
algemeene bekendheid dat cle Engelschen millioenen
bijbels en milliarden tractaatjes over cle wereld verspreid
hebben en zendelingen naar alle oorden der aarde uit
zenden. Derhalve cle Engelschen zijn een bijzonder
godsdienstig volk. Wanneer men nu daaruit maar niet
al te veel consequenties afleidt, dan wil ik in 't al
gemeen ook wel toegeven dat zij een godsdienstig
volk zijn. Anders zou ik zoo meenen dat er nog
meer godsdienstige volken zijn, b. v. de Turken, cle
Franschen, cle Italianen, de Spanjaarden vooral, om
van Duitschers Noren, Russen en zooveel anderen nu
niet te spreken. Dus zeer in 't algemeenwant 't be
grip «godsdienstig" is erg onbepaald, zwevend, vatbaar
voor allerlei omschrijving, opvatting en vorm.
Maar wat zeker niemand zal kunnen tegenspreken is
dat de Engelschen zeer kerkseh zijn. Doorgaans meent
men dan ook kerkseh als men zegt godsdienstig. Goecl
kerkseh, schier voorbeelcleloos kerkseh zijn de Engel
schen. En niet enkel kerkseh, maar ook clericaal tot
in merg en been. Althans over 't algemeen, want
behalve in de Yereenigde Staten vindt men nergens
zoo groote verscheidenheid van vormen, waarin de be
hoefte aan godsdienst zich openbaart als in Groot-
Brittannie. Kerkschheid en clericalisme zijn echter
predomimeerend. Wordt vervolgd.