ZIEBIKZEESCIIE COIBAM.
voor het arronis- sement Zierihzee.
1876. No. 98. Zaterdag 9 December, 79ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 et.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag' voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEAMAN,
De Processies in Limburg.
i.
Bij de algemeene beraadslagingen over hoofd
stuk IV (Justitie) der Staatsbegrooting voor
1877, werden onderscheidene teêre punten
aangeroerdde benoemingen bij het notariaat
het Ned. Werkliedenverbond; de gouden en
zilveren hoepels, waarmede het zeker door
verloop van tijd ietwat uitgedroogde en daar
door ietwat rammelend en min of meer wrak
geworden kniperswerk, dat Ned. llerv. Kerk
beet, wordt bij elkaar gehoudenliet droit de
réponse (geen hapje soms voor een Minister
van Justitieen meer andere .wel uiterst be
langrijke maar zeer teêre zaken.
Geen daarvan is misschien zoo bij uitstek
splinterig, stekelig, netelig en toch teêr als
de zaak der processies in Limburg. Het zou
wellicht beter zijn te spreken van processies
in 't algemeendoch voor 't oogenblik was
alleen van processies in Limburg sprake.
De zaak der processies is een teêre zaak op
zich zelf, maar zij is dit dubbel voor het tegen
woordige kabinet. Op zich zelf, want in een
Staat waar velerlei kerkgenootschappen grond
wettig recht van bestaan hebben en waar de
individueele vrijheid des gewetens evenzeer
door de grondwet gewaarborgd is, daar zijn
alle vraagstukken, waarin op een of andere
wijze de godsdienstige, vooral de kerkelijke
meeningen of belangen betrokken zijn, van
teederen aard, omdat op geen gebied zoozeer
als op 't kerkelijke de algemeene begrippen
van reebt en gerechtigheid door de subjectieve
meeningen gekneed en verkneed worden of van
primaire tot secundaire worden gedegradeerd.
En in het bijzonder voor dit kabinet, io. wegens
de tijdsomstandigheden, 2o. in verband met den
oorsprong van dit kabinet en de samenstelling
der minderheid in de Kamer, wier steun tot
dusver onder alle wederwaardigheden aan dit
kabinet verzekerd is geweest.
Wanneer wij thans in dit artikel deze zaak
eens in behandeling nemen, dan doen wij dit
ook met de bewustheid van haar eigenaardige
teerheid en splintevigheid. We wanen ook vol
strekt niet dat wij afgezien van dat teêre
karakter iets bijzonder belangrijks of iets
nieuws over deze moeielijke politieke kwestie
weten te zeggen. Waar de eerste rechtsge
leerden des lands erkennen dat een zaak moeielijk
en ingewikkeld is, daar mogen wij, eenvoudige
leek, gernst onze incompetentie belijden. Maar
't is ook onze bedoeling niet een enkel woord
te zeggen als machthebbende of bevoegde. En
aan den anderen kant erkennen we ook bij
voorkomende politieke vraagstukken geen spe
ciale autoriteiten aan wie dan voor elk geval
de speciale bevoegdheid zou toegekend zijn om
de beslissing te geven. We wenschen alleen
in het algemeen iets over deze zaak te zeggen
en dat naar aanleiding van het gesprokene in
de Kamer.
De eigenaardige optochten, onder den naam
van processies bekend, behooven tot hetgeen
in onze grondwet wordt bedoeld onder „open
bare godsdienstoefening". Nu brengt vrijheid
van godsdienst en vrijheid van geweten niet
mede dat al wat die „openbare godsdienstoefe
ning" aangaat, door den wetgever verwaarloosd
en zonder regeling gelaten wordt. Reeds de
natuurlijke wet dat geen vrijheid mogelijk is
zonder bepaling en beperking van die vrijheid,
brengt mede dat ook de godsdiensloefening
voor zoover zij openbaar d. i. hier: publiek,
op straat of op den weg en voor ieder zichtbaar
of hoorbaar is door bepaling en beperking
binnen 't bereik van 't staatsrecht gehouden
wordt. Iu art. 167 alin. 2 der Grondwet is
bepaald dat „behoudens de noodige maatregelen
ter verzekering der openbare orde en rust, de
openbare godsdienstoefening buiten de gebouwen
en besloten plaatsen geoorloofd blijft, waar zij
thans (1848) naar de wetten en reglementen
is toegelaten". In art. 6 der Wet op de Kerk
genootschappen wordt aan bedienaren van den
openbaren godsdienst het dragen van het ker
kelijk gewaad verboden buiten gebouwen en
besloten plaatsen of daar waar de openbare
godsdienstoefening, naar het 2e lid van art.
167 Gi'ondw., is toegelaten.
Beide bepalingen zien o. a. :op de processies.
Dat dit zoo is, blijkt ook daaruit dat er lijsten
bestaan van de plaatsen in alin. 2 van art. 167
bedoeld. Deze lijsten kennen wij niet. Het
schijnt dat er verschillende bestaan en dit laat
zich verklaren. Het was namelijk mogelijk in
1848 een lijst op te maken van al de plaatsen
waar op dat tijdstip gewoonlijk, d. i. op zekere
bekende tijden, processies in zwang waren en
werden toegelaten. Maar 't was ook mogelijk,
en met het oog op alin. 2 art. 167 zelfs o. i.
regelmatig, dat de lijst alleen inhield die plaatsen
waar, zooals uitdrukkelijk aangeduid wordt,
die optochten naar de weiten en reglementen
waren toegelaten. Tusschen tweederlei lijsten
in dien zin bestaat groot verschil, zooals ieder
terstond moet inzien.
Daar nu blijkbaar aan dit onderwerp door den
grondwetgever en door den specialen wetgever
opzettelijk de aandacht gewijd is als een punt
dat met name diende genoemd en speciaal ge
regeld te worden, gaat het niet aan in het
parlement de processie-kwestie af te doen in
theatrale, pathetische redevoeringen waar de
kerkelijke gevoeligheid of kitteloorigheid zoo
klaar uitschijnt, dat de hoorders niet behoeven
te wagen of de redenaar die zich zoo uitliet,
ook stond onder den invloed van den kerke-
lijken hartstocht en niet als een zelfstandig-
man met onbevangen blik en oordeel.
Dit is de hoofdgrieve die we hebben tegen
de wijze waarop de heer Lambrechts de processie-
zaak in de vergadering van Dinsdag heeft
besproken. Zoo zeer werd die spreker door
hartstocht beheevscht dat hij zelfs verklaarde
dat hem ,,'t bloed iu de aderen kookte", en
als dat gebeurt moet men wel een hoogen
warmtegraad bereikt hebbenook zeide bij dat
liet is alsof we in een land zijn waar tirannie
en geweld den sckepter zwaaien, en dat is
geen kleinigheid.
Gelijke grieve hebben we tegen de wijze
waarop de heer de Biebersteijn de zaak besprak.
Deze heer „betreurt liet dat men in ons land
vrij is om op straat te zingen en te razen en
te tieren, en niet vrij om te bidden, dat men
heu, die dat doen, behandelt als Turken, Baschi-
bouzouks", tenvijl hij hier nog aan toevoegde
„Laat hen bidden, die goede Limburgers, zij
zullen geen communards worden, geen oproer
makers, zij zullen geen burgemeesters toezingen
hop, hop, hop, hangt hem op
Dat is niet de wijze waarop zulk een teêre
zaak moet behandeld worden. De regelmatig
deukende en welsprekende Minister van Justitie,
de heer van Lijnden van Sandenburg, was dan
ook zeer wijs, toen hij blijkbaar op dien grond
slag zelfs geen woord over de zaak reppen
wilde, en om dit in 't liclit te stellen zijn
repliek vastknoopte aan hetgeen de heer Ar-
noldts op veel bedaarder toon over 't onderwerp
had gezegd. Hartstocht en drift verblinden,
dit heeft de heer Lambrechts niet genoeg be
dacht, anders zou hij hebben ingezien dat bij
daarmede de zaak die hij voorstaat meer kwaad
doet dan goed. Waar zou 't in Nederland met
alin. 2 art. 167 der Grondw. heen, als de
hartstocht der kerkelijke partijen daaraan de
uitlegging geven moestDan schoot er immers
van al de processies geen enkele over? En
redelijke, inschikkelijke menschen kunnen dat
niet willen, ook al zijn ze persoonlijk öf onver
schillig' omtrent processies óf al honden zij ze
voor dwaze komedies.
Met een kwinkslag en een getuigenis van
de groote rustigheid en goedigheid der goede
Limburgers, gelijk de heer de Biebersteijn meende,
wordt niets uitgemaakt. Zoo wordt alleen aan
de zaak een geheel andere gedaante gegeven
dan de ware. Met hartstochtelijke noch met
enkel gemoedelijke redeneeringen en allerminst
met kwinkslagen laat zich die zaak afdoen.
Wij zijn b.v. zoo radicaal liberaal in beginsel
op dit stuk, dat wij zouden zeggen: „laat pro
cessie honden wie wil". Doch hiermede komt
men niet verder, want zonder voorbehoud kunnen
we 't, ook bij het grootste radicalisme en de
volkonienste onverschilligheid omtrent die op-
tuehten op zichzelf, niet zeggen. Immers we
dienen er dadelijk bij te voegen „mits voor-
eigen rekening, en zonder anderen te hinderen
of te dwingen ook mede te doen, en zonder
de openbare orde te verstoren, en zonder de
circulatie op straat te belemmeren enz. enz."
Wij voor ons zouden den heer Lambrechts
en zijn geestverwanten wel eens in bedenking
willen geven b.v. eens een processie te orga-
niseeren om te worden gehouden in de straten
der residentie. Als de zaak inderdaad zóó on-
noozel, zoo of no consequence is, als zij haar
in hun ontboezemingen voorstelden, wat zou er
dan tegen processies te 's Graveuhage, Amster
dam, Rotterdam en dergelijke plaatsen zijn in
te brengen
Toch zou de partij, waartoe de heer Lam
brechts behoort, zich wel wachten de proef te
nemen. Geen wonder ook, want meu heeft
hier te doen met een staatsrechterlijk vraagstuk
dat een geschiedenis heeft, met wetsbepalingen
die niet zonder oorzaak zóó gemaakt zijn en
niet zoo maar onder den indruk van een of
andere hartstochtelijke ontboezeming kunnen te
niet gedaan worden.
Dit zullen we nader bezien.
Wordt vervolgd.