voor het arrondis- sernent Zieritae.
1876. No. 92. Zaterdag 18 November, 79ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
F e uille t o i.
WETENSCHAP EN HANDEL.
Binnenland.
SCHETSEN OP REIS,
zf Erik mmm coüraiyt
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTENT IE N:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag- voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
Dat onze tijd niet in alle opzichten tot de
aangenaamste behoort, wordt vrij algemeen er
kend. Er is veel goeds op te merken, maar
ook veel dat verre van opwekkend is te veel
vraagstukken wachten nog' naar oplossing. Ouder
de verblijdende teekenen des tijds behoort niet
in de laatste plaats de vorderingen, die de
wetenschap op bijna elk gebied maakt en de
resultaten, die zij voor het leven afwerpt. Baeo
heeft het reeds beweerd dat dit vooral tot de
taak der wetenschap behoort in de nieuwere
tijden, het leven veiliger en aangenamer te
maken. Voortdurend worden nieuwe ontdek
kingen gedaan en niet alle worden proefhoudend
bevonden, maar tocb ook vele zijn er die ons
vooruitbrengen op de baan der ontwikkeling.
Zoo is de zucht naar kennis een der edelste
beginselen, die leven in den mensch. Werken
en denken voor den medemensch, voor de maat
schappij waarin men leeft, voor de groote
menschenweveld daarbuiten, dat is de roeping-
van de besten van ons geslacht. Dat wij dan
ook in veel opzichten vooruitgaan, blijkt ons
dagelijks. De grootsclie werken en het laatste
decennium in ons land tot stand gekomen, daar
door de betere en snellere middelen van verkeer en
het uitleggen der groote steden, zijn belangrijke
teekenen van leven. Doch niet alleen op onze
onmiddelijke omgeving worden onze blikken
gericht, ook daarbuiten.
Hier bobben we veel te doen voor verbeterd
onderwijs, vooral ten platte lande een hoogst
vruchtbaar veld ter ontginning, en als het waar
is dat het terrein waarop het Nederlandsche
volk zijn krachten heeft te beproeven, niet meer
ligt op de zee en iu verre landen, maar binnen
onze eigen grenzen, zouden we volgens dat
beweren van een zeevarend en handeldrijvend
een landbouwend volk worden. Dat elk, die
het wel met ons volk meent, meerdere beschaving
en ontwikkeling wil zien onder de plattelands
bevolking, dat het verbeterd onderwijs dus daar
vooral noodig is, ligt voor de hand. Willen
we vooruitgaan, dan moet het van de steden
niet alleen komen, maar vooral ook van het
landbouwend gedeelte der natie. Intussehen
liet een sluit het andere niet uit. Het Neder
landsche volk heeft steeds een goeden naam
gehad van wege land- en tuinbouw en vrij
wat streken in het Noorden en Noord-Oosten van
Europa langs de Oostzee en in Denemarken en ook
in Engeland zijn door Nederlanders ontgonnen
in tijden, toen wij den wereldhandel in banden
hadden. Dat we weer onder de eerste der
handeldrijvende mogendheden zullen belmoren
is misschien een illuzie, maar bedaard in dit op
zicht de palm uit te blijven reiken aan een enkele
stad, Hamburg bijv., dat ons in sterkte van
handelsvloot overtreft, is niet van ons te wachten.
Vooruitgang ten platte lande, vooruitgang op
de zeede natuur heeft ons hierin den weg
gewezen. En dat kan en het is geen illuzie
daarop te hopen. Neemt ons volk toe iu kracht
en gezondheid, in ontwikkeling en geestkracht,
dan gelooven wij dat van zelf meerder leven
op velerlei gebied zal volgen.
Men zit dan ook niet stil. Het nog jonge
Aardrijkskundig Genootschap doet wat dit be
treft wat haar hand vindt om te doen en vindt
haar pogingen krachtig ondersteund. De blikken
worden gewend naar het Oosten, worden go-
wend naar het Noorden. Onze schoone geschie
denis doet daarbij haar rechten gelden, piëteit
en directe belangen zijn daarbij in liet spel.
Indië heeft veel voor ons gedaan, het kan niet
van ééue kant komen, we zijn zedelijk verplicht
voor Indië te zorgen op intellectueel en zedelijk
gebied. Streken grooter dan ons land liggen
noch onontgonnen, duizenden kunnen daar brood
en rijkdom vinden. Het geldt de belangen
zoowel van de Nederlandsche als van de In-
landsehe bevolking. In het Noorden vindt de
wetenschap niet alleen haar terrein, ook daar
zijn bronnen van welvaart op te sporen en
dat is reeds gebeurd. In die bevroren streken
hebben we roem en rijkdom verworven in vroeger
dagen, dat kan weer gebeuren en het is te
verwachten dat het gebeuren zal. Wetenschap
en stoffelijke belangen, theorie en praktijk
moeten hier samengaan, zooals trouwens overal
iu 't leven. De wetenschap moet voorgaan,
de praktijk volgen. Eerst de pionier, dan de
rustige landbouwer; eerst de ontdekker dan
de handelsman. En met dit laatste worden
niet alleen de groote steden gebaatis er wel
vaart in een streek, de weldadige invloed laat
zich spoedig ook elders gevoelen. Ook direct
kunnen streken, havens die niet bij het centrum
van ons land liggen, belang hebben bij ont
dekkingen in hot Noorden.
We komen hierop wellicht later terug.
C.
Zierikzee, 17 Nov. Sinds eenige dagen is er weder
eens eenige variatie gekomen in de politieke nuanceering
van onze staatsmachine, regeering en kamer. De
variatie betreft echter meer de linten en kleurspelingen
der partijen dan de politiek. Onze partijen worden
zoo zoetjes aan oud, de kenmerkende scherpe kantjes
gaan er af. Als nu partijen oud worden dan vergeten
ze langzamerhand datgene wat hen weleer zoo onder
scheidde van elkaar, nu en dan geraakt een stukje van
die eigenaardige onderscheidende kenmerken verloren.
Nieuwe beschouwingen doen hun invloed kennen, de
ervaring deelt liaar lessen uit en daarvan blijft altoos
iets hangen. Ten slotte houdt op die wijze een staats
partij vaak niets meer over dan haar ouden naam,
den stok waaraan zij vroeger haar vlag voerde en de
oude gave of min of meer geschonden uniform waarin
zij in vroeger dagen bij revues en campagnes gedost
was. Dien weg gaat het thans op met onze conser
vatieve partij. Toen zij regeeringspartij werd was
van over zee en van over land,
VII.
De kwestie van goed drinkwater is niet minder
dan de rioolkwestie voor Londen van 't allergrootste
belang. Een aantal waterleidingen voorzien de stad
van drinkwater en voeden ook de brandkranen, drink
plaatsen en fonteinen. De kleine fonteintjes om den
voetgangers overal in de straten een frisschen teug
water te bezorgen, zijn zeer vernuftig hier en daar
in de lantarenpalen aangebracht op ongeveer anderhalve
meter boven den rand van 't trottoir; een nap aan
een kettinkje hangt er bij.
"Wie denkt aan zoo iets in onze Hollandsclie steden
Het zijn voornamelijk'10 maatschappijen die Londen
van drinkwater voorzien. De waterleidingen dezer
maatschappijen voeren dagelijks ongeveer 250 millioen
liters water aan, waarvan tot voor korten tijd 460
millioen liters uit de Theems hoven Londen werd
getrokken. Thans mag alleen de Chelsea-maatschappij
nog haar water uit de rivier halen, aan alle andere
maatschappijen is 't verboden water uit de Theems
te nemen binnen het bereik van ebbe en vloed. Zij
trekken dan ook het water uit de New-River, River-
Lea, River-Ravensbourne en uit de Chalk-Wells. De
New-River is een kunstmatige waterleiding, bijna elf
uren gaans lang, 48 voet breed en 4 voet diep; zij
is reeds in 4620 aangelegd en komt voort uit de
velden bij Chadwell tussehen Hertford en Ware.
Londen is heter van drinkwater voorzien dan verre
weg de meeste steden in ons kleine waterrijke land,
waar de drinkwater-zaak geen kwestie meer zijn moest.
Na dit een en ander verwacht de lezer van mij
vast wel geen al te ongunstig oordeel over 't geen
ik straks genoemd heb »de Londensche odeurs."
Toch heeft Londen die, en wel drie zeer gepronon
ceerde odeurs, onvergetelijk voor wie ze eens genoten
heeft. Ik vertrouw wel dat de Londenaar zelf die
niet zal waarnemende vreemdeling, die voor 't eerst
de Londensche lucht opsnuift, bij ongeluk of hij wijze
van proefneming', moet ze echter wel gewaar worden.
Daar is vooreerst de lucht, die aan alle zeehandel-
drijvende koopsteden eigen is, en clie men waarneemt
inzonderheid in den omtrek van de Theems van London-
bridge af lager op. Gemiddeld liggen er dagelijks
duizend schepen in de dokken en op de rivier, en
•t is niets vreemds dat de geuren van al de af- en
aangevoerde ladingen, gevoegd bij die van teer en
pek, u in dikke golven op de reukzenuwen vallen,
zoodra ge b.v. Lower- Thcimesstreet afgaande den
Tower nadert.
De tweede zeer origiueeie Londensche geur laat
zich waarnemen in 't Westend in de wijken dér
parken, en deze beviel mij bij uitstek. Ik had zulk
een frissche, wezenlijk lekkere lucht niet verwacht,
zoo nabij die ontzettende opeenhooping van bewoners.
In Regents-park waant men zich buiten in de vrije
natuur, en toch huizen daar in de onmiddellijke om
geving nog- wel een paar honderdduizend menschén.
Zelfs in St. James-park en Green-park, die in den
omtrek van Buckingham-palace en dus betrekkelijk
binnen de dichte kom van Londen gelegen zijn, vond
ik de lucht zuiverder en landelijker dan in 't Haag-
sclie bosch of in 't Voorhout.
Behalve deze heide zeer wel dragelijke of zelfs
genietbare odeurs is er nog een, waar ik minder vrede
mee kon hebben. Ik weet die niet anders te noemen
dan »Londenluclit" en houd haar voor een mengsel
van steenkoolgas en ale-geur. Als die scherpe, eenigs-
zins bedwelmende lucht liier of daar, waar ze wat
veel gecomprimeerd was, mij, hij wijze van inblazing
de reukzenuwenprikkelde, dan rilde ik onwillekeurig
en vond die odeur afschuwelijk. Foei! welk een geur;
als ik er aan denk, voel ik hem nogwant dat mag
men wel voelen noemen, als een onaangename ge
waarwording uw reukzenuwen zoo aandoet, dat ge
onwillekeurig snuift en proest, of de hand afwerend