ZIERIKZEESCHE COIRWi. voor het arrondis- sement Zierikzee. 1876. No. 77. Woensdag S7 September. 79ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Het Beiersch bieren onze nationale zeden. Binnenland. Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VBIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommcrs 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DEK ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEAilIAN. Dat eeu zekere drank, eenmaal volksdrank geworden, van bepaalden invloed op bet huiselijk en maatschappelijk leven moet zijn, zullen we wel als algemeen erkend mogen aannemen. Voor wie dit nog niet zoo helder is kunnen we 't nalezen van den ouden Alkemade en van den meer tot den nieuwen tijd behoorenden Buddingh niet genoeg aanraden. Voor 't oogen- blik nemen we den invloed der volksdranken op de nationale zeden en gebruiken des volks als een bekende zaak aan. We moeten evenwel al terstond opmerken dat deze invloeden niet zoo gemakkelijk op te merken en onder alge- meene trekken te brengen zijn voor hem, die zelf te midden van die invloeden staande, wil lens of onwillens daardoor ook eenigermate beheerscht wordt. Zoo is 't, om eens iets te noemen, niet zoo gemakkelijk voor ons Neder landers om een nauwkeurig karakterbeeld van onze natie te schetsen, waarin al dat eigen aardige wordt teruggegeven dat aan onze natie in haar leven en werken, denken en spreken zou kunnen opgemerkt worden door een vreem deling, die uit een land kwam waar sterke drank als volksdrank onbekend is. Duizend eigenaardige scherpere of zwakkere indrukken door het „borreltje" op onze natie gestempeld merken wij zeiven niet op. Daarentegen zijn we, als we ons daar eens toe zetten willen, onuitputtelijk in het opmerken van de eigen aardige karaktertrekken die onze vaderen heeten ontleend te hebben aan hun overvloedig bier drinken. Spreekt men van den invloed van dat oud-vaderlandsclie bier op onzer vaderen huiselijk en openbaar leven, terstond is men in de weer om Jan Steen, David Teniers en meer anderen tot getuigen te roepen om dien invloed in levendige kleuren en sprekende beel den af te malen. Het komt ons voor dat, eenigszins om dezelfde reden, het niet zoo bezwaarlijk moet zijn op te merken welke do invloed al zoo blijkt te zijn op ons huiselijk en maatschappelijk leven van dien vernieuwden bierdienst, waaraan ons volk zich sinds eenige jaren en nog dagelijks met toenemenden ijver heeft overgegeven. Menigeen herinnert zich nog hoe, een dertig jaar geleden, toen de matigheids- en afschaf- fings-beweging liet eerst begon, de algemeene roep was: kon het volk maar bier drinken, bad het maar goed, lekker, krachtig bier, dan kan men nog eens gaan spreken van afschaffing- van den jenever. We willen nu niet trachten na te gaan in hoever dat geroep slechts een uitwijker, een doekje voor bet bloeden moet geacht worden. We merken alleen op dat we tlians wel gerust kunnen zeggen: welnu, nu hebben we bier; we hebben onze bierpaleizen, onze reusachtige biel-fabrieken, we hebben een groote mate van sympathie voor Gambrinus den bierkoning of biergod der sage, en niet minder voor Allsopp en Bass, die twee wereld beroemde Schotscke brouwers, die dezer dagen haast verdronken waren op een vischpartijtje; we hebben onze bierhuizen echte speciale bierhuizen, al noemen we ze ook heel onjuist cafó's; we bezitteu in onze groote steden reeds tal van die prachtige, weelderige salons aan de straat, waar men als vreemdeling schier verlegen is binnen te treden, zoo mooi en rijk is het er, en waar men toch bijna niets anders drinkt dan Beiersch; we hebben bierknijpen en bierkelders, kortom we zitten liaast tot aan den hals in het bier. Waarom zouden we nu ook niet eens mogen vragen, welken invloed al dat Beiersch en juist dat vooral wel moet hebben op ons volksleven, op onze na tionale zeden, op ons geheele eigenaardige zijn? Inderdaad die invloed is niet gering. Laat ons, zoo voor den voet weg, maar eenige grepen doen. Vooreerst heeft het Beiersch 't koffiehuisloopen, 't loopen van het eene café naar 't andere, 't bezoeken van openbare plaatsen waar geld uitgegeven wordt voor drank zeer vermeerderd. Statistiek kunnen we er niet van geven; maar ons dunkt het moet ieder wel in het oog vallen dat het waar is. En liet is natuurlijk ook. Van ons fatsoenlijk publiek mag wel gezegd worden dat het over 't algemeen zich volstrekt niet overgeeft aan het gebruik van sterken drank. Dit deed het ook vroeger niet. Een fatsoenlijk koffie-, bier- of wijnhuis, of een soeiteit bezoekende, dronk en drinkt men nog wel des voormiddags een borreltje, maar daar bleef en blijft het dan bij. Des namiddags of des avonds publieke plaatsen bezoekende, gaf men de voorkeur aan wijn, of thee soms, omdat het bier te slecht was en men in den regel geen sterken drank wilde. Maar wijn is duur en daardoor was het getal van hen die wat men noemt „fatsoenlijk" uit gingen, niet zoo groot. Gewoonlijk bestond het publiek van koffiehuizen en sociteiten, de habi tués, uit de klasse der welgezeten burgers van zekeren leeftijd, die onder 't genot van een lange Gouwenaar en bij een halve of heele flesch hun kaartje leiden, of hun partijtje domineerden. Dat is nu alles geheel anders. Nu het Beiersch zoo in zwang is en zoo uitlokkend smakelijk getapt wordt, nu kan men ja wel duur uit gaan als men wil maar men kan 't veel gemakkelijker goedkoop doen. Tegen één flesch goeden wijn kan men wel tien glazen niet minder goed Beiersch drinken. En wie drinkt zoo maar tien glazen Beiersch? Slechts enkele helden die dat feit bestaan. Maar daardoor is ook het zoogezegd „fatsoenlijk uitgaan" zoo goedkoop geworden dat de kring van koffiehuis- of soeiteitsbezoekers verbazend is uitgebreid. Het getal der publieke inrichtingen of besloten kringen waar eenige weinige gegoeden zeer veel geld verdronken is veel verminderd, ja zeer klein geworden, terwijl de inrichtingen waar een onophoudelijk af- en aanloopend maar zeer groot publiek voel kleine verteringen komt maken, zeer zijn vermenigvuldigd. Het kan niet misseu of dit moet van invloed zijn op de volkszeden en gewoonten. De huise lijke gezellige koffie- en theetafel zal daarvan wel iets weten te zeggen. In de tweede plaats is het uitgaan van jon gelieden, of betrekkelijk jongelieden, zeer toe genomen sinds de invoering van het Beiersch. Ons heugt de tijd nog wel dat een jongmensch van achttien, twintig jaar, en ouder zelfs, er over 't algemeen tegen opzag in een koffiehuis of soeiteit te gaan. Sterken drank te gaan drinken stond weinig fatsoenlijk, een flesch kommandeeren, dat liet de beurs niet toe en 't stond toch ook wat gek voor een jongmensch. Doeh thans is 't wat anders. Waarom zou een jongmensch niet op fatsoen lijke manier een fatsoenlijk glas bier drinken in een fatsoenlijk, net café, waar zelfs niet eens gespeeld wordt en waar met de lange Gouwenaars ook al de oude pruikerigheid en al de pedanterie van het oude koffiehuispubliek verdwenen is. Van daar dan ook dat de tegen woordige bierpaleizen en prachtige Beiersch- salous ook door zooveel jongelui worden be zocht van een leeftijd, waarop men vroeger ze niet in koffiehuizen of sociteiten zag. Een deftig, hooggeplaatst ambtenaar zit thans mis schien aan 't zelfde tafeltje met een pas aan komend klerkje. De ontzettende klove tusschen die beiden wordt geheel gedicht door 't glas Beiersch dat voor beiden gelijk is, met evenveel gratie door dezelfde bevallige Hebe of denzelfden zwartgerokten en vetgelokten Ganymedes wordt voorgediend enprecies evenweinig kost. Dit doet tegelijk onze aandacht vallen op de macht van het Beiersch om het oude ver schil van rang en stand meer en meer weg te nemen, voor zoover dat namelijk enkel maar in 't idéé bestond en niet reëel was. Het Beiersch bier nivelleert de maatschappij. Het trekt den eenen op tot in den kring der goden, het lokt de goden uit om af te dalen van den Olympus een hoop turf soms of eenige opgestapelde tonnenen te verkeeren onder de gewone mensehen. Slot volgt). Zierikzee, 24 Sept. Heden avond tegen zeven uur werd hier boven de stad een ongewoon sterk lichtend luchtverschijnsel gezien. Het was schemer avond, zoodat het sterke licht ook door velen binnenshuis werd opgemerkt, hetgeen menigeen naar buiten deed snellen in de veronderstelling dat er plotseling in de nabijheid brand was uitgebroken. Het verschijnsel, denkelijk een zoogenoemde vuurbol, duurde slechts kortgeluid werd er niet bij waargenomen. Zaterdag werd alhier in een der zalen van de soeiteit in //Bellevue" de gewone driemaandelijksche vergadering gehouden van onderwijzers in het tweede schooldistrict van Zeeland, onder voorzitterschap van den districts-schoolopziener Mr. J. W. D. Schneiders van Greijffenswerth. De vergadering, bijgewoond door een klein dertigtal onderwijzers, werd ook vereerd met de tegenwoordigheid van den oud-schoolopziener van het district, dr. P. J. Andreae, en twee leeraren der hoogere burgerschool, waarvau een tevens lid der plaatselijke schoolcommissie. Na opening der vergadering bracht de voorzitter in herinnering dat sedert de laatste samenkomst de keer B. van Driel, de verdienstelijke hoofdonderwijzer van Serooskerke, zijn vijfentwintigjarige ambtsvervulling had gevierd en sprak hij dezen, die ter vergadering aanwezig was, nog eenige woorden van waardeering toe. De heer J. Petillon, vroeger hoofdonderwijzer te

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 1