STATEN-GENERAAL.
Binnenland.
doende knapen en meisjes naar de avondschool
te zenden, hun er althans den vrijen tijd voor
te gunnen. Dit laatste geschiedt echter nog
in lange niet algemeen genoeg. Er zijn zelfs
werkbazen die het tegenovergestelde doen, ge
lijk er ook vrouwen in den zin van meiden-
houdende dames of juffrouwen zijn, die hun
dienstbare geestjes niet naar de avondschool
willen laten gaan omdat zij ze niet missen
kunnen, hoe vreemd 't ook zij dat men zulke
aankomende deerntjes in een huisgezin 's avonds
niet zou kunuen missen.
Mocht toeh in dit opzicht elk meer in ge-
moede doen wat zijn hand vindt om te doen.
Het is ons bekend dat telken jare aan de
leerlingen, die zoogenaamd volleerd de school
verlaten, door schoolcommissie en onderwijzers
dringend de raad gegeven wordt om toeh
's winters van de avondscholen gebruik te maken.
Het getal dat aan die roepstem beantwoordt
is nog veel te gering. Voornamelijk ligt dit
wel daaraan, dat ouders en bazen, heeren en
vrouwen hierin niet krachtig medewerken. Aan
de onervaren jeugd zelf mocht men dit toch
niet overlaten, gelijk dit maar al te veel ge
schiedt, en, helaas, doorgaans zóó, dat de best
ontwikkelden van de gewone dagschool in den
regel niet meer naar het leeren talen, vóór zij,
na eenige jaren, de directe behoefte gaan ge
voelen, of met schrik ontwaren hoeveel er van
het geleerde is verloren gegaan, 't welk zij
den wel weer zouden willen inhalen of herstel
len, doch doorgaans zonder voldoenden uitslag.
Laat daarom ieder, die daar wat aan doen
kan, de aankomende jeugd naar de avondscholen
zenden of doen zenden, jagen desnoods „met
een weinig dwang" gelijk men in Indië doet
om de lieden aan het koffieplanten te krijgen.
De jeugd, wie het geldt, zal er later dankbaar
voor zijn en de maatschappij zal er zedelijk
en stoffelijk wel bij varen.
Op een enkele 11a, de adressen van antwoord op de
Troonrede, zijn al de gewone jaarlijksche formaliteiten,
verknocht aan den overgang van ons parlementair
oude jaar in een dito nieuwe jaar, weder afgeloopen.
Sluiting der zittingen van 1875'76, Troonrede, Ope
ningsrede van de zittingen der Eerste Kamer dooi
den herbenoemden Voorzitter, mr. J. A. G. baron de
Vos van Steenwijk, opmaken der nominatie voor het
voorzitterschap der Tweede Kamer, dit alles is achter
den rug.
Niets natuurlijker dan dat vooral ditmaal de Troon
rede een onderwerp van belangstellende overweging
voor velen uitmaakt. Doch reeds de korte toespraak
met welke de Minister Heemskerk het oude zittingjaar
in naam des Konings heeft gesloten, gaf aanleiding
tot opmerkingen. Deze betreffen de passages, waarin
gesproken werd over de jongste crisis. Na herinnerd
te hebben dat de gezamenlijke Ministers tengevolge
van het afstemmen der militie-wet hun ontslag aan
den Koning hebben gevraagd, zeide de heer Heems
kerk, dat het den Koning //na rijp beraad en ernstig
onderzoek" behaagd heeft het ontslag van het Kabinet
te weigeren. Wij zijn het eens met die bladen welke
dat „na rijp beraad en ernstig onderzoek" liever ver
zwegen hadden geziendaarin toch ligt een zekere
appreciatie, een goedkeurende kritiek van 's Konings
handelingen, die niet wel is overeen te brengen met
de onschendbaarheid des Konings. Welke methode
Z. M. heeft gevolgd en of hij zich daarbij al of niet
rijp beraden en op de hoogte gesteld heeft, doet er
eigenlijk niet toe; vooral omdat dit zaken zijn die
van zelf spreken. Welk een houding zou 't b.v.
hebben, dat iemand den Ministers ging verwijten dat
zij overijld hebben gehandeld met het vragen van hun
ontslag, omdat de Minister Heemskerk in zijn slui
tingsrede het tegendeel er niet bijgezegd heeft?
Bovendien de Ministers zijn in alle geval verant
woordelijk, zoowel voor het behouden der portefeuilles
als eventueel voor het aanueraen van het ontslag.
Als men vitten wil, is op de sluitingsrede nog de
aanmerking te maken dat hetgeen aan Z. M. in den
mond gelegd wordt, strikt genomen niet juist is;
immers het geheele Kabinet als zoodanig is niet dooi
den Koning gecontinueerd; twee Ministers zijn ver
vangen en van een van deze is de plaats zelfs nog
'onvervuld.
De laatste paragraaf der rede van den heer Heems
kerk is eigenlijk iets dat in de Troonrede van het
nieuwe zittingjaar thuis behoorde. „De regeering
voedt de hoop dat eerlang nieuwe voorstellen in het
belang der defensie tot overeenstemming zullen leiden."
Men moet echter toegeven dat Z. M.in de Troonrede
kwalijk toespelingen kon maken op het, blijkens 't
gezegde des Ministers, nog steeds bestaande conflict
naar aanleiding der afstemming van de Militie-wet;
te meer daar dit conflict 11a al de daarop slaande
verklaringen van de meerderheid der Kamer in den grond
niet bestaat, omdat die meerderheid het aftreden dei-
Ministers door dat incident niet voldoende gemotiveerd
heeft verklaard.
Wat nu de Troonrede betreft, zij is ons niet
tegengevallen. I11 vele opzichten wel wat van een
groote mate van zelfvoldoening getuigende, over al het
verrichte werk, is zij aan den anderen kant sober in
toezeggingen voor het nieuwe parlementaire jaar, en
nog soberder in het optellen van al wat nog is blijven
steken, ofschoon het alreeds in vroegere troonredenen
als dringend noodig werd aangegeven of toegezegd.
Men zij echter te vreden. Wat toch als in dit
jaar te verwachten wordt aangekondigd is geenszins
te versmaden.
„Op de versterking Onzer levende strijdkrachten
blijft Mijn aandacht gevestigd." „Ook tot verbetering
der militaire wetgeving zullen voorstellen worden
gedaan." „De herziening der Kieswet is noodig."
„Een wetsontwerp op het Lager Onderwijs zal U
weldra bereiken." „liet belang des handels eisclit
nadere regeling van het muntwezen, ook voor Indië."
„Verbetering van belastingwetten." Ziedaar reeds een
en ander dat, als 't alles tot uitvoering komt, dit
nieuwe zittingjaar onzer volksvertegenwoordiging niet
tot de magere jaren zal doen rekenen.
Slaan we 1111 nog even de Troonrede van verleden
jaar op, dan zien we dat toen 0. a. in zake van het
Onderwijs, op de noodige regeling van het ITooger
Onderwijs werd aangedrongen, terwijl liet „Militair
Onderwijs" ook met name genoemd werd ais herziening
vereischende en eindelijk werd opgemerkt dat „iedere
tak van dit volksbelang (het Onderwijs) Onze gesta
dige zorg behoeft."
I11 de Troonrede van 1874 werd ook het Ilooger
Onderwijs in de eerste plaats genoemd en verder ge
zegd dat „ook met ernst wordt overwogen welke
wijziging de wettelijke regelen omtrent andere takken
"van Onderwijs behoeven."
I11 de Troonrede van verleden Maandag vinden
we vermeld dat het ITooger Onderwijs nu geregeld
is, maar al die andere takken van „dit Volksbelang"
zien wij weggesnoeid op één 11a, het Lager Onderwijs.
Maar dit is dan ook wel een tak van belang;, dit
Ministerie Heemskerk heeft eigenlijk al van zijn ont
staan af gedurig met dien tak gekwispeld, om de
partijen wakker te houden, de eene wat op te kwis
pelen en de andere van zich af te weren. -Enfin, nu
is dan toch de lang verbeide in aantocht, weldra
zal een wetsontwerp op het Lager Onderwijs de
Kamers bereiken.
Vreemd genoeg is het dat de Standaard thans zucht
Och, blijf maar liever nog wat weg met uw Lager
Onderwijs-vvetDat is ietwat inconsequent met het
oog op de geschiedenis dézer kwestie.
Doch genoeg voor ditmaal over de Troonrede. Laat
ons eerst nog eens de discussie over het adres van
antwoord der Tweede Kamer afwachten. Wellicht is
daaruit af te leiden hoe 't op dit oogenblik met de
partijverhoudingen in de Kamér staat, en wat de
heeren willen.
Dinsdag hebben de beide Kamers der Staten-
Generaal een korte zitting gehouden. In de Eerste
Kamer heeft de nieuwbenoemde Voorzitter, de heer de
Vos van Steenwijk, een korte rede uitgesproken, die
met toejuichingen is ontvangen. In de Tweede Kamer,
waar het oudste lid, de heer De Bieberstein, tijdelijk
het praesidium waarnam, is men terstond overgegaan
tot het opmaken van een voordracht voor het voor
zitterschap. De keuze is gevallen op de heeren
Dullert, Storm en Cremers, die ook in 1875 ais
candidaten voor het voorzitterschap aan Z. M. den
Koning zijn aangeboden. De heer Dullert is ditmaal
eerste camlidaat geworden met bijna algemeene stemmen.
Het gewijzigd ontwerp van het adres van antwoord
op de Troonrede, door de Eerste Kamer ontworpen,
is als naar gewoonte een echo op de Troonrede. Toch
wordt daarin eenige klem gelegd op de verdiensten
van ons Indische leger in Atchin en de hoop op
een aanstaand einde van den oorlog uitgedrukt. Ook
is er eenige kleur in de paragraaf die slaat op de
defensie-kwestie. Voor 't overige is het een vrij
onbeduidend stuk, dat evengoed geheel kon thuis
gehouden zijn.
De Indische begrooting voor 1876 is uitgekomen.
Daarin zijn de inkomsten op f 143,759,735 en de
uitgaven op 133,733,524 uitgetrokken. Onder de
middelen komen voor f 7,788,000 uit oude saldo's.
De koffie is op 1,100,000 picols geraamd a 47 ets.
Aan oude saldo's zijn nog beschikbaar f 16,223,155
van 1869, die bestemd zijn voor groote werken.
Zierikzee, 2.2 Sept. Naar wij vernemen heeft onze
geachte Burgemeester Jlir. W. van Citters ontslag ge
vraagd uit die betrekking, en zou Z.Ed. voornemens
zijn zich met zijn familie in het Zuiden van Frankrijk
te gaan vestigen.
Zierikzee. Op de tentoonstelling van pluimgedierte
te 's Hage heeft de heer G. A. de Looze alhier een
bestuursprijs, zijnde een verzilverde bronzen medaille,
verworven voor door hem geëxposeerde vogels en op
de tentoonstelling te Botterdam een bronzen medaille.
Den 15 en 16 dezer is te Botterdam de jaarlijksche
algemeene vergadering gehouden der Nederlandsche
Vereeniging tot afschaffing van den sterken drank,
onder de leiding van den voorzitter der vereeniging
J hi*. J. L. de Jonge, lid der Tweede Kamer. Evenals
die ten vorigen jare, was ook deze vergadering hoofd
zakelijk gewijd aan de herziening van de algemeene
wet der Vereeniging.
Den 19 September is te Utrecht de 15e Algemeene
Vergadering gehouden der Maatschappij tot bevorde
ring der Veeartsenijkunde in Nederland. De verga
dering werd geleid door den Voorzitter, den heer
I. Huffnagel, districtsveearts te Haarlem, en door ruim
een twintigtal leden bijgewoond.
I)e financiëele toestand der Maatschappij is gunstig.
Er werden 0. a. de volgende vraagpunten behandeld
1°. Door den heer Stempel: „Bestaat er grond tot
de door sommige veeartsenijkundigen geuite meening,
dat de longziekte door inenting wordt overgeplant?"
De vergadering beantwoordt de vraag ontkennend.
2°. Door den heer Huffnagel: „Welk jaargetijde moet
als het meest geschikte worden beschouwd, om, bij
den tegemvoordigen stand der longziekte, deze met
doortastende maatregelen te bestrijden Na discussie
wordt de volgende conclusie aangenomendat niet
overal de longziekte met dezelfde middelen kan worden
bestreden dat de toestand in Friesland en Zuid-ITol-
land krachtige middelen noodig maakt; dat het voor
jaar, voor den weidegang, de tijd is om met zulke
maatregelen een aanvang te maken. 3°. Door den
heer C. Mazure Sr.„Welke is de aard en het wezen
van miltvuur, zijn ontstaan en zijn besmettelijkheid,
met het oog op de te nemen maatregelen?" De heer
Mazure houdt deze ziekte niet voor besmettelijk, doch
meent dat, aangenomen dat zij wel besmettelijk zou
zijn, de tijd van 8 dagen (Zie K011. Besl. van 30
Oct. 1872) te kort is. Een lid houdt 't miltvuur wel
voor besmettelijk. De vergadering komt tot geen
algemeene conclusie op dit punt. 4°. Door den heer
van Dolm„Welke waarde heeft de melkspiegel voor
de melkrijkheid van het rund?" Conclusie na verge
lijking der meerlingen van de heeren Munninkhuis,
Sluis, Jan Tijssen (in de Landbouw-Courant) en referent,
dat de melkspiegel eerst dan waarde heeft als hij in
verband wordt beschouwd met andere melkteekenen,
doch op zichzelf niet als betrouwbare grondslag-
dienen kan.
Nog werd door den heer C. Mazure Sr. het denk
beeld aangegeven om in 1877 een algemeene reünie
van veeartsen te doen plaats hebben.
Den 30 Sept. a. s. zal te Middelburg de veertiende
algemeene vergadering van het Aardrijkskundig Ge
nootschap worden gehouden. In de punten van be
schrijving voor die vergadering vinden wij aangeteekeiul
1. Mededeelingen van het Bestuur. 2. Verkiezing
van eeii lid in het Bestuur voor den heer Obreen.
3. Bapport der Gecommitteerden naar Nieuw-Guinea
d.d. 19 April 1876, door dr. C. M. Kan. 4. Mede-
deeliug van Prof. P. J. Veth omtrent de Oostkust
van Atchin. 5. Gelegenheid tol het doen van mede
deelingen en behandeling van vraagpunten.
Uit het dezer dagen openbaar gemaakt verslag dei-
gezamenlijke vereenigingen voor volksvoordrachten en
volksvermaken over 1875—'76, blijkt dat deze ver-
eenigingen over 't algemeen weinig voorspoed op haar
nuttigen weg vinden tot nog toe. Inzonderheid wat
de volksvoordrachten betreft zijn de ervaringen weinig
bemoedigend. In de behandeling van degelijke onder
werpen heeft onze volksklasse over 't algemeen nog
maar heel weinig smaak. Men wil wel wat zien
tooneelvoorstellingen, vertooningen, pretjes, maar zoo
gezegd populaire lezingen aanhooren, daar willen de
menschen op den duur niet aan.
Ondertusschen is er ook van hier en daar wel een
en ander te vermelden, dat juist niet tot algeheele
ontmoediging behoeft te stemmen. Het verslag besluit
dan ook met een opwekking om vol te houden in de
pogingen tot bereiking van het schoone en nuttige
doel, dat de vereenigingen bejagen.
De dyssenterie blijft te Deventer nog steeds heer-
schen. Van den 10 tot den 16 zijn aangetast 12 en
overleden-5 personen.