ZÏFftlKTOSfflE lomwr.
voor liet arrondis- aJL, sement Zierikzee.
1876. No. 64. Zaterdag 12 Augustus, 79ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
KLEI NSTEEDSCH HEID.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PIIIJS DER ADVEIITENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
Het woord stad of stede, gelijk 't oudtijds
luidde, ia niet meer van onzen tijd. De wet
kent slechts gemeenten, zonder onderscheid van
grootteAmsterdam staat in deze op dezelfde
hoogte als b.v. Kerkwerve. 't Is echter met
den naam stad als met de namen van ons
maten- en gewichtenstelsel. Van hoogerhand
zijn ze geschrapt en nieuwe, althans voor den
mond des volks nieuwe, namen in de plaats
gesteld met geen ander gevolg als dat thans
de wet van gemeente, van meters, van liters
spreekt, terwijl 't volk volhardt bijnaar de
stad om een el goed en een kan jenever te
halen.
Een kleine stad om thans bij den volks
term te blijven verkeert in een niet benij
denswaardig lot: te groot voor een servet, te
klein voor een tafellaken. De grootere zusters
zien op haar neer als de dog van den honden-
kooper op Puck, Ouïda's hondje, terwijl de
zoogenoemde dorpen, tevreden met den nederigen
dorpsnaam, den spot drijven met een nabure,
die aan haar verleden verplicht is den naam
stad op te houden, 't geen haar maar al te
dikwijls moeilijk afgaat en bijna altijd op groote
kosten te staan komt.
In zoo'n kleine plaats, die zich 't air geeft
van een stad te zijn, is geboren wat men klein-
steedsckheid noemt. Daar werd de jonge plant
gekoesterd en vertroeteld tot ze diepe wortelen
geschoten had. Den stam, van waustaltigen
vorm, heeft men trachten te buigen naar de
eischen van een mooien boomde bladeren,
van onoogelijke kleur, met een kunstlaagje
bedekt en de vruchten gegeten, en hoewel de
smaak aan 't walgelijke grensde, heeft men
geveinsd dat ze eetbaar waren. Toen nu de
vrienden en bekenden hoorden dat van zoo
gering eene plant een kostelijk tuin- en kamer
sieraad gegroeid was, kwam men van heinde
en ver toegesneld om de schijnbaar lieflijk
bloeiende te aanschouwen, en niemand vertrok
zonder een stekje der bedriegelijke kleinsteed-
sclie bloem. Thans ziet men ze overal welig
tierenhier en daar houdt men er de hand
aan ten einde ze te fatsoeneeren en zooveel
mogelijk het voorkomen van een ordinaire plant
te geven, maar in de meeste gemeenten groeit
ze te sterk en schiet ze te hoog op om daaraan
te beginnen. Onze steden en dorpen, onze
raadzalen en consistoriekamers, onze kansels
en redenaarsgestoelten, allen ruimen een plekskc
aan dit ongelukkig misgewas. Men zegt dat
't ook in ons parlement groeit, dicht bij de
groene tafel wel mogelijkbij wijlen heeft
het er allen schijn van.
De kleinsteedsehheid openbaart zich vooral
in de afscheiding der standen ook al dingen,
die lang geleden in de antiquiteitenkast gebor
gen zijn, maar desniettemin nog springlevend
onder ons rondwaren. Dat wil niet zeggen
dat een individu uit stand a volstrekt weigert
zich intelaten met een ander uit stand b,
het tegendeel is gelukkig niet zeldzaam. Maar
dezelfde inan, met wien men werkt, een enkele
maal wandelt, en naast wien men vreedzaam
in de kerk plaats neemt aangenomen dat
laatste, in de kerk is anders 't verschil ook
niet zuinig diezelfde menscli wordt buiten
de deur gezet zoodra 't een vergadering, een
uitspanning geldt. Hier duldt de aristrocratie
geen burgerlui, de burger eerste klasse, geen
uit een volgende enz. Hier is 't dat het klein-
steedsche zich 't nadrukkelijkst doet gevoelen.
Gewoonlijk geldt een opgave van zóóveel ver-
eenigingen, die zich in den loop van enkele
jaren binnen het gebied eener kleine plaats
hebben geconstitueerd, als een bewijs dat er
leven gevonden wordt, maar de kans dat dit
leven eigenlijk niets anders dan een langzaam
sterven is, wordt grooter, naarmate het getal
dier gezelschappen grooter wordt. Ieder spenre
om zich en zegge hoeveel zangvereenigingen,
rederijkerskamers, leesgezelschappen en dergelijke
een kwijnend bestaan voortslepen, tengevolge
van krachtversnippering.
Vandaar do algemeene klacht, algemeen de
wijl ge ze op iedere plaats van geringen omvang
met dezelfde woorden hoort uitenhier kan
niets in stand blijven! Voeg ik er echter bij
dat juist de klagers gewoonlijk de ergste zon
daars zijnnatuurlijk, als ieder in plaats van
te jammeren de handen uit de mouw stak en
op de rechte wijze d. i. met hart en ziel me
dewerkte, dan zou alle reden van geklag opge
heven en de zaak in orde zijn.
Er is niets dat in kleine plaatsen meer lijdt
door die ongelukkige bekrompenheid, die we
met het woord kleinsteedsehheid aanduiden,
dan de Kunst.
In groote gemeenten blijft er na het plaatsen
van een tal van beruchte schotten en schotjes,
nog volks genoeg binnen de verschillende afge
paalde brokken, om in ieder iets duurzaams te
wrochten maar eilieve, in plaatsen als b.v.
Zierikzee is elk overblijvend deel zoo gering,
dat alle pogingen afstuiten op te weinig deel
neming of wat meestal 't zelfde is, op te groote
kosten. Brengt men daarbij nog in rekening
de persoueele veeten, uit afgunst, jaloezie ete.
ontstaan, die zich niet zelden tot over 't kinder
achtige uitstrekken, dan is 't duidelijk dat er
voor den dienst van 't Schoone slechts met
groote moeite en niet zelden voor een zeer korten
tijd maar, een schamel getal priesters en pries
teressen kan gevonden worden.
De kleinsteedsehheid openbaart zich ook nog
in een andere, niet minder keillooze richting.
In de laatste dagen rezen uit Zierikzee klachten
over voortrekking van vreemden en achteruit
zetting, verwaarloozing van bekenden.
Dat ik in dit gekeuvel over 't kleinsteedscke
nogmaals Zierikzee noeni, zullen de abonné's
buiten deze plaats wel niet ten kwade duiden,
't Is inaar om het idéé in een tastbaren vorm
te steken. Ieder zal zeggenprecies als bij ons.
Nu dan, een vreemde troep, die zich Marburg-
kapel noemt, deed zich hooren in den Sociteits-
tuin. De leden waren trouw op hun postmen
verzekerde mij dat er betrekkelijk veel „volk"
was, ofschoon 't me voorkwam, dat er nog
heel wat plaatsen te vergeefs op inneming
wachtten. De kapel weerde zich dapper, vooral
de trom maakte een efl'eet, dat bewondering
voor 't instrument afdwong. Met ingenomenheid
volgde men den stroom van klanken, zelfs
'tgepeupel, buiten liet hek staande,
toonde de muziek op prijs te stellen. Ik zeg
daar gepeupel, maar vergis mij. 't Waren voor
't meerendeel fashionable lieden, die achter 't
schotje een staanplaats ingenomen hadden en
begeerig toeluisterden, lieden, die, wanneer men
hun de attentie bewezen had, te zorgen voor
zitplaatsen, zeker de eer van Zierikzee zouden
meegehandhaafd hebben. Recht hadden ze er
echter niet op: 't was voor de leden en voor
geen anderen. Al mocht men 't anders gewenscht
hebben, er viel niets tegen in te brengen.
Zierikzee bezit binnen zijn gebied ook een
gezelschap, dat met allen ijver zich wijdt aan
de beoefening der instrumentale muziek. Dat
korps, verzekerde men mij, heeft voortdurend
te kampen met ledenverwisseling, wat uit den
aard der zaak niet te vermijden is; vervolgens
met schrale middelen en ten laatste met weinig
belangstelling,met meer niet.
Men verschaft zich de weelde van een eigen
muziekkorps, men boogt er op maar laat
het hongeren. Men loopt naar vreemden, die
met wat kermisvertoon de oogen verblinden
en 't gehoor kittelen en schittert door afwezig
heid als 't eigen korps zich afslooft wat goeds
te geven, --- afslooft, ja, want't valt dilettanten
oneindig zwaarder op den duur een afwisselend
programma te geven, dan een gezelschap dat
zich alleen met muziekmaken ophoudt en in
elke plaats slechts éénmaal, soms twee lieeren
optreedt. Bovendien schijnt men niet te begrij
pen dat die minachting voor stadgenooten een
moord is van alle ambitie. Een kunstenaar
schept voor ziclizelven en stoort zich niet aan
't oordeel van 't publiek niet alzoo een
korporatie, die uit verschillende elementen be
staat en die in stand heet gehouden te worden,
bepaaldelijk met het doel amusement te ver
schaffen. Deze heeft hulp van noode, niet in
de eerste plaats geld, maar belangstelling, ze
delijken steun en zoo ge de laatste onthoudt
en 't eerste geeft, wat zich bijna niet denken
laat, dan reeds zal ze een harden kamp hebben,
hoeveel te meer dan wanneer ze op niets
rekenen kan
't Is te bejammeren dat de zaak zoo staat.
De ijver vermindert, wrevel neemt de plaats
in en wellicht is de tijd niet meer ver af, dat
het gegoede publiek zich te laat over deze
onverschilligheid beklaagtw,ant dit is zeker
het onderhoud van een muziekkorps kost geld,
maar 't aanschaffen van muziek uit andere
plaatsen ko3t op den duur meer.
En nu de reden van dezen betreurenswaar-
digen toestand Zou 't 'm in de uniform zitten,
zouden de kleeren den man maken en zou
daarom de raad van pas komen, die 'k bij
gelegenheid van 't concert der Marburgers
hoorde geventrek uniform aan, herschep u
in een militair korps en ge zult overwinnen
Ik geloof 't niet, zoolang het bekrompene,
het kleinsteedsche denkbeeld liier, ginds en
overal blijft wortelen: al wat uit den vreemde