/lillik/riscm: COURANT.
1876. No. 52. Zaterdag 1 Juli.
79ste jaargang.
De verkiezing voor den Gemeenteraad.
Iets over iets uit het geestenrijk.
Tegen Dinsdag 4 Juli a.s. zijn de kiezers opge
roepen tot het verkiezen van een lid in de Gemeenteraad
ter vervanging van den heer S. G. Nnuta van der
Grijp, die, na twintig jaren het lidmaatschap van
dat collegia bekleed te hebben, zijn ontslag heeft
genomen. Toen we 't besluit van den heer v. d.
Grijp 't eerst vernamen, was 't met leedwezen; doch
de heer v. d. Grijp heeft juist door de vele en
langdurige goede diensten die hij der gemeente be
wezen heeft, er aanspraak op dat men zijn besluit
om rust te nemen eerbiedigt en billijkt.
Het behoeft ondertusschen niet gezegd te worden
dat het vinden van een waardig en geschikt opvolger
van den heer v. d. Grijp geen gemakkelijke tank is.
Gewilde personen zijn er wel, maar willende daarvan
is 't.getal klein. Dat er ook willende personen zijn,
doch die om een of andere reden niet gewild zijn bij
Jt meerendeel der burgerij behoeven we thans niet
aan te roeren. In dit opzicht is deze verkiezings-
arbeid althans een vrij rustige. Wij achten hem
daarom niet minder gewichtig en willen vertrouwen
dat de plechtige stilte niet het gevolg is van slape
righeid en onverschilligheid.
Van vele zijden hebben we warme aanprijzingen
vernomen van cle kandidatuur vau den lieer J. C.
PILAAR, Directeur van het Post-en Telegraafkantoor
alhier.
Wij geloove» dat de kiezers een gelukkige keuze
zullen doen als zij hun stem uitbrengen op dezen
heer. De heer PILAAR is door een veeljarig verblijf
alhier volkomen met de toestanden en den geest der
gemeente bekend en in dien tijd heeft hij zich weder-
keerig doen kennen als een man wien nimmer eenige
moeite te veel. was om de burgerij van dienst te zijn,
waartoe in zijn betrekking zoo ruimschoots aanleiding
bestond.
Heeft de heer. PILAAR steeds en in zoo menig
opzicht getoond deelneming in en bevordering van
liet algemeen belang, zijn verkiezing als lid van den
Raad zou daarvoor een zeer gepast liuldebewijs zijn.
Maar dit alles mag bij een verkiezing niet op den
voorgrond staan.
Het is ons daarom des te meer aangenaam dat wij
den lieer PILAAR om gewichtiger redenen met ernst
kunnen aanbevelen bij de kiezers. De heer PILAAR
is een man van liberale beginselen en dat hij kennis
van zaken heeft, daarvoor is ons zijn veeljarige be
trekking tot de Kamer van Koophandel en Fabrieken,
alsmede tot de Maatschappij van Nijverheid ten
waarborg.
We herhalen daarom dat wij de kandidatuur van
den lieer PILAAR een gelukkige gedachte noemen
en we noodigen de kiezers uit om op Dinsdag a.s.
door eene getrouwe opkomst te doen blijken van hun
belangstelling in de publieke zaak en tevens het
bewijs te leverón dat de liberalen van Zierikzee niet,
als weieens liet geval geweest is, in zichzelf verdeeld
zijn, maar dat zij een zijn.
Laat dan de lieer JT. O. F? IL
een glorieuse intrede kunnen doen in onzen Ge
meenteraad
De trek naar 't onbekende, vooral naar bet
geheimzinnige wonderbaarlijke zoogenaamd
bovennatuurlijke is den meesten mensehen zoo
eigen, dat men haast zou zeggen dat de
geheimzinnige wereld van 't onbekende, onbe
grijpelijke, wonderbaarlijke toch ook wel moet
behooren tot bet natuurlijk mensehelijk arbeids
veld. Zoo ijverig en noest wroet geen arbeider
in de zware taaie klei als soms geheele meu-
schengeslachten lichaam en geest afbeulen om
dien onbekenden, denkbeeldigeu bodem te ont-
ginneu dien men zich zoo gaarne denkt bniten
of boven onze tastbare klei.
Dat zal wel van den beginne af zoo geweest
zijn, zelfs voorbeen in de kinderjaren der menscb-
heid meer nog dan thans. En aan 't betrekkelijk
nut van die aandrift naar 't geheimzinnige valt
evenmin te twijfelen. Immers was juist dat
idee van een abstracte wereld de drijfkracht
om 't menschdom altoos en immer bezig te
houden met onderzoek en nasporing; vaak, ja
doorgaans, werd uit het zoeken naar 't voor
onderstelde bovennatuurlijke de kennis van 't
geen wezenlijk natuurlijk en werkelijk is, ge
boren. Toch blijft die wonderlijk sterke trek
van de mensehen naar bet wonderbaarlijke en
geheimzinnige altoos een merkwaardig verschijn
sel. Te meer nog is 't dit omdat men niet
zeggen kan dat het, in onze verlichte eeuw b.v.,
juist bij voorkeur de domuien, de minontwik-
keiden zijn, die hun geest vermoeien met tochten
der phantasie door de donkere, geheimzinnige
sferen van 't onbekende, maar wel degelijk
ook zeer velen van ben, die men beter ingelicht
zon achten, zich met gcestenzieuerij en boven
natuurlijke zaken afgeven. 't Domme volk
gelooft aan aardmannetjes, meerkatten, betoo-
verde bokken, aan spoken, heksen en al zulk
gespuis, 't Meer, ja zeer verlichte, ontwikkelde
volk trekt voor zulke scheppingen der kinderlijke
phantasie van voorgeslacht en tijdgenoot den
neus op; maar 't heeft daarom niet minder
zijn even dwaze en ongegronde meeningen op
't gebied van 't geheimzinnige. Biologie, dier
lijk magnetisme, mesmerisme, spiritisme en der
gelijke ismen'tuqpr vinden hun aanhangers juist
vooral onder de zoogezegd verlichte, ontwikkelde,
beschaafde klassen. Gedistingeerde mensehen,
die hun zonen op de hoogere burgerschool iaten
gaan en dezen inscherpen om tooli vooral te
zorgen dat zij hun leeraars niet maar napraten
en op gezag gelooven wat deze hun vertellen,
maar dat zij integendeel niet tevreden moeten
zijn vóór ze begrepen, wel en klaar doorzien
hebben wat de leeraar hun mededeelt, diezelfde
lieden verdringen zich in de zaal waar een wie
weet van waar overgewaaide kwakzalver zijn
kunstjes vertoont, of, mooier gezegd, spiritisti
sche, magnetische of andere séances geeft. En
merkwaardig is liet hoe voor 't overige knappe,
denkende lui zieli soms door dié kunstjes der
mate laten inpakken dat ze er zelfs dwaze,
enthousiastische, toasterige artikelen over gaan
schrijven iu de bladen, gelijk o. a. Elise van
Caloar verleden weck in 't Vaderland een van
voren tot achteren naar 't geheimzinnige rie
kende reclame heeft geschreven voor zekeren
heer Donato, professeur de magnétisme-animal,
en diens aardige helpster mejuffer Lucille.
El'gerlyk als 't niet gierend dwaas was!
Maar ergerlijk toch ook in hooge mate. Me
vrouw van Calcar heeft zich naam gemaakt
in de pacdagogiek; hoe hebben we 't na met
haar als ze zich zoo laat inpakken door een
paar handige kermis-kunstenmakers?
Gewoonlijk dragen kwakzalvers die op 't vak
reizen een zekeren stempel mede op hun ge
heele zijn endoen, waardoor ze vrij gemakkelijk
te herkennen zijn. Dan neemt men toch soms
wel eenige notitie van hen om der aardigheids-
wille, ofschoon men niet door heil gefopt kan
worden, ja, integendeel soms heel aardig de
duizendkunstenaars zelf er in laat loopen. Op
deze wijze doen de ordinaire heksenmeesters
in biologie en magnetisme weinig kwaad, zelfs
niet op een boerenkermis.
Soms evenwel treden er van die „uiterst
beschaafde", wezenlijk „nette" heksenmeesters
op, van die lui die wat van de groote wereld
gezien hebben, die weten que le ton fait la
masique en daar nog bij welke muziek op
't. gegeven oogenblik in een ter exploitatie
uitgekozen kring in de mode is. Op dit oogen
blik nu is men in de hooge kringen zoo wat
geneigd tot spiritisme; men is „alleszins gods
dienstig" vermeidfc zich gaarne in de geheim
zinnige sferen van „het geestelijke"of 't
hoogere.
En al wil nu ook niet iedereen zoo maar
meedoen met de spiritisten die in een donkere
kamer gaan zitten om met de heeren en dames
„geesten" in intieme aanraking te komen, dat
er toch wel wat sehuilen moet „tusschen hemel
en aarde" neemt men meer algemeen aau dan
men zoo wel weten wil. Komt er nu zoo'u
„nette man", vergezeld van zoo'n uiterst lieve,
nette jonge dame, beiden perfect den goeden
toon aanslaande die de muziek maakt, dan is
hun succes niet twijfelachtig. Wanneer dan
bovendien zoo'n man 't air aanneemt van zijn
vak hoogst ernstig op te vatten, zoo ietwat
naar den vromen kant overhellende, dan loopen
er o, zoovelen in de fuikdan ziet men zelfs
een verlichte dame als Élise van Calear de
rol van celle que parle au public opvatten met
een ingenomenheid en een enthousiasme, maar
ai te zeer getuigende hoe zij ingepakt, hoe zij
gebiologeerd is.
't Is eigenlijk al te gekmaar wezenlijk 't
staat er, wat mevrouw van Calcar schreef:
„Zal deze eeuw eindigen voordat het magne
tisme in eere zal hersteld zijn en die plaats
zal hebben ingenomen onder de takken van
studie, die het maar al te zeer verdient De
heer Donato is een van die pioniers, die den
weg willen bereiden, en de jeugdige Lucille
heeft zicii met een onbepaald devouemeut aan
deze zaak toegewijd".
Foei, ook Hoe is 't mogelijk dat een fijn
gevoelige, uiterst beschaafde dame zoo kan
spreken over een meisje wier devouement iu
niets anders bestaat dan dat ze op de planken
voor 't publiek en voor geld met zich laat
sollen door een enfin, door een professeur
de magnétisme-animal. Moest zij niet liever
die „jeugdige Lucille", een barer zusteren toch,
van harte beklagen wegens baar ongelukkige
broodwinning? Zou zij, Elise van Calcai-, zoo
met zich laten sjouwen en sollen op de planken
ten aanschonwe van de Hangsehe beau-monde
Als die vertooningen geen koolverkooperij, maar
inderdaad iets ernstigs zijn, waarom dan niet
Toch vertrouwen we dat zij 't liever niet zal
doen.
Ten slotte zegt Elise van Calcar nog „Ik
wenseh van harte, dat het deze beide welmee-
uende personen moge gelukken hier te lande
veler oogen te openen voor de groote myste-
rieën der menschclijke natuur, die met bescha
mende klaarheid (sic) daar thans in ons midden
te aanschouwen zijn".
Gelukkig dat haar wensch onmiddellijk ver
vuld is. Een der geneesheeren uit de residentie
heeft zicli de moeite getroost in een volgend
nommer van 't Vaderland op het geestdriftige
stuk van Elise van Calcar te antwoorden. Dr.
Dooremaal is hoogst kort en bondigachter-
volgens ontsluiert hij die quasi geheimnissen
als eenvoudige kunstjes, aangeleerd door vrij
goede dressuur, of als zeer wel bekende ver
schijnselen, die hij zelfs nog ver overtroffen
heeft gezien bij sommige patiënten in de mili
taire hospitalen.
Zoo laat de wezenlijk ernstige, wetenschap
pelijke man zich niet zoo spoedig beetnemen,
noch zich als gewichtige ontdekkingen en open
baringen op de mouw spelden 't geen reeds
vroeger, soms voorlang alreeds als kunstjes en
aardigheden, of ook als inderdaad opmerkens
waardige verschijnselen bekend is.
Het is wel te begrijpen dat de geestenleiders
of geestenmenners over het nuchteren ongeloof
van Dr. Dooremaal ietwat verstoord zijn. Al
dadelijk bleek van deze verstoordheid, daar de
lieer Roorda van Eysinga, de bekende spiritis
tische specialiteit der residentie, 't voor professor
Donato meende te moeten opnemen, waartoe
hij een stuk inzond bij 't Vaderland. Maar
ook de professor zelf heeft het noodig geoor
deeld nog een enltel hartig woordje over zijn
kunst in 't midden te brengen. De heer Roorda
had den professor en zijn Lucille voorgesteld
alsof hun in den Haag al een bijzonder ruwe
bejegening was ten deel gevallen volgens zijn