ZIERIKZEMM COURANT.
1876. No. 42.
Zaterdag 27 Mei,
79ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
voor het arrondis- ajÉta senient Zierihzee.
1
GODSDIENSTVRIJHEID.
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEAJIAX.
'.50
.50
.40
.50
.50
.75
.75
.75
in.
Iu dit gedeelte meeuen we te moeten
aanvangen met iets wat wellicht sommigen
onzer lezers reeds in 't eerste gedeelte op zijn
plaats hebben geacht, n.l. met de definities.
We hebben die tot dusver niet aangeroerd,
en met opzet. In de publieke discussie over
de belangrijkste onderwerpen die zooal aan de
orde van den dag zijn is men trouwens gewoon
zoo maar door te gaan, door te draven soms,
zonder eigenlijk vooraf de noodige stekken te
steken. We volgden ongeveer die manier om
den schijn van pedanterie te vermijden. Thans
echter is 't noodig tot nauwkeurige bepaling
van zaken te komen om daaraan onze conclu
sion vast te knoopen, die anders misschien wat
al te apodictisch zouden schijnen.
Gewetensvrijheid, godsdienstvrijheid, schoone
woorden voorzeker doch wat beteekenen zij
eigenlijk, wat meent men er doorgaans mede,
wat heeft men er aan? We nemen ook nu
godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid samen
omdat ze zoo innig met elkander in verband
staan.
Gewetensvrijheid is 't recht om in daden en
woorden zijn eigen overtuiging omtrent vecht
en onrecht te kunnen volgen. Voor zoover dit
recht betreft het innerlijk denken en meenen,
is het onschendbaar, onvervreemdbaar, absoluut.
Geen wet, bevel, dwang of geweld kan de
vrije vlucht der idééën belemmeren, den loop
der vrije gedachte stuiten. Voor zoover zij
zich in woord en daad tracht te openbaren eu
dus zichtbare vormen zoekt, is zij betrekkelijk
en afhankelijk van omstandigheden, is zij ge
bonden aan wetten, consideratiën, vormen,
usances. Absolute vrijheid van geweten zich
uitende in woord en daad is onbestaanbaar
met de maatschappelijke orde, en dat wel om
den wille van de afwijkingen, miswassen en
misbruiken in een wereld zooals ze is en in
staten en landen zooals ze zijn.
Godsdienstvrijheid is de bevoegdheid om God
naar eigen overtuiging te verheerlijken, zonder
daarin door eenige maatschappelijke macht te
worden belemmerd. In absoluten vorm is zij
evenmin bestaanbaar als de gewetensvrijheid.
Ziedaar nu tevens de aanleiding tot moeielijk-
heden, de nimmer uitgeputte bron van onaan
gename excepties, verkortingen, beperkingenen
wat er al verder reden tot meer of min ernstige
zoogenoemde gemoedsbezwaren geeft.
Feitelijk wordt het vecht der vrijheid van
geweten even als dat der godsdienstvrijheid
maar door een betrekkelijk klein aantal personen
van overtuiging in beginsel erkend het getal
der genen die van die rechten niets weten
willen, ja die ze verdoemen en vloeken met
keur van verdoemingen en vloekfonnules is
veel grooter en wat erger is die vrij
heid van geweten en van godsdienst moge al
in beginsel den verlichten en goedwillig toe
lachen, ze is practisch niet vol te houden.
Wanneer derhalve bij zeker volk, bij 't Ne-
derlandsche b.v., toch vrijheid van geweten eu
van godsdienst heeten te bestaan, 't kan niet
genoeg herhaald worden dat dit bestaan niet
onbeperkt is noch zijn kan, en dat terwijl wij
en velen met ons, ons verheugen in de mate
van vrijheid die wij feitelijk kunnen genieten,
daartegen over een aanmerkelijk deel der natie
staat dat ten deele in die vrijheid een gruwel
ziet en ten deele, door middel van de bijzondere
machthebbers die hen de vrijheid doen derven
eu hen daarvan afkeerig maken, ook zeer be
paald den toeleg openbaart om de vrijheid van
geweten zoowel als die van godsdienst te
dooden en plaats te doen maken voor dwang:
gewetensdwang zoowel als godsdienstdwang.
In ons staatsrecht bestaat vrijheid van gods
dienst alleen hierin, dat niemand heet wegens
zijn godsdienstige belijdenis belet te worden
eenige openbare betrekking te bekleeden en
door geen staatswet belemmerd wordt in bet
uitoefenen zijner godsdiensplicliten, dan alleen
waar deze met de openbare orde, de zedelijkheid
eu het welzijn van den staat in strijd zijn, of hier
mede inbreuk gemaakt wordt op de godsdienstige
denkwijze van anderen, eu is zij in dezen zin
bepaald in 't meergenoemde lioofdst. VI dei-
Grondwet en in de „Wet tot regeling aan het
toezicht op de onderscheidene kerkgenootschap
pen" van 1853.
Wij moeten hier een nadere onderscheiding
maken tussohen de vrijheid van godsdienst en
geweten in algemeenen zin en datgene wat
meer bijzonder de vrijheid der eerediensten
betreft (la liberie des cultes). Voor velen is
godsdienst en cultus dezelfde zaak. De ver
lichte, de ontwikkelde, de man van hoogere
beschaving dan de menigte is alleen in staat
het hemelsbreede verschil tusschen die twee te
overzien en in rekening te brengen. De Staat
moet met dit verschil rekening houden, en
wordt ook geacht dit te doen wanneer hij zich
boven de individns met hun pretentiën plaatst
en bepaalt, dat de vrijheid erkend wordt voor
zoover de uitoefening der godsdienstplichten of
de uitingen des gewetens in woorden en daden
niet strijdig zijn met de openbare orde, de
zedelijkheid en het welzijn van den Staat of
inbreuk maken op de godsdienstige denkwijze
van anderen. Zoo wordt dan al die hoogge-
noemde vrijheid toch begrensd eu beperkt, dat
is verkort en beteugeld door 't gemeene recht,
door het begrip van zedelijkheid dat de Staat
als 't zijne aanneemt en door de politiek.
Wie ziet niet in dat wij hier als van zelf
treden op het veld waar de groote kwestie
thuis behoort van de verhouding van den
Staat tot de Kerk?
En waardoor worden nu die beperkiisgen
van de godsdienst- en gewetensvrijheid, die
de Staat zich voorbehoudt en geroepen is te
handhaven, noodzakelijk gemaakt? Het ant
woord ligt voor de hand. Nergens anders door
dan door het feit dat er machten zijn, of in
't algemeen dat er een macht is, die doodelijk
afkeerig is van. die vrijheid, hoezeer zij ook
voor ons eu anderen een heilig en hemelsck
goed mag zijn. Het ultramontanisme en het
nieuwere ortodoxe protestantisme, ziedaar de
beide grootste vijanden der vrijheid van geweten
en van godsdienst. Zij beiden zijn bij ons de
eenigen waartegen de Staat zijn recht heeft te
verdedigen. Het eerste, bet nltramontanisme,
is echter zoozeer de geducbtste macht van de
twee, dat we de andere nagenoeg als onschadelijk
kunnen buiten rekening laten, ofschoon dan ook
niet zonder voorbehoud. Wel is de protestantsche
orthodoxie een vijand van den modernen staat,
maar de macht die daar ginds achter de bergen
werkzaam is, verdient vrij. wat meer aandacht
en voorzorgen. Een macht toch die zich aan
matigt de opperheerschappij te moeten bezitten
zoowel over de gewetens dergenen die zich
goedschiks voor baar buigen, als over hen die
van geheel ander gevoelen zijneen macht die
zich goddelijke souvereiniteit over alle staten
der aarde aanmatigt en geen middelen ontziet,
hoegenaamd niets schroomt aan te wenden om
die pretentie tot een werkelijkheid te maken
een macht die voorwendt in bijzondere relatie
te staan met liet almachtig wereldbestuur en
die, al naar omstandigheden, met overheden en
machten der Staten speelt, of tegenover lien
de houding van duiding aanneemt, zich echter
steeds 't zij openlijk, 't zij stilzwijgend boven
allen en alles stellende; een macht, kortom,
die den syllabus gedecreteerd heeft, zichzelf
'1 attribuut van onfeilbaarheid, dat is, godde
lijkheid heeft gegeven, zulk een macht is
't kan niet anders de eenige vijand waar
tegen de moderne staat beeft te waken, waar
tegen verdediging van de heilige vrijheid van
geweten en godsdienst, zoover die in de ge
zonde maatschappij bestaanbaar is, een dure
plicht moet wezen.
Wij spreken telkens van den „modernen
Staat"niet de Staat der modernen, waarin
de modernen de baas zouden zijn, maar «le Staat
zooals die na de historische ontwikkeling der
menscbheid tegenwoordig in de meest beschaafde
streken der aarde voorkomt. Die moderne staat
is de organisatie der maatschappij door de
verlichte en ontwikkelde kern der natiën tot
stand gebraeht.
Ten opzichte van de zaak der gewetens- en
godsdienstvrijheid beeft de moderne staat zijn
verdiensten, maar ook zijn zwakheden, vooral
bij ons tot vóór weinige jaren ook iu Duitsch-
land, alsmede in de Vereenigde Statenin
Engeland ook, maar in een anderen zin, omdat
deze Staat ten opzichte van dit vraagstuk nog
alles behalve met cle andere staten is mede-
gegaan.
Met het beginsel der vrijheid van geweten
en godsdienst te huldigen heeft de staat zich
verdienstelijk gemaakt. Dat hij de gevaren
niet genoeg voorzien en daar niet voldoende
op gerekend heeft door voorzorgsmaatregelen
te nemen en waarborgen te stellen, valt in
hem te misprijzen. De ervaring van onze dagen
leert hoe verbazend veel moeite het herstel van
dit verzuim inheeft. Een ijzeren staatsman
als een von Bismarck is te nauwernood in staat
een dam op te werpen tegen den stroom, die
door onhandige liberaliteit en kwalijk begrepen
vrijheidszin was losgelaten.
Slot volgt).