ZIERIKZEESCHE COURANT, voor het arrondis- sement Zierikee. 1876. No. 32. Zaterdag- 22 April. 79ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Deze Courant verschijnt DINSDAG en VllIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden/ 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 et. Alle stukken, tie redactie betreffende, gelieve men uiterlijk eeu dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEMIAIV. BRIEVEN UIT HOLLAND. XXXIII. Twee jonge ooievaars koesterden zieb in de stralen der lentezon. Zoo even waren hunne ouders uitgevlogen, de een rechts, de ander links, om 't noodige voedsel te balen. Een geruimeu tijd naar ooievaarstijdrekening was 't jonge goed reeds alleen geweest, toen ze recht boven zieb een stip in bet luchtruim gewaar werden, die al door grooter proportiën scheen aantenemen en waarin ze ten laatste een familielid meenden te herkennen. Ze tuur den hunne oogen blind op dien naderenden natuurgenootvader of moeder konden 't niet zijn, die kwamen altijd onverwacht en immer van terzij. Nog een oogenblik en ze konden nu duidelijk onderscheiden dat het komende gevaar want een gevaar was 't dat gevoel den ze niet de gestalte eens ooievaars had, maar geheel gelijk aan die duizenden van ken nissen, die eiken dag groetende hun verblijf pas seerden. Een hevige angst beving de kleinen. Ze drongen tegen elkander aan en staarden onafgebroken den vreemdeling tegen, die, op zijn vleugelen drijvende, steeds nader kwam en voor wiens bliksemend oog het hulpelooze tweetal, tot offer van zijn bloeddorst uitgekozen, sidderend ineenkromp. Nog een poos en de jonge ooievaars hadden hunne kopjes in 't nest gebogen, hun zwak gezicht kon den blik van 't monster niet uitstaan. Bevende ver wachten zij 't onheil, ofschoon ze geen begrip hadden van den vorm waarin 't zich zou open baren, en doken steeds dieper in 't warme nest. Op eens, toen ze meenden te voelen dat een nijdige scherpe klauw hun rakelings langs 't lichte dons was gegaan, hoorden ze een snerpend geluid en kreeg 't nest een kraeh- tigen stoot. Ze waagden het den kop op te heffen en zagen de wel bekende gestalten, zoo als ze daar op den rand staande, triomfantelijk rondblikten en het heele vogelenheir schenen uittetarten tot een kamp op leven en dood. In hun woede konden de ouden maar nauw meer herinneren wat er eigenlijk geschied was. Daar zóó waren ze bij stee gekomen en had den zich in de weide even neergezet om nog een enkel kwakertje, dat hen telkenreize dorst uit te lachen, te straffen met verlies van zijn kikkerleven, wat clan ook gelukte. Juist wilden ze zich opgeven ten einde van den vergaarden schat mee te deelen aan de kinderen, toen ze 't gevaar bemerkten waaraan huime lievelingen waren blootgesteld. Met enkele forsche slagen waren ze met den roover gelijktijdig aan den rand van 't nest. De schok was krachtig en de stoot der lange snavels beslissend. De vij and deinsde en trok met .vaart af. Eén oogen blik en ze hadden duur kunnen boeten voor hunne zorgeloosheid. Toen de woede wat be koeld, de angst geweken was en ten langen laatste de leege magen gevuld waren, kwam er aan 't gevraag der kleinen geen einde. Vooral wenschten ze te vernemen tot welk doel de roofvogels geschapen waren en daarop kon den zelfs de ouders geen antwoord geven als dit eene: om de andere vogels tot waakzaam heid aan te sporen. Het vogelendom neen, weg met dat sprookje het mensehdom telt zijn roofdieren bij duizendtallen. Eu welke! Bij het gedierte des velds geniet iedere schuimer een uttgebreide reputatie van gevaarlijkheid; hij doet dan ook niet de minste poging zijn aard te verbergen maar gaat kloek op zijn prooi af, die zonder aarzeling terstond weet wien hij voor zich heeft. Men kan zeggen dat ze geteekend zijn, de roofdieren buiten het mensehdom, ieder kent ze en ieder is door die kennis de macht ge schonken zich in veiligheid te stellen als 't gevaar naakt. Hoe geheel anders in onzen kringZie, ze gaan rond de mensckelijke roofdieren, met een lach om de lippen en een blos op de wangen. Vriendelijk klinkt hun groet, plechtig het „vrede, vrede" bij hun binnentreden. Kenbaar zijn ze, maar niet geteekend. Zelf hebben ze verkozen zich uit te dossen als geen ander, opdat ieder hen als Gezalfden des Heeren zou opmerken in 't woelige oridermaanscbe. Als Gezalfden ja; zijn zij niet de geroepenen, die 't verdwaalde schaap tot den herder brengen, die den verloren zoon opsporen tussehen de zwijnen en hem moed en troost toespreken Zijn zij niet, of hebben ze zich niet opgeworpen als te zijn de verkondigers der waarheid, die hun van den hemel is geopenbaard? Grootsch is hun taak dan ook en verbeven hun roeping, in de oogen der kudde, die hen volgt als waren ze de goede herder in persoon. Blindelings geeft ieder zich over aan 't geluid hunner stem, 't gebaar hunner handen. Beeft er een kwalen zij zullen die door mirakels genezenkwelt de armoede, zij bezitten de macht 't aardsebe slijk los te maken van den eigenaardrukt de zonde, zij kunnen ze wegnemen en de zondaarsziel reinigeu tot ze als witte wol wordt; dreigt er gevaar liet fronsen hunner aangezichten weet den duivel te bezweren, liun machtige arm hesehut de schapen. Wat moet zoo'n secte niet zijn in de oogen van die bekrompenen Zij kunnen zich iemand, die voor hen waakt en bidt, die hen vermaant en bestraft, die hun 't noodige kan en mag onthouden, die hunne zielen verzorgt van de geboorte af tot over 't graf, zij kunnen zich immers dien mensch niet minder voorstellen dan als hun God? En dat weten die zwarte vogels. Ze weten dat de schare, die zegt God te dienen, eigenlijk hen dient. Ze weten 't, en dat ze 't weten, zie, dat zou op zichzelf nog geen reden be hoeven te zijn om hen te vreezen, wanneer ze die ver strekkende macht altijd en overal ad Dei gloriam beliefden aan te wenden. Edoeh, die zich iir dienst der Godheid waant of die zichzelf een persoonlijke God gelooft, die is gereed zieb te laten ringelooren door den duivel der heerschzuckt, die zich in zijn gebied geen palen laat stelleu. Als bijenzwermen strijken de roofvogels neer op 't land, ëdat ze voor hunnen God, dat is voor ziehzelven, aan de wereld willen onttrekken. Dat hebben ze echter op de bijen voor, dat niemand ze, als deze, in éénen korf kan op vangen. Als aal zoo glad schieten ze u door de vingers, zoo ge meent er een hij 't zwarte gewaad vast te hebben. Gluipende trekken ze rond van huis tot huis, op alles lettende en niets onaangeroerd latende wat kun verdacht voorkomt. Hel en verdoemenis staan hun ten dienste en om te weten wat die klanken kunnen uitwerken stelle men zich een geloovige moeder voor, die met deze zaken haar kroost bedreigd ziet of een jong meisje, dat zelf de eer der verdoemenis wordt waardig gekeurd, ingeval ze met hare liefde niet op eene, den roofvogels voordeeliger wijze, weet te woekeren. Met argnsoogen wordt de schare bespied en met onnavolgbaar beleid bij elkaar gehouden. Voor hoofd en hart wordt voldoende gezorgd, d. w. z. de hoofden moeten nagenoeg ledig blijvenwat aftreksel van wetenschap met een vernis van geleerdheid zal ze niet op hol brengen; de harten, vooral die der vrouwen worden dooi de zalving der zwarten als 't leem in de hand des pottebakkers de lectuur wordt gekeurd de uitspanningen geregeld, de gangen voorge schreven; de vrijheid tot kiezen ontnomen; de leveranciers aangewezen enz. enzniets, letter lijk niets wordt onbelangrijk genoeg geacht zich te mogen bevinden buiten de roofvogel achtige zorg der zwarten. Hebben ze aldus hunne medevogels zedelijk onder den duim, of liever, hebben zij de macht, na hunne natunrgenooten tot zedelijke onmacht gedoemd te hebben, 't is duidelijk dat deze macht, zal ze groot worden, door stoffelijke hulpmiddelen moet geschraagd; en ge kunt er op aan dat ze volkomen op de hoogte zijn van wat er logisch volgt uit hun beginsel heersohenweinigen zijn dom als 't hun eigen belang geldt en dom zijn de zwarten volstrekt niet. Ziet ze zwoegen bij 't buigen der takken van den maatschappelijken boomhoe ze met geweld het uitbotten der knoppen trachten te beletten en de gansche kroon een vorm willen geven die ten eeneumaal strijdt met den na tuurlijkeu groei. Ziet ze ginds grabbelen om de vruchten, die de boom trots hun boosaardi- gen toeleg niet kan achterhouden, en hoort hoe ze die vruchten uitventen als gekweekt door hun zorg en arbeid. Merkt op hoe ze ginds tornen en wroeten in den hof, om de paden te verschikken, de paden langs welke de rnensekheid na eeuwenlang zoeken, na lijden en strijd, den kortsten weg meent gevonden te hebben naar 't heerlijkste punt. Vergeet ook niet dat onze roofvogels, terwijl ze zich schor krijten in vervloekingen van de wereld en 't aardsebe slijk, desniettemin garen wat ze kunnen en de hooge nesten vullen met den verachten mammon, hunne nesten om welke te bereiken de ladders nog moeten uitgevonden worden. Hier zelfs vertoont zich hun roofvogel- aard het sterkst Dat hebt gij gevoeld, geniale Strays, toen uw Fancy u 't penseel in handen gafenvoor- tooverde wat ik hier in woorden heb willen

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 1