ZIERIKZEESCHE COURANT
voor het arrondis- aSh sement Zierikzee.
1876. No. 20. Woensdag 8 Maart, 79ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
De Pokken-epidemie van 1870—1873,
en welke lessen ze gegeven heeft.
ui.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te
en Doodberichten van 16 regels 60 cent»
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAIiEIVHIAlV.
(Slot).
De epidemie van '70'73 is doorgaans van
zeer kwaadaardiger» aard geweest; zij was dit
liet meest in kringen van een opgehoopte en
onzindelijke bevolking en in die streken waar
vooroordeel en dom bijgeloof nog dermate
heerschen dat de pokken er als een „bezoeking
van God" worden aangezien. De gemeente
Utrecht, zeer bekend om de groote vroomheid
en nog wat anders barer ingezetenen, leverde
zooveel treurige bewijzen op voor de waarheid
van 't bovengezegde, dat volgens het zeggen
der oommissie daarmede „een geheel boekdeel
zou te vullen ziju". In den Alblasserwaard,
waar 't vooroordeel om dogmatische redenen
tegen de vaccinatie al zeer sterk is, had reeds
in 1866'67 de sterfte het 2/6 bedragen van
al de sterfgevallen in Zuid-Holland; ook nn
was daar de ziekte het hevigst. Slechts een
paar gemeenten Oud-Alblas, Bleskensgraaf en
Giessendam, werden minder geteisterd; al de
overige werden „zwaar bezocht" zooals die
soort van gemoedelijke domme vijanden van
't geen een der grootste weldaden voor de
menschheid verdient genoemd te worden, dat
uitdrukken.
In streken waar de bevolking minder opge
hoopt is, en inzonderheid daar, waar veel
gevaccineerd wordt, was de epidemie minder
hevig of bepaalde de ziekte zich tot enkele
gevallen
Het is verwonderlijk duidelijk dat de ziekte
der pokken, door domme, blinde dwepers voor
een bezoeking gehouden die men niet kan en
ook niet mag ontloopen, toch niets anders is
dan een besmettelijke ziekte als zoo menige
andere, die wordt overgedragen van 't eene
individu op 't andere, 't zij onmiddellijk 't zij
door besmette voorwerpen, en die anders niet
ontstaat, derhalve niet spontaan is. En nu is
't daarbij allerbedroevendst, waar te nemen hoe
de lieden schier met opzet en tegen beter weten
in, de besmetting niet alleen niet vermijden,
maar die opzoeken, zoo als 't ware den dood
of de verminking in de kaken loopen en tevens,
wat erger is, ook anderen aan hetzelfde gevaar
blootstellen.
Wij maken hieruit de gevolgtrekking dat de
wettelijke bepalingen tot bestrijding der be
smetting bijna niet te streng kunnen zijn, zeker
niet met te veel strengheid en nauwkeurigheid
knnnen worden toegepast. Wil men de per
soonlijke vrijheid al in zoover eerbiedigen dat
men den lieden vrijlaat zichzelven den dood,
verminking of een akelig ziekbed op den hals
te halen zeer zeker mag men iemand niet
de vrijheid geven ziju naasten aan die ge
varen bloot te stellen.
De pokziekte wordt verspreid door overdra-
ging van smetstof van 't eene individu op 't
anderedit overdragen kan -plaats hebben floor
personen of door besmette voorwerpen.
De verspreiding van de eene plaats naar de
andere geschiedt 1°. door reizigers. Logeergasten
uit besmette plaatsen komende brachten menig
maal de ziekte in 't huis waar zij gastvrijheid
genoten of iu slaapsteden en logementen. Me
nigvuldig waren de gevallen dat schippers de
besmetting overbrachten. Van de 256 aange
tasten in Friesland waren 74 van elders aan
gekomen en daaronder 39 met schepen. Enkele
malen kwam 't voor dat ontslagen gevangenen
de ziekte overbrachten. Vele gevallen van pok
ken kwamen voor op plaatsen waar met verlof
zijnde militairen de ziektestof hadden aange
voerd. Uit het Rijks-hospitaal te Utrecht is
zelfs de besmetting over verscheidene plaatsen
verspreid. Zoo werd de ziekte uit Utrecht door
militairen overgeplant naar Amsterdam, en
Wouw; uit 's Hage naar Hailingen, Biervliet
en Groningenuit Bergenopzoom naar Grave.
Op 't platte land van Groningen werd de ziekte
gebracht door terugkeerende miliciens. In de
2°. plaats waren het, de zieken-iurichtingen voor
poklijders, en ook de gewone ziekenhuizen van
waar de ziekte uitging om zich verder te ver
spreiden. Meestal geschiedde dit door personen,
die of de pokziekte onder de leden hebbende,
öf nog niet geheel van de ziekte hersteld zijnde
de ziekenhuizen verlieten en naar hun familie
gingen. Zoo bracht een soldaat, die te Breda
in het hospitaal gelegen had, de ziekte over
naar Megen, waar hij de pokken kreeg14
dagen na hem kreeg de man die hem verpleegd
had de pokken en nu verspreidden zj zich
verder door de buurt en vervolgens door de
geheele gemeente. Meermalen werden pokzieken
met de gewone middelen van de eene plaats
naar de andere vervoerd, waar zij dan de
smetstof overbrachten; zoo b.v. vanWeesp naar
Oudover, Loosdreeht en Loenen van Utrecht
naar Nijkerk en Kampen.
Te Vlissingen werden door de houderessen
van een naaiwinkel, in wier huis de ziekte
heerschte, doch die dit stil hielden, de pokken
medegedeeld aan een boerin uit Koudekerks;
van daar werd de ziekte overgebracht naar
Biggekerke, West-Souburg en Middelburg.
De verspreiding binnen den kring eener
gemeente had in garnizoensplaatsen veelvuldig
plaats door do militairen in hun verkeer met
de burgers, ook door rondgaande koopvrouwen
en uitventers en vooral door personen die schier
met opzet in besmette huizen gingen of daar
onwetend binnenkwamen, gelijk b.v. in dat
huis te Vlissingen waar ook nog een juffrouw
uit die stad de ziekte opdeed en er aan bezweek.
Het verplegen van poklijders bleef ook niet
altoos zonder nadeelige gevolgen.
Op zeer uitgebreide schaal werden de pokken
overgebracht door personen die zich in grooten
getale vereenigden in beperkte ruimten, tot
het houden van zoogenoemde „oefeningen" en
„bidstonden", 't Schijnt haast ongeloofelijk,
Twee drama's door een drama verbonden.
dooll v.—
IV.
J. J. Cremer. Tooneelspelers.
Rosa Brons was, als iedere hartstochtelijke vrouw,
zeer jaloerseh. Dat Flora Reene de protegee werd
van Baars, die zich uitsloofde om haar allerlei kleine
beleefdheden te bewijzen, was reden genoeg tot erge
verdenking. En de hartstocht zweepte haar voort en
deed haar schuld zien waar vooralsnog geen schuld
bestond. De liefde ziet scherp en geen betuigingen
van onveranderde trouw konden Baars vrij pleiten in
't hart zijner vrouw.
Zoo stonden de zaken op den bewusten avond,
toen ieder overgegeven aan zijn eigen gedachten te
dommelen zat in een der twee wagens, waarin de
Directie 't gansohe gezelschap, personen en bagage,
Arnhem uit en naar elders hoopte te vervoeren.
Ik sta thans voor een kwestie, die zoo oud is als
de roman-litteratuur. Namelijk voor de vraag: wie
is de hoofdpersoon van dezen roman? Uit den titel
van Oremer's -werk is af te leiden dat men dien in
't korps artisten te zoeken heeft of liever dat dit
gezelschap zelf de hoofdpersoon uitmaakt. Mocht
iemand nu toch naar een bepaalde figuur vragen, die
't meest op den voorgrond treedt, dan zou 'k hem
antwoorden, dat die niet bij de tooneelspelers, maar
daarbuiten te vinden is. Toch vind ik //Tooneelspelers"
zoo'n karakteristieke naam voor 't schoone werk, dat
ik dien niet gaarne zag ingeruild tegen den naam
des jeugdigen bankierszoons, die er een belangrijke
plaats in beslaat.
Ik bedoel Archibald Van O u d e n o 1 m.
Pas van de kostschool thuis gekomen, met een wereld
van illusiën in 't hart, kon 't niet missen of hij
moest bijwijlen in minder aangename positie komen
ten opzichte zijner familie, die tot den aristokratischen
handelsstand behoort. Zijn moeder heeft hij vroeg
verloren en zijn vader, de bankier, leeren we als een
verstandig man kennen, wien de moeielijke rol is
toebedeeld van bemiddelaar tusschen grootmoeder en
kleinzoon. De I) o u a r i r e Van O u d e n o 1 m
hoe lief ze Archibald ook heeft, of juister, door hare
liefde gedreven, wil hem op een baantje houden,
't welk hem volstrekt niet aanstaat en waartegen hij
luide appelleert. Zij heeft o. a. een in haar oog
heiligen afschuw van alles wat zioli kunstenaar noemt.
Ofschoon ze beweert >de kunst te eeren en zelfs met
ingenomenheid van Rachel's voorstellingen weet te
gewagen, staat het bij haar vast, primo, dat 't tooneel
hier te lande slecht is; secundo, dat de tooneelisten
geen haar beter zijn; tertio, dat het zonde en schande
is wanneer een wel opgevoed mensch zich aan zulk
volk laat gelegen liggen.
Men ziet het, Mevrouw van Oudenolm is de type
van een ras, dat ook thans nog ten deele onbekeerd
tegenover het Tooneel staat. Met een enkel woord
gewaagde ik er daareven reeds van. Evenwel zou
men zich vergaloppeeren door haar gelijk te stellen
met die bekrompenen, die meenen dat alles wat binnen
de wanden des schouwburgs gesproken wordt, uit den
booze is; die een oefening geleid door een of anderen
geestelijken kwakzalver verkiezen boven 't genot van
een blijspel met gezonden humor en een gullen,
vroolijken lach; die in eiken acteur een verleider; in
iedere actrice een beeld der verworpenheid zien die
in den glans hunner eigengerechtigheid met welbe
hagen prevelen dat ze beter ziju dan die kinderen
des satans. Neen, daarvoor was de oude dame te
verstandig. Haar afkeer had nog een schijn van
grond en -wat meer zegt was een aangeboren
iets, dat bij nadere kennismaking week voor een
onpartijdig billijk oordeel, 't Was meer aristocratische
trots dan schijuvrome redeneering, en waai' de laatste,