ZIERIKZEESCHE COURANT. voor kt arroadis- senent Zierikee. 1876. No. 17. Zaterdag 26 Februari 79ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. De Pokken-epidemie van 18701873, en welke lessen ze gegeven heeft, i. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever Iï. LAkElYMAIV. Van wege liet Ministerie van Binnenlandsoke Zaken is bij de firma van Weelden en Mingelen te 's Gravenhage uitgegeven een zeer belang wekkende bijdrage tot de kennis van den gezond heids-toestand van Nederland, n.l. een Overzicht van de Pokken-epidemie in Nederland in 1870'1873. Door het bureau van Binn. Zaken was aan de heeren dr. v. O. de Meijer te Utrecht en dr. B. Carsten te 's Gravenhage opgedragen het samenstellen van zoodanig overzicht, en deze taak is door genoemde heeren zoo nauw gezet volbracht, en de schat hunner waarne mingen is zoo rijk en leerzaam, de uitslag van hun onderzoek is zoozeer van practiscli nuttige strekking, dat het gouvernement alle eer heeft van zijn bemoeiingen op dit gebied met de ernstige belangen des volks. Het rapport bevat een uitvoerig feiten-relaas waaruit zoowel het hoogst besmettelijke der pokken duidelijk blijkt, als de wijze waarop de smetstof wordt overgebracht. Verder worden de geografische grenzen dei- epidemie aangewezen, en in het licht gesteld waar zij 't hevigst heeft gekeerscht en de in het oogvallende oorzaken daarvan. Eindelijk worden uit de treurige geschiedenis heilzame lessen getrokken en medegedeeld. Bij bet ontwerpen van het rapport stelden de beide geleerden zieb voor „den draad te vinden, die de sterfgevallen aan pokken in Nederland sedert 1865 aan elkander verbindt en duidelijk te doen uitkomenle hoe de schrikbarende verspreiding der ziekte die in twee aan elkander verbonden epidemieën, sedert 1 Jan. 1866 tot uit. Deo. 1873 in ons vaderlaud 22723 menschen wegrukte, (van 18701873 alleen 20575), het gevolg is geweest van onkunde, zorgeloosheid en onwil; 2e hoe men de verspreiding had kunnen verhoeden, indien vóór haar ontwikkeling algemeen gebruik gemaakt ware van het on schatbare voorbehoedmiddel, dat Jenner het eerst heeft ontdekt, en indien bij de eerste teekenen van het dreigend gevaar allerwege goede voor schriften bestaan hadden, en zoo wel de ge meentebesturen als de geneeskundigen en de overige ingezetenen hadden willen samenwerken, om de voorschriften goed en krachtig uit te voeren3e hoe men in de toekomst zal moeten handelen, als men de herhaling van zulk een ontzettende ramp wil voorkomen". Uit de menigte bewijsstukken in het rapport bijeengebracht blijkt dat in deze drie stellingen door de beide opstellers niets te veel is gezegd. De conclusie waartoe zij te dezeu opzichte komen is dat de ervaring heeft geleerd: ledat de verspreiding van de kinderpokken het grootst en het doodelijkst is, waar de tegenstand tegen het inenten het hevigst is; 2e dat de kans, om door de ziekte aangetast te worden voor niet- ingeënten wel grooter is dan voor ingeënten 3e dat, hoemeer niet-iugeënten in een kring samenwonen, des te meer ouder hen vertoevende ingeënten gevaar loopen, omdat de besmettelijk heid der ziekte grooter wordt naarmate de aan getasten talrijker eu dichter opeengedrongen zijn4e dat alle niet-iugeënten dus voor de volksgezondheid gevaarlijk zijn. Wat eindelijk de vraag betreft: hoe in de toekomst zal dienen gehandeld te worden om de herhaling van zulk een ramp te overkomen zijn zij van meeniug dat voorlichting, raad geving, verstrekken van geneeskundige hulp en outsmettings-middelen en andere slechts door moreeleu aandrang gesteunde middelen onvol doende zijn om de kwaal te bestrijden. Dat in 't algemeen de epidemieën alleen met goed gevolg te bestrijden zijn door feitelijke afzondering der lijders en door ontsmetting van al de in hun omgeving of aanraking aangetroffen voorwerpen; terwijl voor de bestrijding dei- kinderpokken in het bijzonder bovendien nog de algeineene vaccinatie en daarna periodieke re- vaecinatie zijn aan te bevelen. Na aldus iu algemeene trekken den inhoud van dit belangrijk overzicht te hebben aange geven zullen we daaraan nog enkele toelichtingen eu uitbreidingen toevoegen aan het overzicht ontleend. Onze plaatsruimte belet ons hieraan zulk eeu uitbreiding te geven als door enkele grooto bladen o. a. op uitstekende wijze in de N. RoU. Cl. is gedaan, en 't welk deze belaugrijke volkszaak zeker verdient. Ofschoon de opdracht van 't overzicht alleen de jaren 1870'73 had aangeduid, meenden toch de heeren de Meijer en Carsten dat zij de geschiedenis van wat vroeger op dienden te halen. Zij veronderstelden dat in 1869 't geheele land in groote mate met pokken- smetstof zal aangedaan zijn geweest, aangezien sinds 1864 de epidemie eigenlijk geen oogenblik voor goed opgehouden is geweest. De hevige epidemie, die in 1870 uitbrak en die door het geheele land slachtoffers maakte, maar vooral in de provinciën Utrecht, Zuid-Holland, een deel van Zeeland en een deel van N.-Holland is dus te beschouwen als eeu vernieuwde krach tige verheffing der reeds in 1864 aangevangen epidemie. Het schijnt dat de meeste besmetting in 1870 is uitgegaan van Utrecht, van waar o. a. militairen uit het Rijks-hospitaal de ziekte overplantten naar Groningen en Amsterdam. In Zeeland werd de smetstof overgebracht uit het naburige Belgie en het is waarschijnlijk dat van Zeelaud uit ook andere plaatsen van 't land, inzonderheid van Z.-Holland zijn hesmet. In 1870 kwam, bij de reeds in bet najaar van 1869 hier en daar tot epidemie ontwikkelde ziekte, nog weer nieuwe aanvoer van smetstof uit het buitenland, nl. in April uit Antwerpen, in Juni door een Noorsch en in Juli door een Amerikaansch schip. Wat zeer veel tot de algemeene verspreiding der ziekte heeft toegebracht, was de mobilisatie Twee drama's door een drama verbonden. door v. II. J. J. Cremee. Tooneelspelers. De Castelmac ondervond dat rnen geen vergif inneemt voor zijn pleizier. Als een radelooze stort hij van den eenen Koek naar den anderen en verze kert R o d o g u n d a wier gevangenis thans naast de woonzaal schijnt gelegen van zijn onveranderd liefde. Dat alles echter kan niet voorkomen dat ft hoofd tot sterven neerlegt en 't niet meer a schouwt hoe de markiezin ten tweeden male ov George triorapheert. Ze verzekeren elkaar weder eeuwige liefde trots alle vergif! Niettemin woi dat voort en de razernij begint opnieuw. Geluk!-k valt ct de markiezin in dat de tuinman die n gearresteerd is een geneesmiddel weet te bereidt dat onfeilbaar geneest. Oogenblikkelijk heeft Leoiv 't verlangde gereed en De Castelmac berst in minder tijd dan ik noodig heb, dit te schrijve. Alsof ze geroken hadden dat er toch nog feest gevierd worden, komen terzelfder tijd de gasten binr 1 In hun tegenwoordigheid omhelzen de gelieven elk. en nemen ze als erfgenamen van ct huis De Maulo- n i ure hunne plaatsen in. De lezer, die dit verhaaltje doorgeworsteld heeft en zich niet Irerb-nert {t ooit elders gelezen te hebben, zal ongetv aan 't politieblad denken, met zijn geïllust eer nu van kinder-, vader-, broeder- en ar ui n, of wel aan een of andere ijselijke i. lijfstraffelijke rechtspleging. Welnu, .urn dat 't niet thuis hoort in deze icu der vaderlandsche pers, maar dat {t geno- n is uit een werk, waarmee de heer Cremer onze rkunde verrijkt heeft, uit zijn jongsten roman 'i oneelspelers". Zou me spijten maar toch niet verwonderen ;eer de wensch bij een enkele mijner lezers op- och, had ik deze schets uitgewerkt staan op boekenrek, uitgewerkt in een roman van drie deelen. Wat een genot zou dat wezen! Eén an hartzeer, drie vermoord, één bijna vergiftigd, dolken, bloed, schuldige liefde, te wenschen ook nog spookverschijningen in deu slot trein i1 lie kelders, rammelende ketens, verborgen uit- 1 /mi en wat verder tot epn echten roman behoort! - zou me over zoo'n mensch niet verwonderen. 't Is toch een niet te loochenen feit, dat alle be schaving, alle godsdienst, alle zeden niet bij machte nog zijn ons af te trekken van 't lage, ons de oogen te doen sluiten voor 't gemeene, 't bloedige, en ons te dringen alleen 't edele op te zoeken en te be schouwen. Iets van den tijger blijft ons nog immer bij en hoe gefatsoeneerd en gemodeleerd door steeds zachter wordende zeden, we wrijven ons de handen als we iets hards zien, een kloppartijtje b.v. Het ter dood brengen van kleine vogels, van schapen en koeien, het dooden van een armzaligen knol, het neer schieten van een haas, het afranselen van een vrouw door haar eigen man, het ophangen van een veroor deelde, enz. enz., 't zijn altemaal zaken, die voor kleinen ofgrooten een alleraangenaamste uitspanning opleveren. De jeugd vooral haakt naar moordtafereelen. Geef een jongen te lezen van de menschenslachtingen, tijdens de Napoleons, hij zal beven van innig genot. Vertel hem van zóóveel gesneuveld, zooveel verdron ken, zóóveel gevangen, hij zal niet rusten voor ge 't hem meedeelt dat er van de laatsten zóóveel gehangen zijn Niet- alleen de jeugd echter smaakt zulke kost. Predik van den kansel met bloedige taal hoe 't rookende lemmer van koning Herodes' dolk, zooeven gehaald uit de borst van den eenen, thans gedreven wordt in 't lichaam eens anderen bloedverwants en de schare

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 1