van de voor eeuige jaren ontstane rijzing' der kaloeuprijzcn, een voordeelig gewas geworden en is dat nog. Maar de vlasbouw is zeer wis selvallig; doorgaans valt hij tegen, en een ge was dat aan zooveel risico onderhevig' is lean niet als eerste factor in een vruclitenomloop in aanmerking komen. De suikerbiet is mede in aanmerking ge komen, doch er ontbreekt nog te veel aan den gang van zaken en aan een oordeelkundige bemesting van den grond om te kunnen zeggen dat bietenteelt geen roofbouw is. Waar de grond niet terug krijgt wat er door de bieten teelt aan wordt ontnomen is zij dit zeker. Daarenboven verkeert de suiker-fabricatie zelf tegenwoordig in zeer précairen toestand. Hetzelfde wat van 't vlas te zeggen valt, geldt ook van de erwten en booneu. Deze vruchten kunnen, als alles meevalt, mot voor deel verbouwd wordendoeh meestal vallen zij tegen. Gelukkig dat men zich tegenover zulke ernstig dreigende verschijnselen niet hopeloos behoeft te verontrusten. Voor zoover de verschijnselen het gevolg zijn van den natuurlijken loop der zaken door veranderde omstandigheden, zon 't dwaas zijn zich er tegen te verzetten. En de meeste verschijnselen zijn toch alleszins na tuurlijk en belmoren tot den algemeeneu ont- wikkelings-gang die niet achteruit maar vooruit gericht is. Het komt er dus op aan zich naar het onvermijdelijke te schikken en, meer dan dat, uit de verouderde toestanden nieuwe bronnen van welvaart te doen ontspringen. Het moet het volhardend streven van den landbouwer zijn, om zoo mogelijk de productie te vermeerderen en tevens de productie-kosten te verminderen. Dit schijnt niet zeer gemak kelijk en het is dit ook niet, maar in menig opzicht is er in die richting toch veel te doen. In de eerste plaats moet de landbouwer een open oog hebben voor alle verbeteringen die er in zijn vak worden aan het licht gebracht; maar bij de aanneming van andere denkbeelden en bij de toepassing van aangeprezen verbete ringen moet hij steeds beredeneerd te werk gaan. Dit is o. a. zeer bepaald noodig ten opzichte van den aankoop en het gebruik van meststoffen, werktuigen, nieuwe zaaizaden of nieuw vee. Al erkent men dat de kunstmest in bepaalde gevallen nut kan doen en met voordeel worden aangewend, moet toch steeds de stalmest de hoofd-faetor der bemesting blijven en de kunstmest aanvulling zijn. Maar de stalmest zelf vereischt groote zorg voor men zeggen kau dat zij is zooals ze zijn kandit geldt ook van deze streken waar de mestputten nog zeer veel te wensclien overlaten. Het ge halte van de mest hangt ook af van liet voeder dat het vee krijgt, daarom moet niet een schrale voeding worden toegepast om zoodoende te be zuinigen op de onderhoudskostenwant een sehrale voederbak geeft schrale mest en deze kan op haar beurt aan den akker niet de kracht bijzetten die hij noodig heeft. Vraagt men nu wat zal voortaan wel het eerst in aanmerking komen om de meer en meer verloopende hoofd-productengranen en mee krap te vervangen? dan schijnt het dat op deze vraag met veel grond te antwoorden isuit breiding van den veestapel en dat wel in deze streken in de eerste plaats met bet oog op vleesoh-productie. De verbazend groote Lon- densche markt is in onze nabijheid. Met vleesch op die markt aan te voeren kunnen wij nog wel eoncurreereu tegen de vergelegen gewesten, al moeten we 't ook in de granen opgeven. Onze kleigronden zijn bij uitstek geschikt voor kunstweiden, zoodat de aanleg van kunst weiden en de uitbreiding' der teelt van voeder gewassen in verband met vermeerdering van den veestapel in ieder geval een aanbevelens waardige zaak is te achten. Het spreekt van zelf dat dan ook met ernst de hand moet ge houden worden aan verbetering en veredeling- van het vee. Het is dan niet zoo zeer te doen om schoon gevormde dieren te fokken, als wel om zulke beesten te verkrijgen die het spoe digst en overvloedigst vet worden. In Enge land legt men zich speciaal hierop toe, zoodat men daar o. a. varkens fokt, die in de helft van den tijd voor de markt gereed gemaakt worden dien onze rassen behoeven tot bereiking van hetzelfde doel. Dit is een groot voordeel, want de winsten die men behaalt zijn des te grootcr naar mate men ze in minder tijd rea liseert. Hoe sneller de circulatie van het be drijfskapitaal gaat, hoe grooter de winst is die men behaalt en hoe gemakkelijker ook de ver liezen worden te boven gekomen. Het zou ons te ver voeren als we al 't door den heer Marlet gesprokene hier wilden terug gevenwe hebben alleen enkele punten aange stipt. Ten slotte sprak de spreker ook zijn gevoelen uit over het reeds zoo verschillend beoordeelde landbouw-onderwijs. Het hooger landbouw onderwijs, meende de heer Marlet, is minder voor den practischen landbouwer bestemd en deze heeft dat ook niet noodig. Het kau dienen tot vorming van een uitstekend ontwikkelde kern van landhuishoud kundigen, waaruit liet te weuscbeu zou zijn dat voor 't toekomende de hoogere staatsambtenaren met de bemoeiingen van regeering, voor zoover de landbouw betreft, belast. Het middelbaar landbouw-onderwijs kan meer praetisch nuttig zijn voor den landbouwersstand. Maar dan moet de landbouwer ook zijn zoon niet reeds als knaap eu aankomende jongeling beschouwen als een werkkracht die hem minstens een ar beider uit kan sparen; hij moet hem minstens tot den leeftijd van 17 a 18 jaar aan de studie laten. Of hij op de landbouwschool veel of weinig' praetisch is bezig gehouden, komt er min der op aan. Is hij goed verstandelijk ontwikkeld en met de noodige wetenschappelijke kennis toegerust, dan kan hij 't geen van den eigen lijke handen-arbeid noodig heeft te kennen, spoedig genoeg' aaiileeron. Het komt bij het landbouw-onderwijs vooral aan op die weten schappen en kundigheden, die in rechtstreeks verband staan met den landbouw. Natuurkennis is hoofdzaak. Wat het lager landbouw-onderwijs betreft, de heer Marlet meent dat dit juist niet op de gewone dorpsschool thuis behoort, omdat deze in geen geval een vakschool mag zijn, maar een plaats tot algemeene vorming en ontwik keling' der jeugd moet blijven. Ondevtusschen belet niets dat er zondagsscholen of avond- en herhalingsscholen worden opgericht, waarop be voegde onderwijzers de eerste gronden van de hulpwetenschappen van den landbouw onder wijzen. Het is ook vooral den hoofdonderwijzers te platten laude zeer aan te raden zich op de landbouw-wetenschap toe te leggen. Maar bij dat alles zijn vooral noodig mede werking en ingenomenheid van de gevestigde landbouwers zelf. Er wordt tegenwoordig nog al wat voor den landbouw gedaan, gezegd en beraamd. Maar daarom moet de landbouwer zelf niet stil zitten en alles maar van de regeering of van anderen wachten. Daar moet ambitie, geest van initiatief, daar moet last en leven zitten in de landbouwers zelf. Gelukkig dat wij in dit opzicht in deze streken niet achterstaan bij vele andere oorden van het land. Integendeel, de zeer drukke opkomst van landbouwers en belangstellenden uit alle gemeenten van Schouwen en Duiveland le verde wel het bewijs van belangstelling en lust om te vernemen wat de mannen van wetenschap te zeggen hebben tot de mannen der practijk. De vroegere lezingen, van de beeren de Beucker en Gorten, lokteu ook veel hoordersditmaal was de ruime zaal geheel bezet. Wij twijfelen niet of de kennismaking met den heer Marlet zal wel dit goede gevolg hebben dat, als hij een volgende keer in dit eiland weder optreedt, 'them niet aan toehoorders zal ontbreken. Volgens zijn toezegging zal de heer Marlet dan spreken over de lucht in verband met den landbouw. Na de voordracht, die met een kleine pauze bijna twee uren geduurd heeft, nam de presi dent der afdeeliug', de heer B. G. v. d. Have, liet woord om den spreker dank te zeggen voor zijn genomen moeite en de aanwezigen voor hun trouwe opkomst, terwijl hij niet twijfelde of allen zullen den heer Marlet een andermaal gaarne weder hooren, Binnenland. Zieuikzee, 14 Eebr. Gisteren middag wilde een jongen over liet ijs loopen van de vaart buiten de Zuidwellepoort. Niettegenstaande andere knapen hem waarschuwden dat het ijs te broos was, waagde hij 't toch, zakte er door en verkeerde in groot gevaar van in de diepe vaart te verdrinken. Een drietal andere knapen die 't geval hadden gezien schoten toe, bonden hun dassen aan elkaar, terwijl een hunner op 't ijs ging liggen om den drenkeling de aldus ge vormde lijn toe te werpen. Zoo gelukte het, dezen te redden. Hij had reeds vrij lang in 't kille bad doorgebracht, daar de knapen eerst nog beproefd had den een hout van een hek te breken om hem dit toe te werpen, 'c welk echter niet wilde gelukken. Als curiositeit verdient hierbij aangeteekend te worden dat de patient in het water spartelende, niet riep: help me, ik verdrink maar help me, ik bevries Zieuikzee 15 Eebr. In het incident /Steek" is dan toch eenig licht opgegaan. De heer Mr. G. E. H. Henny, secretaris-generaal van Koloniën, is eervol ontslagen met behoud van aanspraak op pensioen. Het was dan toch waar, moesten wc uitroepen, het Nederlaudsche Gouvernement heeft werkelijk getracht in den vreemde manschappen te werven voor 't In dische leger! Ho! howordt ons toegeroepen, dat heeft de heer Iienny gedaan! Nu, als ge 3t zoo wilt zeggen, ons wel; ofschoon anders zulk een ijver om als werver op te treden van den hoogstgeplaatsten ambtenaar aan eeu Departement er al zeer vreerad uitziet, zoo het niet was ijver in den dienst van den lande. De heer Henny wordt in alle geval met het proces //Steek" aan de hoornen weggezonden. Als liet Dagblad goed is ingelicht en waarom zou dat niet? dan zal de heer Henny ondertusschen niet als weleer de Jeruzalemsche zondenbokken de woes tijn worden ingejaagdde Brandenburgsche heide is daar anders ruim genoeg voor, maar zal hij als lid van den raad van Indië naar betere gewesten worden heengezonden, verre buiten 't bereik van den Darm stadter officier van Justitie. We weten niet of 't kwadegedachterij of natuurlijke ondeugendheid van ons is, maar bij dit kleine inci dent denken we onwillekeurig aan 't pluimpje en 't brevet de longévité dat we juist voor een paar dagen kregen van von Bismarck in zijn puntige rede over de Duitsche pers. 't Is waar, bij ontleende het argument voor dit pluimpje nu juist niet aan zijn pers, maar aan de Belgische of Eransche van vóór jaren, maar men denkt toch onwillekeurig aan een verband tusschen die pers-rede en de demissie van den heer Henny. Alles is mogelijk en bij de snelle communicatie kan men tegenwoordig zeggen de Ber lin a la Haye il n ya que deux pas. De prijs van 600,000 frs. in de Turksclie loten is gewonnen door iemand te Goes. Ofschoon de geluk kige winner zelf niet onbemiddeld is, heeft hij 't toch raadzaam geacht niet tot 1 Juli te wachten, den termijn van uitbetaling; maar heeft hij zijn lot te Parijs gecrealiseerd voor Jf5, en dus f 60,000 ge trokken. St. Pi-iilipsland, 13 Eebr. In den vroegen morgen van gisteren verlieten Jan Geen se, smid, en zijii broeder Cornells Geense, boerenknecht, in een vlet deze gemeente, gekleed in witte jassen en met witte mutsen, om op de stroomen zeevogels te schieten en zijn tot dusver niet wedergekeerd. Dien dag is door een schipper van Bruinisse de vlet drijvende gevonden, zoo mede een witte muts. Men vermoedt alzoo dat beide personen verdronken zijn. Eerstgenoemde was gehuwd en laat eene weduwe met 5 kinderen na. Dit voorval brengt een groote ontsteltenis in deze gemeente teweeg. De Gemeenteraad van Middelburg heeft besloten het adres van de dagelijksche besturen der gemeenten Amsterdam, Botterdam, 's Hage en Utrecht, in zake het zegelrecht voor de registers van den burgelijken stand, te ondersteunen. In de gemeente Ylissingen worden niet minder dan 123 kroegen gevonden. Tot burgemeester van Domburg is benoemd Jhr. C. IJ. Elout. Met 1 Mei zal er een wijziging in de uniformen der mariniers komen. Het koper dat zij tot dusver op de schouders droegen zal vervangen worden door katoenen passanten en fouvagères. In plaats van het mouwvest krijgen de soldaten een blauw baaien hemd. Ook kiijgen ze een anderen pet. De officieren ver liezen de epauletten, doch krijgen daarentegen andere petten

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 2