ZIKItlkZKtSClIK COURANT. voor het irrondis- sement Zierikzee. 1876. No. 4. Woensdag 12 Januari, 79ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD WISSELBOUW EN BEMESTING. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden ƒ1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PEIJS DEE AD VEETEN TI EN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1óregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag' voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. I,AKE\5IAN. li. (Slot). Aan liet slot van het eerste gedeelte van dit artikel is opgemerkt dat de tweede factor van den verbeterden landbouw is de bemesting. In den intensieven landbouw kan men veilig aan de bemesting de eerste plaats toekennen. Wie van arbeiders en werkbeesten de beste diensten wil trekken, zal wel toegeven dat zulke arbeiders zich goed moeten kannen roeden en dat de werkbeesten krachtig voeder zullen moeten ontvangen. Zonder dit wordt de bron der lichaamskracht uitgeput en het lichaam feitelijk door den arbeid verteerd. Het is met onzen bouwgrond eenigszins betzelfde geval. Er zijn al zeer weinig bouwgronden uit zichzelf zoo krachtig, zoo rijk aan bouwstoffen voor teelgewassen, of zoo als men gewoonlijk zegt zoo vruchtbaar dat hun kracht onuitputtelijk schijnt. Vooral de oude, sinds eeuwen bebouwde gronden hebben behoefte aan een opzettelijk aangebrachte herstelling van krachten. Dit geschiedt in 't algemeen door bemesting. Men zou dus de mest kunnen noemen het middel tot herstelling en onderhouding van de vrucht baarheid van den bodem. Let men daarentegen op de eigenlijke werking van de mest ten opzichte van de planten, dan vindt men dat deze laatsten uit de mest de voor hun opbouw onmisbare grondstoffen, bestaande in zouten, gassen en andere elementen, trekken en in dien zin zou men de mest minder eigenlijk het voedsel van den akker of van de planten als wel de draagster van dit voedsel kunnen noemen. De bemesting speelt in den landbouw een groote rol; zij oefent zoowel invloed uit op den grond als zij de voorbereidende handeling is van de eigenlijke voeding der gewassen. Dit is inzonderheid op te merken bp de be mesting met stalmest. De stalmest, zooals zij doorgaans hier voorkomt, vermengd met stroo en allerlei afval van voedsel en strooisel, is 1°. de draagster van het planten voedsel2°. de geleidster der warmte in den grond; 3°. een ontlastster van den bodem van 't overtollige water, en 4°. ook weder het middel om bij zomerdroogte de uoodige vochtigheid voor de planten te bewaren. 1°. De mest de draagster van het planten- voedsel. Op zichzelf beschouwd is de mest niet het voor het gebruik geschikte plantenvoedsel. Boeds het duizendwerf waargenomen verschijnsel dat op een zuiveren mesthoop niets groeit en dat men daarentegen als een oude mesthoop met aarde overdekt is op die aardkorst wel een krachtige plantengroei waarneemt, alsook in de onmiddellijke nabijheid van den mesthoop, wijst genoegzaam aan dat de mest nog groote verandering moet ondergaan waartoe de mede werking van den grond noodig is, vóór zij als planten-voedsel geschikt en bruikbaar is. De mest moet gelijkmatig onder den grond gewerkt worden zoodat hare bestauddeelen in aanraking komen met den grond waarin de gewassen zullen wortelen. Nu is de mest echter nog geen genietbare stof voor de planten. De planten nemen het voor hen noodige voedsel tot zich door middel van de zuigtepeltjes die aau de uiteinden der haarvezels of fijnste wor telbuisjes geplaatst zijn. Deze tepeltjes kunnen echter niets opnemen dan 't geen in opgelosten staat is gebracht en, door 't noodige water geholpen, in de haarhuizen wordt opgezogen. Hieruit wordt verklaard dal de mest in den grond schier niets beteekent zoolang zij niet zooals men zegt „verteerd" is, dat is, zoolang de voedende elementen die ze bevat niet zijn opgelost en onder liet bereik der tepels van de haarwortels zijn gekomen. Onwillekeurig den ken we hier aan het verschil dat er is tusschen een magazijn van levensmiddelen en de aange richte tafel eener eetzaal; het magazijn bevat nagenoeg alles wat voor goede voeding noodig is, toch zoekt ieder hongerig eter niet dat magazijn maar de toebereide spijzen in de eetzaal om zich te goed te doen. Wat nu in de keuken geschiedt, ten opzichte onzer spijzen, dat gebeurt ook ongeveer met het planten voedsel op den mesthoop en vooral in den bouwgrond. Maar er ontbreekt nog veel aau dat dit alles door alle practische landbouwers goed wordt gekend en ingezien. Doorgaans meent men dat het voldoende is als de uitwerpselen van het vee, tegelijk met het stroo dat voor ligging gediend heeft, en met allerlei afval die op de hofstede in stal, keuken en schuur voorkomt, in een ondiepen open put, die niet zelden in directe gemeen schap staat met slooten of watergangen wordt opgegaard en bewaard tot op den tijd dat het naar den akker wordt gebracht. Eu hoe ver is dit nog van de waarheid af! Hoe menig maal is zulk een wel voorzien magazijn van planten-voedsel met daar aan verbonden keuken of laboratorium, eigenlijk alleen bet bewijs van de onkunde of 't onverstand van den man die meent een goeden mestput te bezitten en die daarentegen de beste bestanddeelen van de mest laat verloren gaan of ze in een staat doet verkeeren dat ze voor de plant om zoo te zeggen oneetbaar zijn. Wat doet daarentegen de verstandige land bouwer? Hij zorgt dat de mestput niet in gemeenschap staat met slooten en waterloopen waardoor bij belet dat de beste zouten uit de mest door dat water worden uitgeloogd en medegevoerdhij overdekt zijn mestput om dien te beschutten voor den regen en voor de felle zonnestralen die beiden aan de mest meer kwaad doen dan goed, want 't water loogt uit, en de groote warmte doet gassen vervliegen. Verder zorgt hij reeds in den stal door het strooien van gemalen gips voor het bewaren van de ammonia. Nu en dan overdekt hij de gelijkmatig uitgespreide massa in den mestput met een laagje fijne aarde. Hij past op dat zijn mest niet gaat schimmelen, noch vervuren of door droge verbranding haar kracht ten deele verliezen. Tot heden zijn er nog niet velen, die dit alles in acht nemen, en dat is jammer genoeg. Toch was het te wenschen uat men algemeen zoo handeldemen zou het loon voor zijn moeite in rijke en schoone oogsten terug vinden. Als bij overlevering weet ieder landbouwer dat de mest een schat voor hem ismaar dan moest die schat want 't is er werkelijk een goed beheerd worden opdat hij de meest mogelijke rente afwerpe. En niet alleen dat nog maar al te veel de mestput wordt verwaarloosd of, wat in de uit komst hetzelfde is, verkeerd wordt verzorgd ook op den akker wordt er niet altoos met de mest gehandeld op de voordeeligste manier. Zoo is het lang op hoopjes laten liggen van de mest zeer verkeerdal kan men ze ook door omstandigheden niet dadelijk onderploegen, toch is het betel' ze maar terstond uit te sprei den blijft ze zoo, uitgespreid, eenigen tijd liggen dat zal haar geen verlies veroorzaken, omdat de aarde zich onmiddellijk te werk stelt ter opneming en vasthouding van de kostbare stoffen die de mest bevat. Dat dit laatste echter het best geschiedt als de mest is onder- geploegd behoeft niet gezegd te worden. De stalmest zal wel te allen tijde nummer één blijven in de bemesting; en zij zal dit met te meer recht naar mate de landbouwers er toe komen om wezenlijk goede mestputten aan te leggen, en bun mestvoorraad door het ver meerderen van bun veestapel te vergrooten. Verder zal ook de stelregel: „een goede voe derbak, een goede mestput" gedurig in het oog moeten gehouden worden, opdat de zuinigheid in deze de wijsheid niet bedriege: schraal voeder, schraal vee, schrale mest, schraal land, schrale rekening, alles hangt als een ketting van schrale schalmen aan elkaar. Voor de steeds klimmende eischen van den intensieven landbouw is evenwel de stalmest Diet toereikend. Men weet dat de mest in de laatste jaren gedurig in prijs is gestegen, en hoe bezwaarlijk dau nog menigmaal zelfs voor veel geld goede mest te bekomen is. Hier is echter de weten schap den landbouw te hulp gekomen, 't zij om elders natuurlijke mest op te sporen 't zij om langs scheikundigen weg kunstmeststoffen te bereiden. Onder de natuurlijke meststoffen die vroeger of geheel onbekend ffover 't algemeen onbemind waren en ongebruikt of verwaarloosd bleven, bekleedt de guano de eerste plaats. De guano of oude vogelmest heeft reeds een belang rijke plaats ingenomen in den landbouw van vele strekenzij heeft reeds lang het voor oordeel dat eerst tegen haar, als iets nieuws, bestond overwonnen, maar 't is te vreezen dat tegen den tijd dat zij algemeen in eere zal gekomen zijn, de voorraad ook zal uitgeput wezen. Goede guano moet afkomstig zijn uit streken waar 't nooit of hoogst zelden regent maar er wordt thans ook al veel guano in den handel gebracht die uit streken, onder 't gebied der tropische regens gelegeu afkomstig, uitge loogd is en zeer weinig waarde heeft. Tegen woordig komt er ook een nieuwe soort van guano, de visch-guano, (een zeer onjuiste be-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 1