ZIERIKZEESCIIE COURANT. voor het arrondls- smient Zierikzee. 1876. No. 3. Zaterdag 8 Januari, 79ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD WISSELBOUW EN BEMESTING. l> Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTEN TIEN: Per gewonen regel 10 cent. H u w e 1 ij k s -Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zeilden aan den uitgever II. 1.AKF.XÜAX. i. lil de oogen van velen heeft het den schijn dat onze landbouw tegenwoordig in een staat van grooten bloei verkeert. Vergeleken met vroegere toestanden is dit ook wel het geval. Als men echter van nabij den toestand kent en de bezwaren die het landbouw-bedrijf drukken, dan zal men zich niet gerust gevoelen over den tegenwoordigen staat van zaken, ja dan zal men erkennen dat er veel moet gedaan worden om onzen landbouw, dien belangrijken tak van nationale nijverheid, voor achteruitgang te be hoeden. Wat vooral hiertoe strekken kan is versprei ding van kennis en verlichting uit de wetenschap geput en van goede praetische opmerkingen. Het eerste zij aan de wetenschappelijke mannen overgelatenwat hier volgt zijn daarentegen opmerkingen en wenken in de practijk opge daan. Zij betreffen in de eerste plaats den wisselbouw, in de tweede plaats de bemesting ofschoon, zooals ieder zal inzien, beide met elkaar in innig verband staan. Wisselbouw. Reeds het woord geeft het denkbeeld aan van zekere afwisseling van teel- vrnohten, met bet doel om door die afwisseling met minder kosten groote voordeelen te behalen, zonder den bodem uit te putten. Voor zoover de gewassen hun voedsel halen uit de lucht, zou afwisseling onnoodig zijn; maar zij trekken ook veel bestanddeeleu, voor hun opbouw on misbaar, uit den grond en daar deze bij gewassen van verschillenden aard ook zeer verschillend zijn in aard en hoeveelheid, zoo laat het zich zeer goed begrijpen dat zekere opvolging van gewassen aan elk gelegenheid kan geven uit denzelfden grond de voor zieh noodige stoffen te trekken; waardoor dan ach tervolgens al de verschillende voedende bestand- deelen van den grond en van de mest worden in gebruik genomen, zoodat er niets verloren gaat, noch van 't eene te veel en van 't andere te weinig in den bodem aanwezig zij of blijve. In den tijd toen de landbouw nog op meer primitieve wijze werd uitgeoefeud en de behoefte aan landbonw-produoten minder groot was, kon men grootendeels aan de natuur zelf overlaten de akkers te herstellen in hun vermogen, waar toe het braaldeggen gelegenheid gaf. 't Was toen de tijd van de spreuk: voeder, vee, koren, die den grondslag uitmaakte van 't drieslag stelsel. Uit stelsel vorderde veel grond en gaf betrekkelijk weinig. De toenemende behoefte, wegens grooter consumtie bracht de leemten van het stelsel aan het licht en men zag in dat het op den duur niet gaan kou 1/i van het land ongebruikt te laten liggen. Zoo kwam men tot het stelsel van den vijfjarigen en in rijke streken tot den zevenjarigen omloop. De ervaring leerde dat men niet achteruit ging op deze wijze, maar dat de productie vermeer derde en dat wel niet tijdelijk maar stand- Dit stuk werd ons in hoofdzaak medegedeeld door een onzer ontwikkelde landbouwers, met wiens opmerkingen wij de lezers reeds meermalen mochten van dienst zijn. Gaarne geven wij er hier plaats aan. vastig. Het bleek dus dat de grond nog steeds terug ontving wat hij had gegeven, of wat men hem had onttrokken. Vooral Schouwen is door zijn eigenaardige vruchten-wisseling in gunstige omstandigheden geweest. Vóór dertig jaren werd hier nog algemeen deze vruchtenwisseling gevolgdbraak, tarwe, gerst, driejarige meede, vlas, paardeboonen, tarwe, braak, enz. Het braakland werd met aarde of mest in een vruchtbaren staat gebracht en daarop tarwe gezaaidhierna, zonder mest, gerst; deze stoppel werd rijk gemest en de grond bereid voor meekrapvervolgens ging het zonder mest tot op de nieuwe braakleg ging. Wegens den ongunstigen waterstand in dit eiland gaf deze bebouwing nog slechte uitkomsten, waartoe ook niet weinig bijdroeg dat de grootste helft der akkers vaste weiden waren en deze door het vee ruim van mest werden voorzien ten koste van 't bouwland. Destijds was men van meening dat men geen verandering in het zaaigraan moest brengen. Van lieverlede vond echter nieuw zaaigraan uit Engeland zijn toegang, terwijl ondertusschen ook de water-afvoer zeer werd verbeterd, zoo dat hieruit een groote vooruitgang voorvloeide, dien men veilig op Va meer productie kan stellen. Men voerde ook nieuwe meekrapplan ten in, zoodat ook dit gewas aanmerkelijk werd ver beterd 't welk bovendien nog werd verhoogd door een tijdperk van hooge meeprijzen. Ondertusschen vorderden de hoogere pachten en arbeidsloonen nog meer inspanning en drongen de landbouwers op den weg van den iutensieven landbouw. Eenige jaren geleden begonnen enkelen de braaklegging geheel op te geven, en in vergoeding daarvoor ook zwaar der te bemesten. De profetie van sommige oud-gasten, dat dit op uitputting van den grond zou uitloopen, werd niet vervuld, zoodat thans door de énergie van enkelen, schier allen overtuigd zijn en het braakleggen nog maar zeer zeldzaam gezien wordt. Dit is alzoo het tegenwoordige stelsel, dat wat de vruchtenwisseling betreft op verschillende wijzen wordt toegepast. De spil waarom in dit systeem de geheele zaak eigenlijk draaide was de meekrap. Door haar drie- of tweejarigen groei, door het diep omwoelen van den grond bij het delven had deze plant een vernieuvvenden en versterkenden invloed op den grond, gelijk door geen ander gewas kan verkregen worden. Nu echter de meekrap cultuur, thans reeds sterk achter uitgaande, waarschijnlijk nog meer zal ingekrompen en wellicht ten laatste geheel opgeheven worden, behoort er ernstig aan ge dacht te worden om niet enkel de daardoor ontstane leemte in de routine aan te vullen, maar voldoende vergoeding te vinden voor 't gemis eener cultuur die zoo lang terecht als de zenuw van den Sehouwschen landbouw mocht aangemerkt worden. Behoeft het nog gezegd hoe moeielijk een voldoende oplossing van de vraag in de prac tijk zal blijken te zijn? 't Geen er hier van gezegd kan worden heeft ook de pretensie niet de zaak uit te maken. Moge 't ook anderen opwekken en aansporen tot overdenking en tot openbaarmaking hunner meeningen Een goede vruchtwisseling is een oordeelkundig vastgestelde opvolging van gewassen die ver schillende elementen behoeven voor hun opbouw en die tevens stoffen nalaten geschikt voor de opvolgende gewassen. Winter- en zomervruch ten, diep- en nietdiep wortelende planten moeten elkander afwisselen. De afwisseling' van winter en zomergewassen is noodig voor de goede bereiding van de akkersdie van diep- en nietdiep wortelende gewassen om wel te kunnen profiteereu van de mest die op het land ge bracht is. Zal dit in 't algemeen de door de practijk aangewezen grondslag voor de theorie zijn, dan is 't duidelijk dat de landbouwer in de eerste plaats voldoende, zoo mogelijk nauwkeurige kennis van zijn land zal moeten bezitten, om een oordeelkundige vrucktenwisseliug in te voeren. Hij zal moeten weten wat zijn land is en wat de vrucht er uitneemt; dit te kort zal hij moeten aanvullen door bemesting, door klaver teelt en kunstweide, om zoo te zorgen dat zijn landbouw geen roofbouw wordt, d. i. die han delwijze waardoor het vrucbtgevend kapitaal van den grond wordt uitgeput. Het tegendeel moet plaats hebbenhet vrucbtgevend kapitaal dat in den bodem bevat is, moet niet alleen onaangetast blijven maar zelfs worden vermeer derd. Zoo alleen kan men komen tot den waren intensieven landbouw in zijn hoogst volkomen toestand. In 't algemeen, kan men zeggen, ligt het geheim van deze instandhouding en vermeer dering van 't kapitaal des bodems in de be mesting. Hierover in het laatste gedeelte van dit artikel. Slot volgt.). Binnenland. ZIERIICZEE, 7 Januari 1 8 7 6. Zierikzee, 8 Jan. Naar men uil 's Gravenliage verneemt, gaat liet zeer moeielijk om personen te vinden die ooren hebben om te luisteren naar //pol- singen" of zij ook Minister van Oorlog willen worden. Deze ministers-zetel wordt dan ook hoe langer hoe minder begeerlijk. Men zegt dat o. a. de kolonel kommandant van 't regement grenadiers en jagers aangezocht is, doch beleefdelijk voor de eer bedankt heeft. Zelfs zou dit bedanken op raad van Z. M. zijn geschied, en moet ook de koning persoonlijk zeer weinig gesticht zijn geweest over het afmaken van den minister Enderlein. Men moet erkennen dat het al een zeer vreemde houding zou hebben als de koning zelf iemand, die aangezocht wordt om z/met het vertrouwen van Z. M. te worden vereerd" en als raadsman der kroon op te treden, afraadt aan dat aanzoek gehoor te geven. Er schijnt wel over gedacht te zijn den heer de Roo ook te polsenmaar vooreerst is het wel haast onbestaanbaar een kabinet-Heemskerk met de Roo, en ten anderen betwijfelen we zeer of de heer de Roo wel ooit minister zou willen wezen. Als opposant in de Kamer is de heer de Roo uitstekend; ware hij er niet geweest, de taak der Ministers van Oorlog zou in de laatste tien jaren niet zoo ondankbaar zijn geweest, maar de heer de Roo zal zelf wel beseffen

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 1