sement Zierikzee. voor het arrondis- 1876. No. 2. Woensdag 5 Januari. 79ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BI.AD Het gebrek aan Onderwijzers. /iuti kzrisrm courant. PEIJS DEE ADVEETENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald. 25 ct. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VEIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden/ 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever lï. LAKENMAN. Het lager onderwijs kwijnt't is niet enkel niet wat het zijn moest en onder de gunstigste omstan digheden zijn kon, dit zou op zich zelf niet zoo veront rustend zijn en alleen moeten dringen tot nog krachtiger streven naar verbetering; maar 't is niet wat het op dit oogenblik met het oog op de geschiedenis van ons schoolonderwijs, de eischen des tijds en krachtens onze herhaaldelijk herziene en bijgewerkte wetten en reglementen op 'fc onderwijs wezen moest. Men is het niet eens omtrent al de oorzaken waarvan de tegenwoordige ongunstige toestand het gevolg is. Alleen één kapitale oorzaak valt er aan te wijzen, waaromtrent men 't wel algemeen eens is en dat wel van noord tot zuid, van oost tot west en onder alle partijen. Deze oorzaak is het gebrek aan onderwij zers-personeel. Trouwens daaromtrent kunnen de spraken en beschouwingen wel niet verschillen't feit wordt dag aan dag in honderden advertentiën gepu bliceerd voor de onderwijzers-weekbladen is de onderwijzers-nood tegenwoordig zelfs een aanleiding tot vrij zekere voordeelige rente op de kolommen voor advertentiën. Omtrent de oorzaken van het gebrek aan onder wijzers en daardoor ook over de middelen om in het gebrek te voorzien, loopen de meeningen zeer uiteen. Past men de regelen der staathuishoudkunde toe op 't verschijnsel, dan zal men vinden dat het gebrek aan personeel het gevolg moet zijn van meerder vraag naar 't artikel, of van minder aanbod van 't artikel of van deze beide oorzaken gezamenlijk. Dit laatste is werkelijk 't gevalmeer vraag bij minder aanbod, ziedaar de directe en natuurlijk iu dubbele mate werkende oorzaak van 't gebrek. Men is er echter nog niet, al weet men dit nu ook al. Men heeft het nu al een kleine twintig jaar lang geweten en toch heeft die wetenschap op zich zelf niets gebaat, zeer weinig ten minste. Wanneer van een artikel de vraag vermeerdert en het aanbod vermindert, dan moet de prijs noodwendig in verdubbelde mate stijgen. In hoever is dit van toepassing op het artikel onderwijzers? In zoover dat de traktementen van de hulponderwijzers lang zamerhand zijn verhoogd. Wij herzeggen langzamer hand, voetje voor voetje, niet gewillig en uit erkentenis van billijkheid, maar alleen uit nooddwang, door den drang der omstandigheden en als om 't fatale oogen blik, waarop men de scholen zou moeten sluiten wegens totaal gemis aan personeel, althans nog tijdelijk te bezweren. Ondertusschen zijn ondanks deze, hier en daar schier afgedwongen, afgeperste verhoogingen, de traktementen der onderwijzers niet verbeterd. Integendeel, de toestand i9 eigenlijk tot dusver nog verslimmerd. Laat ons dit ophelderen. Het artikel onderwijzers komt volgens 't officieel tarief der wet voor in drie kwaliteiten, die wij zouden kunnen aanduiden met de merken0, 1 en 2. Het merk 0 wijst de kweekelingen aan, die van oudsher altoos eenigermate als onderwijskracht zijn in aan merking gekomen en ook onder wijze leiding, wel mochten meegeteld worden. Thans heeft men reeds vrij algemeen deze kleine krachten buiten werking gesteld, de oude schoentjes heeft men weggeworpen vóór men nieuwe had. Het merk 1, de hulponderwijzers, is thans het meest gevraagd; zeer natuurlijk, men heeft er 't meest van noodig; de prijzen van goede partijtjes van dit merk zijn vooral in den laatsten tijd merkelijk verbeterd, bij de oude marktstaten vergeleken: zelfs interdcus, of wel bepaald slecht goed vindt nog plaa: 't maar even 't merk heeft. Zóóver is 't al 1 Nu het merk 2, de hoofdonderwijzers. D' een twintig jaar niet merkbaar in prijs wel hier en daar, waar verstandige verbruikers om goede waar te krijgen en te houden ook goede prijzen besteedden, maar over 't algemeen zijn de prijzen eer gedaald dan geslegen, met het oog op de toenemende duurte der levensbehoeften en de vermindering of wel geheele verdwijning van toevallige baten. Fei telijk zijn de prijzen, van no. 1 thans hooger dan die van no. 2. Men heeft dan ook zien gebeuren dat gevestigde hoofdonderwijzers zich aanboden om weder hulponderwijzer te worden, één zelfs aan zijn eigen school. Als dat zoo is, zou men zeggen, moest dan toch het aanbod van hulponderwijzers vermeerderen nu de traktementen voor dat merk verhoogd, en wel teu opzichte van 't wettelijke minimum van f 200, zoo aanmerkelijk verhoogd zijn. Toch ziet men dit niet; integendeel 't getal kweekelingen vermindert met den dag, 't getal adspiranten voor de hulponderwijzers akte vermindert dientengevolge ook bij elk akte-examen, de nood neemt toe. Wat is van dit verschijnsel de oorzaak? Geen andere dan deze, dat over 't algemeen de betrekking van onderwijzer niet bezoldigd wordt over eenkomstig de eischen die aan haar verbonden zijn, noch in eenige verhouding tot de illuziën die de wet van '57 heeft doen ontstaan en evenmin in ver houding tot de goede vooruitzichten die zooveel andere maatschappelijke betrekkingen aanbieden. Laat ons eens in alle eenvoudigheid de dingen noemen zooals ze heeten. Het door de wet gestelde minimum van f 200 voor de jaarlijksche belooning van een hulponder wijzer veronderstelt als 't ware dat zulk een persoon iemand is wiens arbeid niet zooveel waard is als die van een opperman, kranten-ombrenger of aan komende ambachtsjongen. Waar een minimum gesteld is, wordt de strekking aangegeven om bij dat mini mum te blijven; de uitvoerende macht heeft maar te zorgen: niet beneden de f 200; de drang van de markt alleen kan haar daarboven doen gaan. Nu is men er ook boven gegaan. Hoe ver wel? Men is gaan uitloveu f 300f 400f 500hier en daar gaat men al boven deze cijfers. Zoodoende komt men ongeveer in de marktprijzen van middel matige ambachtsknechts en fabriekarbeiders. Goede knechts, bekwame arbeiders verdienen meer; vooral sinds, door meerder kracht en leven onder de werk lieden, de loonen verbeterd zijn. Maargij moogt den hulponderwijzer niet vergelijken, allerminst gelijk stellen met den arbeider in fabriek of werkplaats! 't Kan zijn; laat zien! De hulponderwijzer is een jongraensch wiens doel het moet zijn om zelf aan 't hoofd eener school te komen. Op achttien jarigen leeftijd kan hij tegen woordig 400 a 500 ja, meer verdienen; is dit niet veel, wellicht zelfs te veel voor een jongmensch van achttien jaar, die mogelijk nog maar zeer weinig bruikbaar is voor het practische schoolwerk, en die eigenlijk zijn bestemming toch nog niet eens heeft bereikt. Toegegeven. Laat ons daarom merk no. 2 eens bezien. Het minimum van traktement voor de hoofd onderwijzers is 400waarbij dan komt vrije woning of vergoeding van huishuur. Nu is f 400 's jaars (wegens f 8 korting voor 't pensioenfonds eigenlijk maar 392), juist 7,535 's weeks, een weekloon ver beneden dat van een goed werkman, zeer ver beneden de belooning van een tolbaas, bruggeman, portier, tuinknecht, et t.t. q.q. Daarom gaat men ook op vele plaatsen in lange niet op alleboven 't minimum. En dan komt men op Er zijn plaatsen waar die vrije woning uit één ver trek bestaat; er zijn er ook waar die vergoeding f 10 per jaar bedraagt. f 500, d. i. f 9,42 's weeks; f 600—, d. i. f 11,30 's weeks; en zoo klimt men al meer en meer, als op een pyramide, zoodat 't aantal hooger bezoldigden al kleiner en kleiner wordt; terwijl 't gemiddelde dat men verkrijgt wanneer men al de hoofdonderwijzers- traktementen door elkaar rekent, nog altoos beneden dat van een zeer bekwaam fabriek arbeider, ver be neden de tegenwoordige eischen des levens voor den kleinen burgerstand blijft. Hierbij moet niet vergeten worden dat een overgroot getal onderwijzers nooit of te nimmer zelf aan 't hoofd eener school kan komen, al zijn ze ook zeer bekwaam als hulponderwijzer en door 't bezit der acte tot een hoofdouderwijzersplaats bevoegd. 't Eesumé hiervan is dat de onderwijzers-betrekking, uit een maatschappelijk oogpunt beschouwd, een der ellendigste is die men kan aanwijzen. Betrekkelijk groote wetenschappelijke ontwikkeling onmisbaar, een studie-tijd die allerlei illuziën doet ontstaan, een loopbaan als hulponderwijzer op achttienjarigen leef tijd aangevangen, die deze illuziën nog meer opschildert en hooger kleurt, enten slotte een treurig levenslot, zorg, kommer, ellende, schulden maken, armoede en stil gebrek lijden. Ziedaar de zaken zooals ze zijn. Behoeft men eigenlijk wel te vragen waar de onderwijzers-nood van daan komt? Neen, maar te verwonderen, ja te betreuren is 't, dat nog één jong mensch van eeuigen aanleg lust in het onderwijzers-vak gevoelt of tot liet kiezen van dat vak wordt aange spoord en door allerlei schoonschijnende beloften wordt uitgelokt. Hoe dringend de behoefte aan personeel ook is, toch dient een hoofdonderwijzer tegenwoordig te schipperen met zijn geweten om één jongen knaap als kvveekeling aan te nemen. Hij kan o. i. niet in gemoede 't kiezen van een vak aanraden of er toe medewerken, dat ja enkele kansen op een behoorlijk bestaan oplevert maar wis en zeker 99 kansen op grievende teleurstelling, op ellende en een verongelukt leven tegenover één kans op een gewenschte uitkomst. 't Is of men bij de wetgevende macht, vóór een twintig jaren, staarblind is geweest ten opzichte van een verschijnsel dat men toch met schier wiskunstige zekerheid vooraf kon berekenen, en dat men had moeten voorzien. Op den huidigen dag ziet men het nog niet, men schijnt het niet te willen zien. Zoo b.v. is Mr. Tutein Nolthenius eeu dergenen die 't niet zien willen, of door oude aristocratie aangedaan 't niet zien kun nen, 't geen eenigszins tot verontschuldiging strekt. Mr. Nolthenius meent dat de schoolmeester met zijn vrouw best kunnen leven van f 600,met wat ze er nog bij verdienen dat schoolmeesters geeri meneeren en vrouwen van schoolmeesters geen juffrouwen moe ten wezen. (N. B. stel u zoo'n meneer voor met f 7,525 's weeks en een vrouw en vier of vijf kinderen Hij meent dat de schoolmeester //iemand moet wezen uit den stand van de ouders zijner leerlingen"waar mede hij schijnt te bedoelen dat de onderwijzers der armeschoien ook //van den armen" moeten trekken en dat zulke //arme schoolmeesters" de norm moesten zijn voor 't //ras" zooals hij de onderwijzers betitelt au'ders zou 't nog zoo kwaad niet zijn, althans voor alle onderwijzers op scholen dat geen armeschoien zijn. Mr. Nolthenius meent 't blijkbaar in den eersten zin, en niet zóó dat een onderwijzer een fatsoenlijk klein burgerman mag wezen. En er zijn er helaas meer die er zoo over denken al Mr. Nolthenius, die zich God betere 't, nog liberaal noemtDat er ook zijn die er anders over denken, beduidt al heel .weinig zoolang men de goede gevolgen niet ziet van hun beter inzicht. Wat toch ziet men Men meent algemeen dat in J) Zie zijn »Open Brief aan alle ouders in Nederland".

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1876 | | pagina 1