Zll ltlk/l lSCIIi: COURANT
voor het arrondis- sement Zierihzee.
1875. No. 102. Woensdag 29 December, 78ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Premie aan onze geabonneerden.
HET OUDE JAAR.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzouderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
Dezer dagen hebben al onze geabon
neerden binnen de stad de onlangs toege
zegde PREMIE, bestaande in een keur
van hoofdartikelen uit de Zierikzeesche
Courant, onder den titel van „MENGE-
IINGEN" ontvangen. Aan onze geabon
neerden buiten de gemeente zal de premie
mede met de geschiktste gelegenheid wor
den toegezonden. Hiermede hebben we
voldaan aan een belofte welker uitvoering
door groote drukte wel wat lang op zich
beeft laten wachten. Wij vertrouwen dat
onze geabonneerden genoegen zullen nemen
met onze pogingen en opofferingen om
van onzen kant een bewijs van erkentelijk
heid te geven voor de belangstelling en
den steun die wij van vele lezers reeds
ondervondenterwijl wij verder ons blad
in de attentie van 't lezend publiek aan
bevelen.
Uitgever en Redactie.
li.
Slaan we den blik rondom ons in een eenigs-
zins ruimen kring dan moeten we erkennen
dat ook voor ons gekeele land het jaar 1875
minder voorspoedig is geweest. In veel vakken
van bedrijf is weinig omgegaan. De handel
werd gedrukt door de naweeën der groote
financieele rampen in het buitenland; vermin
dering van winst met belegde kapitalen deed
velen zich bekrimpen in hun uitgavende oogst
van den aardappel, dat brood der armen, is
over 't algemeen niet meegevallen.
In de politiek zijn we dit jaar ook weinig
gevorderd; dezelfde spanning tusschen de par
tijen, dezelfde opsparing van wezenlijke of
vermeende grieven bij dezen, dezelfde aarzeling
en slapheid bij anderen, dezelfde sphinx-aehtige
reserve bij de regeering. Heette het vóór 8
Juni, dat na dien datum alles wel tot oplossing
en beslissing zou komen, er is weinig van
gebleken. Ons politiek leven is tot op dit
oogenblik nog even ongezond als een jaar ge
leden jammer dat daarvan door speculeerende
partijen geprofiteerd kan worden.
Het onderwijs is steeds kwijnende, de toestand
wordt in dit opzicht op den duur onhoudbaar.
De aanneming der voorstellen van den beer
Moens is een lichtend stipje, dat wellicht nog
weer zal verduisterd worden als 't op de uit
voering der denkbeelden aankomt.
Een deel van 't land is weder met nieuwe
spoorwegen begiftigd; de wijze waarop onder
scheidene andere streken van die begiftiging
uitgesloten zijn, maakte een pijnlijken indruk.
In Indië blijft het gouvernement nog altoos
met Atehin zitten als een patient met een
pijnlijke fistel op den arm. Bovendien hebben
we thans in West-Indië verwikkelingen gekregen
met Venezuela waarvan 't einde voorsbands
nog niet te zien is.
Vestigen we eindelijk 't oog op den alge-
meenen toestand der politieke wereld, ook dan
beeft het jaar 1875 op weinig lichtpunten te
wijzen, terwijl de oude donkere wolken nog
hangen en zelfs met eenige vermeerderd zijn.
Spanje zucht nog altoos onder de jammeren
van den burger-oorlog; Cuba is nog in opstand.
Rusland beeft zijn oorlog in Azië's binnenland
nog niet tot een gewenscbt einde kunnen
brengen; Engeland beeft zijn opstand op Ma-
lakka en zijn moeielijkbeden met China. Bo
vendien zal Europa wellicht binnen kort ernstig
beroerd worden door de Oostersche kwestie die
onmiskenbaar een nieuwe phase is ingegaan.
Op kerkelijk gebied nemen de woelingen
der uiterste partijen nog steeds toe; de strijd
van het clericalisme van allerlei kleur tegen
de moderne wereld, den nieuwen Staat en tegen
de wetenschap neemt gedurig grooter propo-
tiën aan.
Zoo blijft strijd op elk gebied steeds aan de
orde van den dag en de palmen des vredes
zijn in menig opzicht voor de wereld een
bestraffend zinnebeeld van betgeen zij zijn kon
en toch niet is.
Voorwaar, wie voedsel wil geven aan een
donkere levens- en wereldbeschouwing, bij kan
in de geschiedenis 't van afgeloopen jaar over
vloedige stof daarvoor vinden. Doen we evenwel
niet alzoo. Toen domme geestdrijverij den
grooten Gallileus had gedwongen zijn ontdekking,
dat de aarde zich om de zon beweegt, te her
roepen, onderwierp hij zich wel aan die ver
nedering van zijn grooten geest; maar terwijl
bij de gerechtszaal verliet kon bij toch bet
e pur se muove (toch beweegt zij zich!) niet
inhouden.
Zoo zij 't ook met ons. Toch beweegt
alles. Hoe donker de lucht ook zij, hoe ont
moedigend de verschijnselen op velerlei gebied,
hoe vinnig de strijd om 't bestaan ook vaak
wordt gestreden, boe dreigend de machten der
duisternis, als gewetensdwang, dweperij en
domheid, ook opstaan tegen het licht en den
vooruitgangtoch gaan wij vooruit.
Inderdaad, bij de vele stof tot ernstige over
peinzing die bet jaar 1875 heeft opgeleverd,
mogen we toch ook niet bet vele goede over
't hoofd zien dat er valt waar te nemen en
dat veeleer bemoediging en blijde verwachting
dan angstige vrees en sombre bezorgdheid kan
inboezemen. Wij hebben nu minder 't oog op
de gewone j aarlij ksche vereffening der posten
van leed tegen die van zegenwe weten genoeg
dat een goedwillig prater er doorgaans in slagen
zal om te doen gelooven dat, 't eene jaarjdoor
't andere, wel zóóveel kwade postjes tegen
zóóveel goede postjes kunnen weggesobrapt
worden, en dat men op die wijs altoos nog
een aardig geknutseld slotje kan overhouden,
zeer geschikt om als motief te dienen van een
klappermans-nieuwjaarsgedicht. Wij meenen 't
in een ietwat ruimeren zin.
Zoo vallen er onder de natie onmiskenbare
teekenen van gezond leven op te. merken, die
ons wel eens de vraag op de lippen brengen
of de malaise niet veel meer hen beeft aange
tast, die als geroepen en aangewezen zijn tot
leiders en voorgangers der natie, dan wel 't
gros der natie zelf. Onwillekeurig denken we
aan de insinuatie die de Standaard dezer dagen
uitgaf aan 't adres van die wijfeleuden onder
de Kamerleden, die vóór de amendementen
Moens zouden gestemd hebben, omdat de publieke
opinie hen dreef in die richting. Daar is mis
schien wel eenige grond voor zoodanige rede
neering. Immers werkelijk spreekt de natie
't nu en dan, 't zij in petitiën, 't zij in den
boezem of in de organen van allerlei vereeni-
gingen maar al te duidelijk uit dat zij meer
en meer afkeerig gaat worden van halfheid,
van aarzeling, van gemodder en geleuter op
allerlei gebied. Is 't niet of de natie vóór
gaat, terwijl èn parlement èn gouvernement
min of meer sjokkende achteraan komen? Merk
op de onderwijs-kwestie. Terwijl de wetgevende
macht als 't ware niet dan noode, met loome
bewegingen, als gedrongen en gedwongen te
brengen was tot een wet op den kinder-arbeid
die minder is dan een halve maatregel, en tot
een mondjesmaat toegediende proe[-verbetering
van 't schoolwezen, ziet men een vereenigiug
als het Nederlandsche Werklieden-Verbond,
met verrassende eenparigheid van stemmen de
noodzakelijkheid uitspreken van volstrekt neu
traal staats-onderwijs en van leerplicht, terwijl
een zeer ongunstig oordeel wordt uitgesproken
over de groote meerderheid der bijzondere scholen,
als zijnde niets anders dan onnationale, twist
en verdeeldheid kweekende secte-scholen. En
dringt diezelfde werklieden-vereeniging, men
lette wel op 't woord niet aan op algeheel
verbod van allen en eiken kinder-arbeid vóór
't 14e jaar
Zoo spreken de Nederlandsche werklieden
en terwijl nemen zij die zoo hoog boven ben
meenen te staan, dermate de wederzijdsebe
partij-eourtoisie in acht dat zij uit bet oog
verliezen dat de strijd voor beginselen een
ernstig gemeende strijd is en dat bet niet kan
bestaan dat allen die in Kamer en raadzaal
elkander courtoiseeren onder verschillende leuzen,
gelijk hebben, maar dat noodwendig de eene
de waarheid de ander de leugen, de eene 's lands
en der natie geluk de andere 't ongeluk daar
van zal bewerken. Of dwalen ze misschien
allen in hun parlementaire overbeleefdheid die
tot babbelen en nietsdoen leidt, en hebben de
Nederlandsche werklieden gelijk die zeggen
laat de Staat toch onze kinderen beschermen
tegen de clericale machthebbers en tegen
gewetenlooze industrieelen, ja ook tegen domme
en gewetenlooze ouders
Merk op onze in grondwet en elders zoo
vaak vermelde nationale verdedigbaarheid. Wat
geschiedt er in de hoogte? Men maakt minis
ters van oorlog dood; sinds '48 hebben we er
een kleine twintig verbruikt. Wat vraagt de
natie? Schaf vooreerst de zielverkoopevij maar
af, zegt zij, en voer dan desnoods dienstplicht
inlaat 't niet langer gezegd kunnen worden
dat onze nationale dienstplicht een wassenneus
is, een belasting op 't bloed der armen en
minvermogenden en een premie op losbandig-