ZIERIKZEESCIIE COÜRAAT.
voor liet arroadis- sement Zierihzee.
Jl
1875. No. 101. Zaterdag 25 December, 78ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
HET OUDE JAAR.
STATEN-GENERAAL.
Binnenland.
Deze Courant verschijnt DINSDAG- en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEN MAN.
i.
Wederom loopt een jaar ten einde, 't Is
waar, 't is wel enkel denkbeeldig dat we zoo
op gezette tijden doen alsof we aan de ster
venssponde staan van een grijze, van een
afgeleefde, dien we, ja met weemoed, maar tooli
ook doodbedaard en beseffende dat bet zóó
goed is voor hem en voor ons, de oogen toe
drukken dat alles is maar enkel idéé, want
er is toch alleen maar sprake van 't afsluiten
van zekeren tijdkring en bet openen van een
nieuwen. Maar tocb gelijk de Zondag een
geschikt rustpunt aanbiedt om de afgeloopen
week nog eens achterop te zien, zoo geven ook
de laatste dagen van bet jaar een zeer geschikte
aanleiding om eens een wat grooter deel van
de afgelegde baan te overzien en dat kan zijn
nut hebben. Ofschoon we 't dus 0111 sommige
redenen wel eens saai vinden zoo telkens weer
nieuwe oudejaars-betrachtingen te moeten schrij
ven, we zouden tocb die gewoonte niet willen
afschaffen.
En wanneer we nu zoo eens op dit bijna
afgeloopen jaar terug zien, dan komt schier
onwillekeurig de weinig opwekkende opmerking
over onze lippenwe zien niets bijzonders in
dit jaar, en zoo we al ons best doen om toch
ten minste iets op te merken dat eenige bij
zondere attentie waardig is, dan valt ons oog
op minder aangename, niet zeer opwekkende,
weinig bemoedigende zaken.
Laat ons er geen doekjes om winden; maar
zonder pessimist te zijn, moeten we took bij
't einde van dit jaar menigmaal de schouders
ophalen, ons nadenkend over 't voorhoofd strij
ken, eens eventjes, als tersluik, zuchten en we
kunnen niet nalaten te vragenzijn we dit
jaar wel bijzonder vooruitgegaan in een en
ander
Zien we eerst eens nabij ons rond, in den
beperkten kring van de plaats onzer inwoning.
Later kunnen we den blik wat verder uitstrekken.
Individueele bespiegelingen laten we natuurlijk
aan ieder zelf over.
Zierikzee is niet vooruitgegaan in bet afge
loopen jaar.
We hebben geen berg van cijfers vóór ons;
't is dus wel mogelijk dat het na een paar
jaren als allerlei becijferingen zullen openbaar
gemaakt zijn, blijken zal dat we toch ivel
vooruitgegaan zijn in 1875 en dat die voor
uitgang, nauwkeurig berekend, item zóóveel
procent bedraagt. We gaan nu maar zoo wat
af op 't gevoel, op hetgeen we zoo al hoorden
zeggen en hoorden klagen, ook op menig
verschijnsel dat we heel duidelijk met eigen
oogen kouden waarnemen en dan kunnen we
niet anders zeggen dan dit: we zijn in 1875
over 't algemeen dalende geweest, 't Is waar,
schier overal in de wereld heersckt nu al een
jaar of wat lang zekere malaise, zeker gevoel
van gedruktheid. Wat wonder dat wij dit hier
ook gewaar werdenMaar we meenen dat er
inderdaad ook behalve de algemeene malaise,
in onzen beperkten kring, daarvan nog iets
meer wordt gevoeld.
Daar is weinig omgegaan in veel takken
van vertier, nering en bedrijf. Ambachtslieden
en werkbazen hebben, zooals ze zeggen, een
slecht jaar gehad; winkeliers klagen dat ook
voor hen dit jaar beneden 't gewone peil is
geweest.
Voor een paar jaren nog slechts was er een
ware woningnood hier ter stedenu ziet meu
tal van peroeelen ledig staan.
Een niet onbeduidend getal inwoners zijn dit
jaar met der woon naar elders vertrokken,
meest om werk te zoeken dat zij hier niet
vinden konden. Nog meerderen zouden ook
heengaan als ze een uitweg wisten.
Kortom, 't is wel treurig, maar 't schijnt
dat het een feit is, dat we in 1875 niet voor
uit maar achteruit zijn gegaan.
Hooren we de uitingen onzer landelijke be
volking, dan vernemen we ook daar klacht op
klachtde malaise doet zich buiten ook gevoelen
en ongetwijfeld werkt dit wederom op de wel
vaart der stad, die in zoo menig opzicht van
't platteland afhankelijk is.
Wat helpt echter al dat klagen! Nuttiger
kan het zijn te trachten, de oorzaken der on
rustbarende teekenen des tjjds op te sporen.
Dit kan 011s in staat stellen om tot eenig
resultaat te komen, 't zij dan tot de erkentenis
dat we aan 't dalen zijn en dat daar geen
keeren meer te hopen is 't zij we slechts te
doen hebben niet verschijnselen van voorbij-
gaanden aard, zoodat er hoop mag gekoesterd
worden op betere tijden.
Gewis is in de eerste plaats de gedruktheid,
de malaise nog een gevolg van de ontzettende
verliezen die het nationaal vermogen geleden
heeft ten gevolge der vele op ontbinding en
val uitgeloopen speeulatiën. Vooral de eenigs-
zins gegoede middelstand heeft ruim zijn aandeel
in die verliezen gekregen. Het was te voorzien
dat de gevolgen daarvan niet zoo terstond
zouden blijken; maar 't was niet minder zeker
dat ze toch niet zouden uitblijven. Groote
verliezen over velen verdeeld kunnen niet anders
"dan een drukkenden iuvloed op alle takken
van bedrijf en vertier uitoefenen. We onder
vonden dit in den loop van 1875 maar al
te wel.
Gelukkig dat deze oorzaak van minder
voorspoed of want 't is niet anders deze
oorzaak van achteruitgang, niet blijvend behoeft
te zijn. 't Nationaal vermogen kan den schok
nog wel weerstaan en zal er wel weder van
opkomen; de zaken zullen zich in dit opzicht
wel weder herstellen, 't vertrouwen en de lust
zullen wel weder terug keeren, al zal 't ook
slechts langzaam gaan.
Een andere oorzaak van onzen achteruitgang
echter komt ons voor van meer ernstigen aard
te zijn. Kort uitgedrukt meenen we dat zij
ligt in ons meer en meer toenemend isolement.
Meer en nreer wordt het een onwederlegbaar
feit, dat de ondernemingsgeest, 't industrieel
en commercieel leven, zich gaan scharen langs
de nieuwere, snellere wegen van gemeenschap
en verkeer, en dat daarentegen leven en ambitie
zich terugtrekken uit de misdeelde uithoeken
des lands om daar alleen zooveel leven over
te laten als door de weinige en op den duur
onvoldoende plaatselijke bronnen van welvaart
kan worden gevoed en onderhouden.
Bij tijdelijke algemeene malaise doet zich
dit in verdubbelde mate gevoelen, en moet de
achteruitgang nog versneld worden.
Het is, helaas, niet te loochenen dat we in
de laatste jaren, hier in Zeelands noordelijk
deel nog meer uitgesloten zijn van 't algemeen
verkeer dan we 't reeds waren. Dit geeft met
reden plaats aan de vrees dat we van liever
lede zullen afzakken tot den rang van een
plaatsje, dat zoowat drijvende mag blijven als
marktplaatsje voor een betrekkelijk kleine
landbouwende streek, maar dat eigen ziel en
eigen bloed zal derven.
Gave de Hemel, dat onze beschouwing te
pessimistisch ware! Maar we vreezen, met
groote vreeze, dat we niet overdrijven en dat
inderdaad de toekomst niet helder, ja integen
deel zeer donker is.
Toch, meenen we, mag desalniettemin de
moedeloosheid ons niet bevangen. Toch moet
het hoofd boven gehouden worden. Is niet
de Zeeuwsche leeuw ons sprekend zinnebeeld,
en is niet 't Luctor et Emergo nog altoos
waar, als men dat maar met ernst wil waar
maken
Slot volgt).
TWEEDE KAMEB.
Omtrent 't hoofdstuk Koloniën dat met groote
meerderheid van stemmen door de Kamer is aange
nomen, hebben wij niet veel op te merken. Toch is
het een kapitaal feit dat niet mag worden vergeten,
dat het conservatieve kabinet in Indië geen andere
politiek volgt dan liberale voorgangers gevolgd hebben,
niettegenstaande de volgehouden vinnige oppositie tegen
die politiek als de conservatieven oppositie waren.
De heer Fransen van de Putte met zijn eigenaardige,
zoo menigmaal van pas komende puntigheid, heeft
ook ditmaal niet verzuimd dit te constateeren. De heer
Nierstrasz verdient lof quand méme, voor de conse
quentie zijner oppositie, die hij ook tegenover een
kabinet zijner richting niet verloochent.
Nog verdient opgemerkt te worden dat de heer
Nierstrasz die een motie gesteld had strekkende om
de opheffing te verkrijgen van 't geheim betreffende
de Atchineesche zaken, die motie heeft ingetrokken
toen de minister pertinent verklaarde dat hij de aan
neming er van thans nog niet wenschelijk achtte.
Hier is dus op een inconsequentie te wijzenimmers
heeft men de Minister Fransen van de Putte om deze
zaak doen vallen.
Op de behandeling van 't hoofdstuk Financiën
komen we nader terug.
De Minister van Oorlog heeft zijn Crediet-wet
reeds ingediend.
ZIERIKZEE, 24 D e c e m b e r 1 8 7 5.
Z. M. heeft benoemd, met ingang van 1 Januari
1876, ter vervanging vau de op 31 Dec. e. k. af
tredende en niet herbenoembare leden van de genees
kundige raden, tot leden, o. a. voor Zeelanddr. J.
M. Boom te Tholen en dr. J. Kosten de Bruijne te
Zierikzee en tot plaatsvervangende leden dr. J. P.