ZIERIKZEESCHE COURANT voor het arrondis- xiétx sement Zierihzee. 1875. No. 75. Zaterdag 25 September. 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD DE TROONREDE. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1Franco per post 1 Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTE N TIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN. Bij ons te lande hebben troonredenen slechts een zeer betrekkelijke waarde. Zij zijn, of schijnen althans, er niet vatbaar voor om als proeven van parlementaire welsprekendheid in gunstige aanmerking te komen en als politieke documenten achten we ze evenzeer van zeer geringe beteekenis. Onze weinige ingenomen heid met Nederlandsche troonredenen in 't algemeen vindt haar grond in de doorgaande ervaring dat het nog maar uiterst zelden ge schied is dat men niet de geheele troonrede had kunnen missen zonder daarbij iets verloren te hebben. In een minder beperkte monarchie kan een jaarlijksche toespraak van den monarch tot de vertegenwoordigers van de natie heel wat te beduiden hebbenzij kan dan een regeerings- program zijn, ze kan uitleggingen geven van sommige feiten die in 't afgeloopen parlementaire jaar plaats hadden, ze kan beschouwingen be vatten omtrent de binnen- en buitenlaudsche politiek die voor de natie van belang zijn, zij kan eenigszins beschouwd worden als een vorstelijk woord, door 't welk de vorst die 't uitspreekt, omdat hij zelf regeert, ook eeniger- mate gebonden wordt aan de nakoming zijner beloften, aan de vervulling der taak die hij zichzelf oplegt. Bij ons is dat alles niet het geval. De ervaring van zoovele jaren leert hettroonre denen zijn bij ons ijdele woorden, waaraan men weinig gewicht hechten kan omdat telken jare blijkt dat van de schoonste toezeggingen meestal 't minste terecht komt, dat de fraaiste plannen schijubaar nergens anders dan in de troonrede zijn gemaakt zonder eenige consequentie voor de uitvoering, dat de beste voornemens later blijken ook niets meer, wellicht zelfs nog minder, dan ordinaire mensehelijke voornemens te zijn geweest. Vooral op grond van de ondervindingen in de laatste jaren opgedaan, zou men om den ernst der staatsbelangen en om den wil der politieke moraliteit en de waardigheid van den persoon des Konings haast wenschen dat de gewoonte der jaarlijksche troonredenen maar werd nagelaten voor 't vervolg, en dat de Koning voortaan slechts met zijn koninklijke toespraak tot de natie kwame in de gevallen dat er wezenlijk iets ernstigs of belangrijks te zeggen zou zijn. Wij hebben er vrede meê dat de Koning jaarlijks in persoon op plechtige wijze de zit tingen der Kamers opent en achten deze ko ninklijke vertooning. in menig opzicht nuttig voor een groot deel des volks. Maar 't uitspreken van een redevoering van 't gehalte als onze troonredenen in den regel zijn achten wij daarbij niet noodig. Of dus deze troonrede ons, al of niet voldaan heeft 't Is haast niet noodig deze vraag te doen, na 't geen we boven hebben gezegd. Indien ons politieke leven niet aanmerkelijk gewijzigd wordt door een of andere oorzaak, dan kunnen we niet inzien hoe ooit een troon rede, volgens de gebruikelijke sleur gesteld, iemand kan voldoen, of niet voldoen. Toch kan men ook aan de Maandag uitge sproken rede eenige negatieve hoedanigheden niet ontzeggen. Zoo blij kt iu de eerste plaats uit de troonrede vergeleken met die van verleden jaar, dat er in 't afgeloopen jaar zoo goed als niets van den grooten nationalen arbeid is uitgevoerd dat aan sommige punten, die destijds als aller belangrijkst uitkwamen, op dit oogenblik zelfs niet meer schijnt te worden gedacht. Daar is 't onderwijs en wel 't lager onderwijs. In de troonrede van '74 luidde 't dat „ook met ernst wordt overwogen welke wijziging de wettelijke regelen omtrent andere takken van onderwijs behoeven." Ieder meende toen te verstaan dat dit zooveel wilde zeggen als dat de wet van '57 herzien, immers besproken zou worden, dat er naar de grieven zou onderzoek gedaan worden. De verkiezingsstrijd in Juni j.l. heeft gedraaid om dat kardinaal punt, 't lager onderwijs. Ietwat têere gemoederen kouden rillen bij de akelige bezweringen waarmede de grieven- zoekers de kiezers verschrikten voor 't treurig lot dat Koning en natie wachtte als de overwinning bij de stembus uitviel iu liberalen geest, elk liberaal lid dat gekozen wierd zou een nagel in de doodkist zijn van het ministerie Heemskerk. De overwinning is verbleven aan de liberalen. En ziet, in deze troonrede wordt zelfs met geen woord gerept over 't lager onderwijs! Hoe dit te verklaren als men aan neemt dat die fraze van verleden jaar iets anders is dan eenfraze „Allereerst zal uw medewerking worden in geroepen om de wet op het Hooger onderwijs tot stand te brengen," heette 't verleden jaar. „Het Hooger onderwijs is aan de bestaande reglementen ontwassen" zoo heet 't nu zal 't nu wellicht in '76 worden: „Het Hooger onderwijs is aan de bestaande reglementen ontloopen" Wat beteekenen zulke zinnen auders danaan het Hooger onderwijs is nog niets gedaan? Thans wordt geconstateerd dat „de regeling van 't militair onderwijs herziening eiselit." Te Breda meent men dit sinds lang ook. Maar wat geeft het of zoo van 't eene jaar in 't andere de ééne tak van onderwijs wordt afge voerd en de andere aangevoerd zonder dat er iets komt van de zoo algemeen gewenschte herziening „Mijne verstandhouding met de vreemde Mogendheden is bij voortduring zeer vriend schappelijk." Waarom zulk een zin niet weg gelaten als hij toch alleen iets beteekent met de bijvoeging „voor zoover wij niet met hen overhoop liggen." Immers Atchin en Venezuela zijn ook vreemde mogendheden? Verleden jaar toezegging van „gedeeltelijke herziening en aanvulling van de wetboeken en de wet op de rechterlijke organisatie." Thans: „Met de herziening onzer wetboeken zal worden voortgegaan wanneer de aanhangige ontwerpen omtrent de rechterlijke macht uwe goedkeuring hebben verworven." Komt men daar nu iets verder mêe? Verleden jaar: „voor de middelen van ge meenschap zal in de eerst volgende jaren veel worden gevorderd." Thans: »De vermeerdering der middelen van verkeer gaat Mij zeer ter harte. Van uwe belangstellende overweging Mijner voorstellen betreffende den aanleg en de exploitatie van nieuwe spoorwegen houd Ik Mij overtuigd." Het Dagblad meent dat in die woorden „Mijner voorstellen" een steek onder water aau de heeren Kappeijne c. s is toegebracht. Maar ondertusschen, verleden jaar wachtte men op spoorwegen en werden ze beloofd, thans wacht men nog en wederom worden ze beloofd. Verleden jaar werd de droogmaking der Zuiderzee beloofd. Thans heet het: „Andere openbare werken mogen niet uit het oog worden verloren." Als nieuwe belofte, die waarschijnlijk in 1876 niet uit het oog zal mogen worden verloren, vinden we „een Kijks-museum in de Hoofdstad." Verleden jaar: „Eene verbetering der wet op de nationale militie is in behandeling." Thans„krachtig voortzetten der werken van het vestingstelsel, gepaard met voorziening in de levende strijdkrachten in de eerste plaats met verbetering der wetten op de militie en de schutterijen." Er wordt dus nu nog meer be loofd door 't weinige, maar zeer dringend noodige, dat verleden jaar werd toegezegd en niet gegeven. West-Indië levert ietwat variatie op. Ver leden jaar waren er „in West-Indië teekenen van vooruitgang waar te nemen en werd de verhouding van die kolonie tot het moederland gunstiger." Thans is „de geldelijke toestand van Suriname niet vooruitgaande, de landbouw van die kolonie zal ondersteuning behoeven. De handel van Curayao" enz. Kortom, moet niet ieder die zoo jaar op jaar de troonrede leest en nagaat wat er zoo al in zoo'n parlementair jaar wordt uitgevoerd, de schouders optrekken en bij zich zelveu zeggen wat hebben we aan zulk een soort van regee- rings-verslag van 't geen er te doen valt en niet gedaan is of wordt! Eu wat winnen we er bij dat telken jare een of ander onafgedaan punt van een oude troonrede uit de nieuwe wordt weggelaten om plaats te maken voor nieuwe wellicht evenmin aftedoene punten? Verre van ons dat wij 't geëerbiedigde Hoofd van den Staat dit alles willen verwijten. In tegendeel we zouden den Koning liever van de geheele troonrede-scène ontslagen willen zien. Het is hinderlijk dat de regeering zoo telken jare den Koning zulk een tal van ijdele woorden laat voordragen. Wat is, om nog eens verder te lezen, deze paragraaf: „Maatregelen zijn voorbereid tot verbetering van het leger in Indië en van het lot der militairen aldaar." Wat beteekent zij in verband met de alreeds goedgekeurde en toeb niet uitgevoerde wet tot oprichting eener Indische brigade hier te lande en met de „wer-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1