ZIERIKZEESCHE COURANT. voor het arrondis- sement Zierikzee. 1875. No. 66. Wöensdag 25 Augustus. 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD GASTVRIJHEID EN POLITIEK. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post I, Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTE N TI EN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKElVltlAN. li. Wij meenen dat het overeenkomstig de eischen dermensehelijkheiden der gastvrijheid zou zijn aan vreemdelingen die, wegens politieke of godsdienstige denkwijze vervolgd worden, een schuilplaats te verleenen wanneer zij die bij ons komen zoeken en 't komt ons voor dat er van geen uitlevering van zulke lieden sprake kan zijn zoo hun geen feiten kunnen te laste gelegd worden, die binnen het bereik van 't gewone strafrecht vallen. In dien geest is dan ook door onze vaderen menigmaal gehandeld, ofschoon wij hier nu niet willen uitpluizen in hoever de belangen van handel en industrie ook argumenten leverden om de vreemdelingen gastvrij te bejegenen en of deze argumenten niet wel eens nog krachtiger geweest zijn dan 't begrip van verdraagzaamheid en liberalisme van onze vaderen. Maar wanneer de onderstelling juist is dat de honderden geestelijken die nu sinds korten tijd uit Duitschland naar ons en Belgie zijn overgekomen óf zelf Jesuïten zijn óf onder den rechtstreekschen invloed van deze orde staan, dan is dit een geval met 't welk de gastvrij heids-politiek der Nederlandsche republiek nog nooit is op de proef gesteld, dan is dit wezenlijk iets nieuws en verdient 't reeds daarom nadere overweging. Nu is 't merkwaardig dat, ofschoon sedert de treurigen dagen van de stichting der Jesuïten- orde (15341840) bij herhaling de leden dezer orde hier en daar vervolgd zijn, er bijna geen voorbeeld van te vinden is dat de eene staat ze den anderen eenvoudig op het dak heeft gestuurd. Wel werden ze menigmaal naar Rome gedreven, als volgens een instinctmatig gevoel dat ze daar thuis behooren. Toen Pombal in 1759 en '60 de Jesuïten uit Portugal ver dreef liet hij ze in schepen laden en in den kerkelijken staat, te Civita-Vecchia, aan den wal zetten. Ook Karei III handelde met de Spaansche Jesuïten evenzoo en scheepte er o. a. den 31 Maart 1767 tegelijk 5000 af naar Civita-Vecchia. Napels dreef in November 1767 de gevaarlijke gasten almede over de grenzen den kerkelijken staat in, Parma deed in Februari 1768 evenzoo en de Malthezer ridders volgden ten op zichte van de Jesuïten die zich op Maltha genesteld hadden nog in 't zelfde jaar dat voorbeeld na. In Amerika, vooral in Paraguay werden de leden der orde met velen hunner Indiaansche aanhangers grootendeels met onbarmhartige strengheid uitgeroeid. Duitschland dat sedert 1765 ook de Jesuïten- instellingen ophief en verbood, verbande echter toen de ex-Jesuïten niet. Zoodat het thans wel het eerste voorbeeld van beteekenis te achten is dat er een emigratie van Jesuïten naar een naburigen staat plaats grijpt, altoos als onze nieuwe gasten voor Jesuïten of Jesuïten- zonen en doch teren moeten gehouden worden. Niets vreemds kan er dan gelegen zijn in de vraag of wij al dat geestelijke volkje een voudig zoo maar zonder contröle moeten opnemen, dau wel of 't ook goed en nuttig zijn kon 't geval met oplettendheid gade te slaan en met 't oog op de buiten- en binnenlandsche politiek zekere voorzichtigheid te betrachten. Inderdaad Jesuïten en Jesuïten aanhangers zijn geen gewone kerkelijke partijzij behooren tot een kosmo politische politieke partij, die gevaarlijk is voor alle staten, die nooit anders dan gevaarlijk geweest is en kwaad gedaan heeft waar zij machtig genoeg was en die ook nooit anders van karakter worden zal dan zij van den beginne af geweest is. Ook voor Nederland kan die eigenaardige zwarte commune-partij zeer gevaarlijk worden. Wij keuren 't optimisme van vele onzer tijdgenooten ten opzichte van dit neteligste aller groote politieke en kerkelijke vraagstukken der laatste drie eeuwen af. Het is hier de plaats niet om de politiek van von Bismarck tegenover de zwarten te beoordeelenmaar zeer zeker is 't wel een nationale plicht voor ons om eens te onderzoeken of die zwermen van uitgewekenen die zich tegenwoordig op ons grondgebied nestelen inderdaad zijn rustige, vreedzame, stille, vrome kloosterlingen en bur gers, waarvan wij niets te duchten hebben, dan wei of ze ook de kern en keur uitmaken van die legerafdeeling der orde, die tot taak had Duitschland te veroveren voor de macht van over de bergen. Buiten twijfel is dit een zeer moeielijke en teêre zaak. Geloofsbelijdenissen worden aan onze grenzen niemand afgevraagd, en al geschiedde dit ook, 't zou weinig baten. Tocli, meenen wij, behoort de aandacht naar onze Oostelijke grenzen gericht te worden en dient er overwogen te worden wat er al zoo van de meer en meer toenemende beweging kan komen. Welke gevaren zijn het die een staat be dreigen van de zijde der orde van Jezus? Ze zijn niet gering. Het is van algemeene bekendheid welke drie hefboomen door de orde gehanteerd zijn geworden nu al drie eeuweu lang. Vooreerst de rechtstreeksehe invloed op de politiek der staten, dan 't onderwijs in uitgebreiden zin, eindelijk de financieele operatiën door handel, industrie en beursspel. In hoeverre heeft onze Nederlandsche natie nu zwakke plaatsen die als aangrijpingspunt voor een dezer drie hef boomen, of voor allen wellicht, zouden kunnen dienen. Inderdaad er is eenige reden om zich ongerust te maken van wege de menigte onzer zwakke punten. Zien we eens van naderbij. Nederland is niet meer grondwettig een Protestantsche staat en wij zullen de laatsten zijn om te willen dat hij dit wèl zijvrijheid van godsdienst in den rnimsten zin vinden wij rechtmatig. Maar 't mag wel met nadruk gevraagd worden of hoofdstuk VI van de Grondwet voldoende waarborgen oplevert dat de staat zijn souvereiniteit, zijn recht, zijn bestaan kan handhaven tegenover de onder scheidene secten en genootschappen, waaronder er ongetwijfeld zijn die geheel andere beginselen voorstaan, en ook als zij kunnen doordrijven zullen, dan in onze Grondwet worden gehuldigd Wij aarzelen om op deze bedenking een ge ruststellend antwoord te geven. Er is een enorm verschil tusschen vrijgevigheid uit zelfbewuste kracht voortvloeiende en die welke 'i gevolg is van zekere slapheid, en die dan ook alleen door steeds toe te geven kan worden volge houden, naar den schijn ten minste. In Nederland is 't onderwijs een voorwerp van de aanhoudende zorg der regeering (art. 194 Gr.). Wat beteekent dit in verband met de manier waarop tevens daaraan verbonden is het beginsel van vrijheid van onderwijs Zijn er hechte waarborgen die ons op den duur mogelijk maken te verhoeden dat art. 194 een wassen neus wordt en dat het onderwijs langzamerhand in handen komt van degenen die met dat onderwijs geheel andere bedoelingen hebben dan de Grondwet er meê heeft gehad, die geheel iets anders op 't oog hebben dan ont wikkeling en verlichting des volks Wederom aarzelen wij een geruststellend antwoord op deze bedenking te geven. De geschiedenis der jongste jaren is in onze oogen daartoe te treurig. Want treurig is 't dat een zoo gewichtig beginsel nog zoo onvoldoende verzekerd is, dat 't op een gegeven oogenblik zooals b.v. op den 8 Juni j.l., aan een zijden draadje kan komen te hangen en alleen door kunst en vliegwerk te behouden schijnt. In Nederland zijn handel en industrie vrij, of nagenoeg. Ook namelooze vennootschappen zijn dit, of nagenoeg; ook de doode hand is dit, of nagenoegdat de stoutste effecten ruiterij bij ons ook volkomen vrij is behoeft niet herinnerd te worden. Eu tegen al deze vrijheden is wezenlijk niet veel te zeggen, 't zij omdat ze zeer natuurlijk zijn, 't zij omdat ze zich niet wel laten binden, of niet onthouden kunnen worden. In hoever is nu bij ons 't verschijnsel mogelijk dat sinds eenigen tijd betiteld wordt met den minjuist gekozen naam van verchris- telijking van 't kapitaal Dat kapitaal-ver- ckristelijking een der hoofdpunten van 't Jesuïtische program uitmaakt is genoeg bekend. Merkwaardig is het zelfs dat bij de algemeene vervolging tegen de Jesuïten in de vorige eeuw van 17501773, juist hun kwade practijken in den handel nagenoeg overal den rechtsgrond opleverden om het hun lastig te maken. Men schrijft de geduchte handels-crisis van 't midden dier eeuw hoofdzakelijk toe aan de weinige soliditeit van de vele kolossale ondernemingen die overal door de Jesuïten op touw waren gezet en die een tijd lang het middel waren om vele milioenen aan de orde in handen te spelen, maar die tijdens den Europeeschen oorlog van dien tijd allen als kaartenhuizen in elkaar vielen en den ondergang van ontzettend veel vermogende lieden na zich sleepten. Dat bij pauselijke bul in 1741 deu Jesuïten verboden was zich in handels- en geldspeculatiën te steken had al zeer weinig gebaat. Welnu, de beginselen der orde zijn thans nog volkomen dezelfde als toen en altoos zouden er nu ook eenige waarborgen te vinden

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1