ZIERIK1EESCHE COURANT voor liet arrondis- sement Zierikzee. 1875. No. 65. Zaterdag 21 Augustus, 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD PROVINCIALE GELDLEENING. GASTVRIJHEID EN POLITIEK. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTEN TIEN Per gewonen regel 10 cent. Hu w e 1 ij k s -Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever IL LAKEMAN. DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND, gelet op het besluit der Staten van den 4den November 1869, no. 14, betrekkelijk het doen eener geldleening van 150,000, tot verbetering der mid delen van gemeenschap in Zeeland, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 28süen November 1869, no. 13 (Provinciaal blad no. 119), waarvan volgens de besluiten der vergadering van 20 Mei 1870, no. 88 (Provinciaal blad no. 61), 11 Januari 1871, no. Ill (Provinciaal blad 110. 14) en 14 Augustus 1874, no. 4 (Provinciaal blad no. 82), reeds een bedrag van 107,000 is te gelde gemaakt in aanmerking nemende dat voor rentelooze voor schotten tot verbetering van wegen, eene som van f 43,000 behoort beschikbaar te wezen besluiten: te bepalen 1°. dat in genoemde geldleening van 150,000 kan worden ingeschreven voor drie en veertig aandeelen, elk van duizend gulden, tegen eene rente van vier en een half ten honderd in het jaar, in te gaan den eersten Januari 1876 2°. dat de termijn voor de inlevering der inschrijvings biljetten is bepaald van Maandag den 20sten, tot en met Donderdag deu 23sten September 1875 3°. dat de inlevering der inschrijvings-biljetten kan plaats hebben ter provinciale griffie op den 20sten, 21sten en 22sten September 1875, des voor middags van 10 tot 12 ure en des namiddags van 2 tot 3 ure, doch op Donderdag den 23sten daaraanvolgende, slechts des voormiddags van 10 tot 12 ure; 4°. dat de inschrijvings-biljetten in het openbaar zullen geopend worden op Donderdag den 23sten September 1875, des namiddags te twee ure, in de gewone raadzaal van Gedeputeerde Staten 5°. dat het bedrag der ingeschreven aandeelen, voor zoover die zijn aangenomen, moet overgestort worden voor den 20sten December 1875, bij den Betaalmeester te Middelburgop de gewone kantooruren en dat de kwitantiën van storting behooren te worden overgebracht ter provinciale griffie, in handen van den met de comptabiliteit belasten ambtenaar, die daarvoor de vereischte obligatiën zal afgeven 6°. clat exemplaren van het plan der geldleening kosteloos verkrijgbaar zijn bij genoemden ambte naar, op franco aanvrage. Dit besluit zal in het Provinciaal blad van Zeeland worden geplaatst en bovendien in de Staats-courant, de Middelburgsche, Nieuwe Middelburgsche, Goessche en Zierikzeesche couranten, het Sluisch weekblad en het Nieuws- en Advertentieblad van Zeeuwsch Vlaanderen. Middelburg, den 13den Augustus 1875. De Gedeputeerde Staten van Zeeland, R. W. VAN LIJNDEN, Voorzitter. BUTEUX, Griffier. i. Aannemende dat wat positief goed is, ook overal goed is en te allen tijde en de gastvrijheid als zulk een uit haar aard goede zaak erken nende, zal men vrij gemakkelijk tot de gevolg trekking komen dat wij ons volstrekt niet behoeven te verontrusten over het feit dat ons landje, zoo zoetjes aan, langs den Duitsohen kant van een eigenaardigen zwartachtigen zoom wordt voorzien, welke zoom gevormd wordt uit geheele zwermen Duitseke Jesuïten, willen we juist niet zoo bepaald zeggen, maar in alle geval lieden die zich speciaal met het vak van geestelijk te zijn bezig houden. Hetzij nu Duitschland ons die lui op den hals schuift, 't zij 't menschen zijn die geheel uit eigen vrije keuze eu liefhebberij den dierbaren Duit sohen grond verlaten om binnen onze landpalen een woonplaats te zoeken, een feit is 't dat de bedoelde zoom langerzamerhaud dichter wordt en uit een en ander schijnt men te moeten afleiden dat hij ook vrij vast aan ons kleed wordt gehecht, daar meewarige lieden villa's, kasteelen en sloten openstellen om de vreemde gasten te ontvangen en blijvend te huisvesten. Natuurlijk betalen deze daar desgevorderd ook voor met goede klinkende munt, waaraan de vluchtelingen of emigranten, hoe men ze noemen wil, geen gebrek schijnen te hebben. We spraken reeds onzen lof uit over de deugd der gastvrijheid en we erkennen clat er wel iets in deze dingen is dat ons goed aanstaat. Waren wij Nederlanders niet door alle tijden heen echt gastvrije lieden en zijn we niet in deze deugd althaus, niet ontaard van de deugd der Batavieren Wij hebben reeds allerlei slag van vreemde vluchtelingen geher bergd en hun een veilige schuilplaats verleend. Nu waren 't Boheemsche, dan Pfaltzer, dan Oost-Friesche, dan Fransche Protestanten. Me nigmaal huisden we geheele scharen van politieke misdadigers of vervolgde geleerden van allerlei herkomst. Zelfs een aantal onttroonde vorsten en vorsten-kinderen hebben hun voeten onder onze repnblikeinsche tafel gestoken En wat zal men zeggen we hebben daar niet altoos veel voordeel van getrokken, en er zelfs menigmaal vrij wat oudank voor ingeoogst, doch nog altoos maakt toch de herinnering aan die zaken een aanzienlijk deel nit van 't beetje nationale hoovaardij dat wij Nederlanders er op na houden. Hoe hebben we 't nu met onze nieuwe gasten Altemaal zwart volkje zeggen som migen. Moeten we ten opzichte van dezen onze oude vaderlandsche gastvrijheid verlooche nen, of moeten we de leer huldigen: gastvrij blijven, er kome van wat er wil'? Van den eenen kant de zaak beziende zouden we zonder aarzelen zeggenlaat ons gastvrij blijveneen banneling of vluchteling" heeft zekere heilige rechten op erbarming en bescherming. Zien wij naar 't geen de Arabieren doen altoos volgens 't boekje ten opzichte van den vreemdeling, die eenmaal onder hun tent is opgenomen en die hun gastvrijheid heeft inge roepen; zij handhaven die gastvrijheid tot in de uiterste, voor ons haast onbegrijpelijke consequentie. Maar de meeste zaken hebben twee of meer kanten om bezien te worden. Ook de nationale gastvrijheid heeft die. Reeds in onze jeugd, hebben we gelezen dat b.v. de Fransehe réfugiés van 1685 en later, die bij ons met open armen ontvangen zijn geworden, nn ja, wel onze industrie hebben vooruitgebracht en onzen rijkdom vermeerderd, maar dat zij door hun denk- en levenswijze, door hun Fransch-achtigheid, zullen we maar zeggen, in menig opzicht een ongnnstigen invloed op onze nationale zeden en denkwijze gehad hebben, iets waarover sommige zuiver Hollandsche zedenmeesters eu dorps-filosofen nu nog wee klagen. Trouwens het is vrij duidelijk dat het gansch niet hetzelfde is wie de vreemde gasten zijn wien men gastvrijheid verleent, vooral niet als er wat veel komen. Zoo is er groot verschil b.v. tusschen vervolgden om zuivere geloofs zaken en vervolgden om kwesties die wel met 't gewaad van 't geloof omhangen doch die eigenlijk veel meer politieke kwesties zijn. En 't is een groot verschil of de vluchtelingen uit hun geboorteland zijn gekomen als levende beelden der verdrukte omioozelkeid, dan wel of men ze daaruit heeft weggeworpen als ge vaarlijke sujetten, die de rust en 't bestaan van de gevestigde orde van zaken in hun land zoo ernstig bedreigd hebben dat zij met ver banning daarvoor zijn gestraft. Uit dit oogpunt gezien heeft de gedurig breeder, langer en dichter wordende zwarte zoom aan onze oostelijke grenzen wezenlijk een donkeren weerschijn. Het ontbreekt ook al niet aan lieden die luide tegen de invasie.der Duitseke vluchtelingen of uitgewekenen hebben geprotesteerd, die daar althans tegen hebben getuigd. Bovenop ligt de vraag: heeft Duitschland 't recht om zijn ballast bij ons aan boord te werpen Natuurlijk betreft dit alleen de wer kelijk verdreven personen. Het antwoord op die vraag zullen we voor ditmaal opschorten en er alleen dit van zeggen dat 't aan de be manning van een klein tj alkje weinig helpt of ze al protesteert tegen een driedekker die zijn ballast niet in zee maar aan boord van het tjalkje overwerpt. 't Uitmaken van die rechts kwestie is tamelijk onvruchtbaar. Een tweede vraag is zijn wij aansprakelijk voor 't geen onze vreemde gasten in hun respectieve logementen uitvoeren Men zou zoo zeggen ja. De wereld toch, en vooral Europa, is wel al dermate beschaafd dat niemand zich ergens kan ophouden of hij is onder de wet van 't land waar hij verblijft. Voor gewone misdrijven is natuurlijk ook iedere vreemde gast bij ons persoonlijk aansprakelijk. Maar met politieke vergrijpen is 't een geheel ander geval. Eu 't is mogelijk dat lieden die in hun land zoozeer met de wet overhoop lagen dat ze 't daar niet konden uithouden, of dat men ze niet langer wilde dulden, bij ons volkomen vrij iu hun doen en laten zijn kunnen. Wanneer nu de macht die hen heeft uitgedreven hen ook maar niet verder in 't oog houdt, dan kan men die lieden als volkomen onschadelijk en waarom dan ook niet als goede vrinden en gasten beschouwen, als ze zich maar naar onze staats vormen schikken en hun schatten en lasten dragen overeenkomstig onze wetten. Doch nu komt een derde vraag: kan 't ook zijn dat wij ons toch te eenigertijd compromit- teeren door onbeperkte gastvrijheid te verleenen aan al die mannelijke en vrouwelijke geestelijke

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1