ZlflIlkZIlSCIH COURANT. voor het arrondis- sement Zierifezee. 1875. No. 58. Woensdag 28 Juli, 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. HEILIGE DRIFT. De kleine oorlogen onzer Vaderen. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,— Franco per post 1, Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTE N TI EN Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. EAKENMAiV. In den komkommertijd, waarin wij tegen woordig leven, is ihet niet altijd gemakkelijk voor de journalisten, dag aan dag de kolommen vol te krijgen. Niet ongewoon dan ook de verzuchting, vooral in de mond van hen, voor wie het courant-lezen een goed deel van het dagwerk uitmaakt, dat zij niets nieuws vinden, öëen wonder wanneer in zulk een tijd van het minste beweging gemaakt wordt. Een of ander sensatie-bericht, anders slechts vluchtig bespro ken, geeft nu allicht aanleiding tot een breed uitgewerkt artikel. Zoo heeft dan ook de houding van het En- gelsche parlementslid Piimsoll dezer dagen de rondte door de dagbladen gedaan en is daaraan meer dan gewone aandacht verleend. Ofschoon het feit algemeen bekend mag ge acht worden, willen wij het voor het in dit artikel beoogde doel met weinige, woorden re- leveeren. Reeds ettelijke jaren heeft het de aandacht getrokken van allen die belang stellen in zulke zaken, dat. Engeland, zelfs dan wanneer men rekening houdt met de groote getalsterkte zijner koopvaardijvloot, een buitengewoon groot contingent levert tot het aanzienlijk aantak sche pen, die jaar aan jaar een prooi der golven wor den, en tal van kostbare menscllenlevenS doen te looi' gaan. Een onderzoek, naar de oorzaken van dit verschijnsel ingesteld, leerde, dat de winzucht van gewetenlooze reeders tal van on zeewaardige schepen deed uitzendendat ook hier dus geen toeval in 't spel was, gelijk velen liefst beweerden, om wat reden dan ook, maar er wel degelijk oorzaak en gevolg bestond. Nauw was dit bekend, of zeker parlementslid Piimsoll, met warme liefde bezield voor de ongelukkige slachtoffers dier kwade praktijken en hunne nagelaten betrekkingen, deed alles wat in zijn vermogen was, om van koogerhand een wet daartegen in het leven te roepen. Een beroep op de consciëntie van hen, die aan zulk schan delijk winstbejag zich' schuldig maakten, be schouwde hij terecht als ijdel, en wilde hen daarom langs wettelijken weg tot eerlijkheid dwingen. Wat gebeurde echter Hetzelfde wat ten onzent geschiedt, als voorstellen tot invoering eener inkomstenbelasting, van algemeenen dienst plicht, van verlaging der grondlasten enz. worden gedaan. De belanghebbenden in de beide kamers of soms ook wel in den boezem der regeering weten die voorstellen öf op de lange baan te schuiven öf van de lijst der te behandelen wetsontwerpen af te voeren. Er waren in het Engelsche parlement belangheb benden bij de reederijen of vrienden van be langhebbenden. Door hun toedoen werd de behandeling dezer belangrijke quaestie tegen gehouden, omdat men geen kans zag ze dood te stemmen. Maar de wakkere kampioen had een taai geduld. Eindelijk had hij, voor wien deze zaak eene levensquaestie was geworden, het zoover gebracht, dat de regeering het ontwerp eener zoodanige wet (the Merchant Shipping Act) ter tafel gelegd had. Van be vriende en van vijandige zijde (maar vooral van de laatste) zijn intusschen zoovele amen dementen op dit wetsontwerp ingediend, dat naar de mededeeling van den premier Disraëli de behandeling daarvan tot een volgend zitting jaar moest verschoven worden. Verontwaardiging maakte zich op deze tijding van den heer Piimsoll meester. Hij vergat, zoo het heet, zich zeiven, en beweerde dat dit uitstel alleen te wijten was aan zoodanige parlementsleden, die belang bij de zaak hadden. In gloeiende drift gebruikte hij uitdrukkingen, die den Voorzitter noopten, hem te gelasten de zaal te verlaten. De bladen ten onzent hebben dit incident, dat nog niet ten einde is, besproken, zooals ik boven zeide, en ofschoon zij de houding van den driftigen kampioen in deze als onparle mentair afkeurden, hebben toch vele journalisten den moed gehad zijne partij op te nemen en hem te verdedigen. Ik ga een stap verder en beweer, dat de heer Piimsoll üiemand's verdediging behoeft. Zijne houding in deze is zonder smet of blaam. Heet zij terecht onparlementair, dan is er een conventioneel misbruik, dat zoodanige daden afkeurt, een misbruik waarvan wij hoe eer zoo beter in onze parlementen verlost dienen te worden. Indien het onparlementair moet heetende dingen bij den rechten naam te noemen, eerlijk zonder aanzien des persoons te zeggen waar het op staat, ingeslopen misbrui ken aan de kaak te stellen, personen van hooge positie te geeselen, die zich niet ontzien anderen te exploiteeren, dan is parlementair spreken vermoedelijk: met gladde, fluweelen tong uit lichtschuwheid en verkeerd begrepen fatsoen lijkheid om de waarheid heen te draaien, ten einde niemand te kwetsen. Wie den moed heeft openlijk partij te kiezen voor het laatste tegen het eerste, die blijve vasthouden aan de scheiding tusschen parlementair en onparlemen tair wie anders denkt, erkenne bij deze gelegenheid en aan dit bijzonder geval, hoe onwaar zij is en helpe aan het wegruimen van dit vooroordeel. Ik ontken volstrekt niet, dat de heer Piim soll in drift handelde, mits men erkenne, dat er heilige en onheilige drift is, en dus drift niet altoos een ongunstige beteekenis heeft. De conventioDeele moraliteit zal mij dit niet toegeven, maar als de welbekende menschen- vriend, die 18 eeuwen geleden zijn „adderen- gebroedsel" en zijn „wee u" deed hooren, zich in onze huidige maatschappij vertoonde, dan zou hij over die taal van velen menig verwijt hooren, zeer zeker van de meeste officiëele voorstanders van godsdienst en zedelijkheid. De waarheid en de eerlijkheid vinden hare grootste vijandinnen niet juist in de dingen, die lijnrecht daartegenover staan, maar in men- Een bijdrage tot de geschiedenis van BROUWERSHAVEN en ZIERIKZEE. VII. 17 Juni 1634. Rapport gedaan bij de Secr. Fannius van zijn gebesogneerde in den Hage namentlijk dat in plaatse van uittevoeren de last hera bij de leste resolutie van Rade gegeven, comende in den Hage hij de zaak heel anders gelegen heeft gevonden, als namentlijk dat aldaar was de Heer Raadpensionaris van Zeeland, mr. Boudewijn de Witte gecommitteerd van den Raad van Zeeland om ZEx. ende tHof van Holland aan te zeggen dat de Raad last hadde van de Staten van Zeeland om in cas die van Brouwershaven met hare verkrege executorius wilde voortgaan dat zij tselve feitelijk zouden verhinderen, twelk hem zoo bij dezelve heer pensionaris als zelfs bij ZExc. en de Heer Pre sident mitsgaders eenige Heeren van tHof aangezeit zijnde en hadde hij daertegens gedaan behoorlijke defentie, waarop anders niet en was gevolgd dan dat bij zijne Hooggemelde Exc. en de Heer President is doen instellen de voorslag van accomodatie in deze vergadering getoond met verzoek dat men daarop kort ende peremptoir zal antwoorden, ende dit alles gelijt zijnde in deliberatie is eindelijk goed gevonden dat men wederom Gedeputeerde zal zenden na den Hage met vollen last om te zien of men ZEx. kan bewege tot andere resolutie ende in cas van neen dat zij alsdan zullen doen al tgene zij bij advys van Stads advocaat tot Stads voordeel ende ruste zullen vinden te behooren, en zijn daartoe Gecommitteerd beide de Burgems. en de Secr. Fannius. 21 Juni 1634. Rapport gedaan bij de Burgera. mette Secr. Fannius van hare gebesogneerde in den Hage als dat zij daar comende bevonden dat de Baillu van Zzee mette Burgem. Job de Jonge door d'authoriteit van ZEx. en de Heer president van tHof van Holland doch onder de borgtogt van den Heer waeren ontslagen uit haar gijselinge ende aprehentie mits Conditie dat bij al dien den Raad van Zeeland binnen den tijd van een maand niet en presteerde de overleveringen van de acte van submissie, volgens de voorslag van Zijn© Hooggemelde Exc. en de Heer President gedaan en schriftelijk ingesteld, ende deze vergadering voorgelezen, als dan de voorzeide gegijzelde wederom zoude comen in gijselinge en arrest totter tijd toe dat zij zouden hebben voldaan, ende alzoo dat daertegens niet meer was te doen ende dat zij met Stads advocaten wel hadden beraadslaagt ende gelet datter in de zake ten principale tot nadeele van de Stad niet en wordt geimmoveerd, dat ook ZEx. en de Heer President met eenige Raadsheeren verklaarden dat hare meeninge noch ook die vati de Raad van Zeeland geenszins en was om deze stad in de zaak ten principalen in eeniger maniere te verkorten. maar dezelve met hare gevoegdens bij hare oude vrijheid te mainteneren en de beschermen, zoo hadden zij dezelve voorslag van dezes Stadswege aangenomen en dientvolgeus de gerequireerde submissie gedaan. 25 Juni 1634. Gelezen eene missive van den Raad van Zeeland van dato den 22 dezer bij dewelke Iiare Ed. Mo. de regeerders van deze Stadt zeer scherp berispen over haar schrijvens van 14 dezer ende voorts dag vaarden om Gedeputeerde derwaarts op te zenden, tsgen den 29 dezer savonds in de herberg, met volle last om te aauhooren tgene Hare Ed. Mo. zouden goed vinden voor te dragen, en voorts aangaende

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1